Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
tweede afdeling, enkelvoudige kamer
Reg.nr. AWB 05/3483 BESLU
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:54
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
Montessori Vereniging Vreugd en Rust, gevestigd te Voorburg, eiseres,
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 20 januari 2005, verzonden op gelijke datum, heeft verweerder eiseres de "Uitvoeringsbeschikking programma onderwijshuisvesting 2005 voor voorzieningen met een bedrag tot en met € 50.000,- inclusief BTW" doen toekomen.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 27 februari 2005, door verweerder ontvangen op 8 maart 2005, een bezwaarschrift ingediend.
Bij besluit van 20 april 2005, verzonden op gelijke datum, heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 17 mei 2005, ingekomen bij de rechtbank op 19 mei 2005, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Deze termijn vangt ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van die wet aan op de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van die wet is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge het tweede lid van artikel 6:9 is bij verzending per post een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mist het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van die wet blijft bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Het primaire besluit is bekendgemaakt op 20 januari 2005, zodat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is begonnen op 21 januari 2005 en geëindigd op 3 maart 2005. Het bezwaarschrift is blijkens een leesbaar poststempel op 28 februari 2005 ter post bezorgd en op 8 maart 2005 door verweerder ontvangen. Het bezwaarschrift is dus gelet op artikel 6:9, eerste en tweede lid, van de Awb niet tijdig ingediend.
Eiseres heeft als reden voor de overschrijding van de bezwaartermijn het volgende aangevoerd. Door een fout van TPG Post is het op 28 februari 2005 ter post bezorgde bezwaarschrift geretourneerd aan haar als afzender. Dit is pas ontdekt op 7 maart 2005, nu de scholen van 28 februari tot en met 4 maart 2005 dicht waren wegens de voorjaarsvakantie. Vervolgens heeft zij het poststuk op 7 maart 2005 opnieuw verzonden, waarna verweerder het op 8 maart 2005 heeft ontvangen.
Op de enveloppe waarin het bezwaarschrift op 28 februari 2005 ter post is bezorgd is, behalve het postadres van verweerder, dat duidelijk getypt in het midden van de enveloppe is aangegeven, in de linkerbovenhoek met een kleiner lettertype ook het adres van eiseres als afzender alsmede een logo vermeld. Naar het oordeel van de rechtbank kan er redelijkerwijs geen misverstand over bestaan dat de brief voor verweerder bestemd was. Dat bij de automatische postverwerking het adres en de postcode van eiseres als "adres van bestemming" van de brief zijn gelezen, kan dan ook niet anders dan als een fout van TPG Post worden beschouwd. Eiseres heeft, nadat het poststuk aan haar was geretourneerd, dit poststuk opnieuw bij TPG Post aangeboden, en zij heeft dit naar het oordeel van de rechtbank gedaan zo spoedig als redelijkerwijs van haar mocht worden verwacht. Dat eiseres de geretourneerde brief pas heeft aangetroffen op 7 maart 2005, na afloop van de voorjaarsvakantie, speelt in dit verband geen rol. Weliswaar is vakantie in het algemeen geen reden om een termijnoverschrijding verschoonbaar te achten, maar eiseres mocht er in dit geval van uitgaan dat het bezwaarschrift reeds tijdig was ingediend.
Door verweerder is ook nog gewezen op de omstandigheid dat op de enveloppe waarin het bezwaarschrift op 28 februari 2005 ter post is bezorgd, een verkeerd postbusnummer was vermeld. Dit leidt echter niet tot een ander oordeel. Bedoeld postbusnummer is van de Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn/Vastgoed van de gemeente Den Haag, die het aangevochten besluit in mandaat namens het college van burgemeester en wethouders heeft genomen. Aangenomen kan worden dat het bezwaarschrift intern zou zijn doorgezonden naar de Bestuursdienst en aldaar het juiste bureau zou hebben bereikt.
Gelet op deze gang van zaken kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat eiseres in verzuim is geweest. Derhalve heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb die in de weg staat aan niet-ontvankelijkverklaring. Verweerder heeft het bezwaar daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
Gelet hierop is het beroep kennelijk gegrond. De rechtbank doet uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank 's-Gravenhage,
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit van 20 april 2005, kenmerk B.3.05.0293.001;
Draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
Bepaalt dat de rechtspersoon de gemeente Den Haag aan eiseres het door haar betaalde griffierecht, te weten € 138,--, vergoedt.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij aan de rechtbank verzoeken omtrent het verzet te worden gehoord.
Aldus gegeven door mr. C.J. Waterbolk en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2006, in tegenwoordigheid van de griffier mr. B.M. van der Meide