ECLI:NL:RBSGR:2006:AY5853

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/2991 IB/PVV
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 1999, 2000 en 2001; omkering van de bewijslast; vergrijpboeten

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 4 juli 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, [X], en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiser heeft voor de jaren 1999, 2000 en 2001 geen aangiften inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen ingediend. Voor het jaar 1999 heeft hij aanvankelijk een aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen van nihil. Na een boekenonderzoek heeft de Belastingdienst navorderingsaanslagen opgelegd, waarbij de rechtbank oordeelt dat eiser niet de vereiste aangifte heeft gedaan, wat leidt tot omkering van de bewijslast. Eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat de uitspraak op bezwaar onjuist was, en zijn verklaringen over een negatief privé-inkomen zijn onvoldoende onderbouwd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belastingdienst de navorderingsaanslagen en vergrijpboeten terecht heeft opgelegd. De rechtbank concludeert dat eiser in de jaren 1999 tot en met 2001 inkomen heeft genoten dat hij niet heeft aangegeven. De rechtbank heeft de vergrijpboeten vastgesteld op 50% van de nagevorderde belasting, en de navorderingsaanslagen voor de jaren 2000 en 2001 zijn verminderd tot de juiste bedragen. Eiser heeft geen verweer gevoerd tegen de aanwezigheid van niet in de aangiften verwerkte vermogensbestanddelen, wat zijn positie verder verzwakt.

De rechtbank heeft het beroep van eiser voor een deel gegrond verklaard, maar de uitspraken op bezwaar voor het overige in stand gelaten. Eiser is veroordeeld in de proceskosten van de Belastingdienst, en het griffierecht wordt vergoed. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de zaak in het openbaar hebben behandeld.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/2991 IB/PVV
Uitspraakdatum: 4 juli 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst[te P], kantoor [Q], verweerder.
1.Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft, met dagtekening 21 juli 2004, aan eiseres de volgende navorderingsaanslagen en vergrijpboeten opgelegd:
- een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 1999 (aanslagnummer [000.00.000.0.01]), berekend naar een belastbaar inkomen van
ƒ 19.719, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van ƒ 1.737;
- een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2000 (aanslagnummer [000.00.00.0.002]), berekend naar een belastbaar inkomen van
ƒ 54.115, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van ƒ 6.388;
- een navorderingsaanslag premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (hierna: WAZ) voor het jaar 2000 (aanslagnummer [000.00.000.0.03]), berekend naar een premie-inkomen van ƒ 54.115;
- een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2001 (aanslagnummer [000.00.000.0.04]), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.581 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 769, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 962.
1.2. Verweerder heeft met betrekking tot de in 1.1. genoemde navorderingsaanslagen bij beschikking aan eiser heffingsrenten in rekening gebracht.
1.3. Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 30 maart 2005 het bezwaar tegen de vorengenoemde navorderingsaanslagen, vergrijpboeten en heffingsrenten, alsmede tegen de navorderingsaanslag WAZ voor het jaar 2001 afgewezen.
1.4. Eiser heeft daartegen bij brief van 29 april 2005, ontvangen bij de rechtbank op 2 mei 2005, beroep ingesteld.
1.5. Verweerder heeft drie verweerschriften ingediend.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2006 te 's-Gravenhage.
Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote [echtgenote] en zijn gemachtigde R.R.A. Goelabdhien. Namens verweerder zijn verschenen mr. J.J.M. Snieders en mr. B. Bijl. Eiser heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder. Verweerder heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlagen.
1.7. Tevens zijn ter zitting de navolgende beroepen behandeld:
- AWB 05/2992 OB: inzake de aan de echtgenote van eiser opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 31 december 2001, de bij beschikking opgelegde vergrijpboete, alsmede de bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;
- AWB 05/2994 IB/PVV: inzake de aan de echtgenote van eiser opgelegde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 1999, 2000 en 2001, de bij beschikking opgelegde vergrijpboeten voor de jaren 1999 en 2000, de navorderingsaanslag WAZ voor het jaar 1999, alsmede de bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrenten.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1. Eiser was directeur-grootaandeelhouder van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [A] B.V. (hierna: de vennootschap). De ondernemingsactiviteiten van de vennootschap zijn in augustus 1998 gestaakt. De vennootschap is op 27 september 1999 ontbonden.
2.2. Eiser heeft voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 1999 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen van nihil. Voor de jaren 2000 en 2001 heeft eiser geen aangiften inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen ingediend.
2.3. Verweerder heeft aan eiser voor de jaren 1999 tot en met 2001 ambtshalve (primitieve) aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd respectievelijk naar een belastbaar inkomen van ƒ 10.000, ƒ 20.000 en een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.000. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag voor het jaar 2000 heeft verweerder op 18 oktober 2002 een verzuimboete ten bedrage van ƒ 750 opgelegd wegens het niet (tijdig) doen van aangifte. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 28 april 2004 de aanslag en de verzuimboete voor het jaar 2000 gehandhaafd.
