Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 04 / 37705
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 22 februari 2006
[eiseres],
geboren op [geboortedatum] 2000, van Azerbeidzjaanse nationaliteit,
eiseres, wettelijk vertegenwoordigd door [moeder],
gemachtigde: mr. U. Koopmans, advocaat te Haarlem,
de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
verweerder.
1.1 Eiseres heeft op 3 januari 2001 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘gezinshereniging bij [moeder]’. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 5 september 2002 afgewezen. Eiseres heeft tegen het besluit op 3 oktober 2002 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 3 augustus 2004 ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit op 20 augustus 2004 beroep ingesteld.
1.2 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 12 januari 2006. Eiseres is niet verschenen. Zij wordt vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Ter zitting is, met bericht daarvan, geen gemachtigde voor verweerder verschenen.
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder g, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden afgewezen indien de vreemdeling niet voldoet aan de beperking, verband houdende met het doel waarvoor hij wil verblijven.
2.3 Ingevolge artikel 3.13, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw, onder een beperking verband houdend met gezinshereniging of gezinsvorming verleend aan het in artikel 3.14 genoemde gezinslid van de in artikel 3.15 bedoelde hoofdpersoon, indien wordt voldaan aan alle in de artikelen 3.16 tot en met 3.22 Vb genoemde voorwaarden.
2.4 Ingevolge artikel 3.15, eerste lid, aanhef en onder b, Vb wordt de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, Vb verleend aan het in artikel 3.14 bedoelde gezinslid van een vreemdeling van achttien jaar of ouder met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder a tot en met e, dan wel l, Vw dat niet-tijdelijk is in de zin van artikel 3.5 Vb.
2.5 Verweerder stelt zich – samengevat en voor zover relevant – op de volgende standpunten. Eiseres beoogt verblijf bij haar moeder (hierna te noemen: hoofdpersoon). Gebleken is dat de hoofdpersoon geen rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder a tot en met e of l, Vw heeft. Op haar asielaanvraag is bij besluit van 18 september 2000 afwijzend beslist. Daarin is tot op het moment van het bestreden besluit geen verandering in gekomen. Nu de hoofdpersoon geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, is er niet de verplichting de verblijfsvergunning onder de gevraagde beperking te verlenen. De afwijzing van de aanvraag levert geen strijd op met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Gelet op de inhoud van het bezwaarschrift is van horen afgezien.
2.6 Eiseres heeft daar het volgende – samengevat en voor zover relevant – tegenin gebracht. Verweerder miskent dat de hoofdpersoon in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van het driejarenbeleid. Bij uitspraak van 29 juni 2004 heeft deze rechtbank overwogen dat verweerder alsnog in bezwaar moet beslissen op de eventuele aanspraak van de hoofdpersoon op een vergunning op grond van het driejarenbeleid. Overigens is ook het inmiddels genomen besluit op bezwaar door de rechtbank vernietigd. De aanvankelijke weigering en de daarop volgende onjuiste toepassing van het driejarenbeleid is onrechtmatig en mag door verweerder niet worden afgewenteld op eiseres door te stellen dat de hoofdpersoon geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft. Voorts beroept eiseres zich op haar hoorplicht.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.7 De rechtbank stelt vast de aanvraag van eiseres een van de hoofdpersoon afhankelijke aanvraag is.
2.8 In de uitspraak van 29 juli 2004 van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle (AWB 02/75635) heeft de rechtbank het beroep van de hoofdpersoon, voor zover gericht tegen het uitblijven van een ambtshalve beslissing met betrekking tot de vraag of zij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier op voet van artikel 3.6, aanhef en onder b, Vb, aangemerkt als een bezwaarschrift tegen het uitblijven van een ambtshalve beslissing en ter behandeling doorgezonden aan verweerder.
Ten tijde van het thans bestreden besluit, waarin aan eiseres geen vergunning wordt verleend omdat de hoofdpersoon geen verblijfsvergunning bezit, diende verweerder dus nog te beslissen op de eventuele aanspraak van de hoofdpersoon op een verblijfsvergunning op grond van het driejarenbeleid. Uit het voorgaande volgt dat met het voorliggende besluit eerder op de afhankelijke aanvraag van eiseres is beslist dan op de daaraan ten grondslag liggende aanvraag van de hoofdpersoon. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke handelswijze niet strookt met het afhankelijke karakter van de aanvraag van eiseres.
2.9 De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. Verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.10 De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
2.11 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de door eiseres gemaakte kosten en de rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn € 644,- ( 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, moet dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb worden betaald aan de griffier.
2.12 Met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb zal de rechtbank de Staat der Nederlanden aanwijzen als rechtspersoon die het betaalde griffierecht moet vergoeden.
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift van 3 oktober 2002 met inachtneming van deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,- en wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem moet voldoen;
3.5 draagt de Staat der Nederlanden op het betaalde griffierecht ad € 136,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.B. de Vries, rechter, en op 22 februari 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. S.L.L. van den Akker, griffier.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.