2.4. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2000 geen (primitieve) aanslag WAZ opgelegd.
2.5. Verweerder heeft in 2003 een boekenonderzoek ingesteld naar de door eiser genoten inkomsten over de jaren 1999 tot en met 2001 en naar de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen en de WAZ voor de jaren 1999 tot en met 2001 van zijn echtgenote en de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 31 december 2001 van zijn echtgenote. De uitkomsten van het boekenonderzoek ten aanzien van eiser zijn neergelegd in een controlerapport van verweerder van 2 juli 2004. Een kopie van het controlerapport behoort tot de gedingstukken.
2.6. In voormeld controlerapport staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
3.1 Andere inkomsten uit arbeid/resultaat uit overige werkzaamheden
[Eiser] heeft aangegeven vanaf augustus 1998 geen werkzaamheden meer te hebben verricht en geen inkomsten genoten te hebben. Over de jaren 1999 tot en met 2001 heeft hij dan ook geen inkomsten aangegeven.
Om te kunnen beoordelen of het voor privé-uitgaven beschikbare bedrag van [eiser] en [de echtgenote van eiser] voldoende moet zijn geweest, heb ik voor 1999 tot en met 2001 een vermogensvergelijking gemaakt. De berekening van de vermogensvergelijking is in paragraaf 3.1.1 opgenomen. Bij de vermogensvergelijking ben ik uitgegaan van het gezamenlijke inkomen en vermogen van [eiser] en zijn echtgenote. Uit de vermogensvergelijking is gebleken dat [eiser] en zijn echtgenote over 1999 tot en met 2001 per jaar een negatief netto privé hebben van respectievelijk f. 42.957, f. 85.810 en f. 136.570. Ik concludeer hieruit dat er in 1999 tot en met 2001 door [eiser] en [de echtgenote van eiser] meer omzet cq. inkomen is behaald dan dat er is aangegeven. Bovenop het netto privé komt er jaarlijks nog een bedrag in verband met de eerste levensbehoeften, zoals eten, drinken en kleding, uitgaven voor persoonlijke verzorging en overige privé-uitgaven. Ik ga uit van een bedrag van f. 750 per maand, dat is f. 9.000 per jaar.
Volgens [eiser] wordt (een deel van) het negatieve privé verklaard door nabetalingen met betrekking tot [A] BV, alsmede door ontvangen aflossingen van leningen in privé aan klanten, familie en vrienden. (...) Op twee bankafschriften van bankrekening [bankrekening] staat als omschrijving "terugbetaling lening". Het gaat om ontvangsten van ƒ 5.000 (13 augustus 1999) en ƒ 15.000 (16 februari 2001). Omdat ik geen overeenkomsten heb ontvangen, kan ik niet beoordelen wanneer de leningen zijn aangegaan en kan ik niet bepalen of de leningen als vorderingen in de vermogensvergelijking moeten worden opgenomen.
Ik ga er daarom vanuit dat er door [eiseres] en haar echtgenoot gezamenlijk over 1999 tot en met 2001 respectievelijk f. 51.957, f. 94.810 en f. 145.570 te weinig omzet cq. inkomen (inclusief omzetbelasting) is aangegeven.
Naar mijn mening heeft [eiser] inkomen genoten over 1999 tot en met 2001. Omdat de activiteiten van [A] BV in augustus 1998 gestaakt zijn, ga ik er vanuit dat de heer [X] in privé werkzaamheden aan auto's is blijven verrichten. Er vinden regelmatig grote kasstortingen plaats, met name ten gunste van bankrekening (...), zoals f. 15.000 op 8 juni 1999,
f. 5.000 op 1 februari 2000, f. 5.000 op 10 mei 2002 etc.
In 2001 hebben bovendien de volgende stortingen/overboekingen ten gunste van bankrekening (...) plaatsgevonden:
- 2 mei 2001: f. 11.000, omschrijving Trans Am reparatie;
- 23 mei 2001: f. 14.500, omschrijving Rolls rep.;
- 24 november 2001: f. 12.500, omschrijving bet. Rep. [C].
Een deel van het negatieve netto privé heb ik aan [de echtgenote van eiser] toegerekend. Het gaat om de volgende bedragen. (...)
- 1999: f. 25.626;
- 2000: f. 27.067;
- 2001: f. 28.659.
Het verschil heb ik aan [eiser] toegerekend. Het gaat om de volgende bedragen (inclusief omzetbelasting):
- 1999: f. 26.331 (f. 51.957 -/- f. 25.626);
- 2000: f. 67.743 (f. 94.810 -/- f. 27.067);
- 2001: f. 116.911 (f. 145.570 -/- f. 28.659).
Exclusief omzetbelasting gaat het om:
- 1999: f. 22.409
- 2000: f. 57.653
- 2001: f. 98.244
Gezien de hoogte van bovenstaande bedragen ben ik van mening dat er sprake is van een bron van inkomen. Ik merk bovenstaande bedragen aan als overige inkomsten uit arbeid cq. resultaat uit overige werkzaamhede.
Correctie IB 1999: meer andere inkomsten uit arbeid: f. 22.409
Correctie IB 2000: meer andere inkomsten uit arbeid: f. 57.653
Correctie IB 2001: meer resultaat uit overige werkzaamheden: f. 98.244
(...)
3.1.2. Beroepskosten
(...)
Correctie IB 1999 [eiser]: meer beroepskosten: f. 2.690
Correctie IB 2000 [eiser]: meer beroepskosten: f. 3.538
3.2 Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen
(...)
De waarde van de bezittingen per 1 januari 2001 en 31 december 2001 bedraagt respectievelijk f. 107.905 en f. 216.850. Dit zijn de saldi van de privé-bankrekeningen van [eiser] en [de echtgenote van eiser]. (...)
De gemiddelde rendementsgrondslag bedraagt f. 162.377 ((f. 107.905 + f. 216.850)/2). Dit bedrag wordt voor de helft aan [eiser] toegerekend, dat is f. 81.188. Het heffingvrije vermogen bedraagt f. 38.785 (artikel 5.5. van de Wet op de inkomstenbelasting 2001). Het voordeel uit sparen en beleggen bedraagt dan f. 1.696 (4% van f. 81.188 -/- f. 38.785).
(...)
7.1Boete
Over de navorderingsaanslagen Inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1999 tot en met 2001 leg ik boetes op van 50%.
De boetes zijn gebaseerd op artikel 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en paragraaf 25 lid 3 en paragraaf 27 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998. De boetes worden opgelegd in verband met het niet aangeven van andere inkomsten uit arbeid cq. resultaat uit overige werkzaamheden.
(...)
Over het controletijdvak heb ik een gezamenlijke privé-vermogensvergelijking van [de echtgenote van eiser] en [eiser] gemaakt. Hieruit concludeer ik dat [eiser] gedurende de jaren 1999 tot en met 2001 inkomen heeft genoten. (...)
[Eiser] heeft al zijn inkomsten over 1999 tot en met 2001 buiten de belastingheffing gelaten. Omdat het bovendien om aanzienlijke bedragen gaat, is er mijns inziens sprake van opzet.
Op 16 juni 2004 heb ik in verband met de boetes een kennisgevingbrieven aan [eiser] gestuurd. (...) Op de kennisgevingbrieven heb ik geen reactie ontvangen.".
2.7. Bij het vaststellen van de onder 1.1. genoemde navorderingsaanslagen en vergrijpboeten heeft verweerder de conclusies en berekeningen uit het controlerapport gevolgd. Verweerder heeft voor het jaar 2001 geen navorderingsaanslag WAZ opgelegd.
2.8. Eiser heeft vervolgens in de bezwaarfase herziene aangiften inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 1999 en 2001 ingediend. Eiser heeft daarbij een belastbaar inkomen voor 1999 van € 3.587 (€ 8.948 winst uit onderneming -/- € 5.361 zelfstandigenaftrek) en een belastbaar inkomen uit werk en woning voor 2001 van € 12.277 (€ 12.277 winst uit onderneming) aangegeven. Bij het bezwaar- en beroepschrift is een door eiser opgesteld overzicht gevoegd inzake de door hem over de jaren 1999 tot en met 2001 genoten inkomsten. Hierin heeft hij voor de jaren 1999 en 2001 respectievelijk € 9.484 en € 17.163 als belaste inkomsten en voor de jaren 2000 en 2001 respectievelijk € 32.672 en € 31.764 als onbelaste inkomsten - aflossingen van diverse leningen en casinowinsten - aangegeven.
3. Geschil
3.1. In geschil is of:
- de in 1.1. genoemde navorderingsaanslagen terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Hierbij is tevens in geschil of de bewijslast dient te worden omgekeerd en op eiser dient te rusten;
- de vergrijpboeten terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd;
- aan eiser terecht heffingsrente in rekening is gebracht.
3.2. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de navorderingsaanslagen, de vergrijpboeten en de in rekening gebrachte heffingsrenten. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
3.3. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4.Beoordeling van het geschil
Navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1999
4.1. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser voor het jaar 1999 door het indienen van een onjuiste aangifte niet de vereiste aangifte heeft gedaan en concludeert tot omkering van de bewijslast.
4.2. Eiser heeft met zijn herziene aangifte voor het jaar 1999 erkend dat hij voor dat jaar een substantieel deel aan belaste inkomsten heeft genoten. Deze inkomsten hadden volgens eiser betrekking op zogenoemde 'naijleffecten uit leasecontracten'. Blijkens de herziene aangifte bedroegen deze inkomsten ten minste € 8.948. Eiser heeft deze inkomsten niet in zijn eerste (nihil) aangifte aangegeven. Gelet op de omvang van deze inkomsten, zowel in absolute als relatieve zin, moet worden geconcludeerd dat eiser de vereiste aangifte niet heeft gedaan. De in de bezwaarfase ingediende herziene aangifte kan naar het oordeel van de rechtbank niet dienen als vereiste aangifte in de zin van artikel 27, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR).
4.3. Nu eiser de vereiste aangifte niet heeft gedaan, brengt het bepaalde in artikel 27e, eerste volzin, aanhef, onderdeel a, en slot, van de AWR, mee dat het beroep van eiser ongegrond moet worden verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is. Het ligt dan op de weg van eiser om overtuigend aan te tonen dat de uitspraak op bezwaar niet in stand kan blijven. De rechtbank acht eiser daarin niet geslaagd. De in het beroepschrift opgenomen stelling dat het door verweerder berekende netto privé niet is gevormd door werkzaamheden verricht door eiser en dat derhalve het op basis van een theoretische berekening toerekenen van dat negatieve privé aan de omzet van eiseres volstrekt onjuist is, is daarvoor onvoldoende. De rechtbank heeft voorts in aanmerking genomen dat eiser zijn verklaringen die in de bezwaarfase zijn gedaan naar aanleiding van het door de controlerende ambtenaar berekende negatief privé, zoals dat er onder meer sprake is geweest van aflossingen van privé-leningen en van casinowinsten, niet, althans onvoldoende, met onderbouwingen of stukken heeft kunnen bewijzen, terwijl dat gelet op de door verweerder gestelde omkering van de bewijslast, op zijn weg gelegen had. Ook hetgeen eiser ´indirect bewijs' noemt is onvoldoende om te doen blijken dat de aanslag onjuist is.
Voorts heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat eiser geen verweer heeft gevoerd ten aanzien van de aanwezigheid van niet in de aangiftes inkomstenbelasting verwerkte vermogensbestanddelen.
4.4. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder, gegeven de omstandigheid dat eiser heeft erkend dat hij in 1999 ten minste een bedrag van € 8.948 aan belaste inkomsten heeft genoten, een redelijke schatting van het door eiser genoten inkomen voor het jaar 1999 heeft gemaakt. Verweerder heeft dit inkomen terecht als inkomsten uit andere arbeid aangemerkt en derhalve terecht de - in de herziene aangifte geclaimde - zelfstandigenaftrek niet verleend. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in 1999 een onderneming dreef en heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat hij in 1999 aan het urencriterium voor de zelfstandigenaftrek heeft voldaan.
Navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en WAZ 2000
4.5. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser voor het jaar 2000 door geen aangifte in te dienen niet de vereiste aangifte heeft gedaan en concludeert tot omkering van de bewijslast.
4.6. Vaststaat dat eiser voor het jaar 2000 geen aangifte heeft ingediend. Mitsdien heeft eiser niet de vereiste aangifte gedaan. Het bepaalde in artikel 27e, eerste volzin, aanhef, onderdeel a, en slot, van de AWR, brengt mee dat het beroep van eiser ongegrond moet worden verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is. Het ligt dan op de weg van eiser om overtuigend aan te tonen dat de uitspraak op bezwaar niet in stand kan blijven. De rechtbank acht eiser daarin niet geslaagd. De in het beroepschrift opgenomen stelling dat het door verweerder berekende netto privé niet is gevormd door werkzaamheden verricht door eiser en dat derhalve het op basis van een theoretische berekening toerekenen van dat negatieve privé aan de omzet van eiseres volstrekt onjuist is, is daarvoor onvoldoende. De rechtbank heeft voorts in aanmerking genomen dat eiser zijn verklaringen die in de bezwaarfase zijn gedaan naar aanleiding van het door de controlerende ambtenaar berekende negatief privé, zoals dat er onder meer sprake is geweest van aflossingen van privé-leningen en van casinowinsten, niet, althans onvoldoende, met onderbouwingen of stukken heeft kunnen bewijzen, terwijl dat gelet op de door verweerder gestelde omkering van de bewijslast, op zijn weg gelegen had. Ook hetgeen eiser ´indirect bewijs' noemt is onvoldoende om te doen blijken dat de aanslag onjuist is.
Voorts heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat eiser geen verweer heeft gevoerd ten aanzien van de aanwezigheid van niet in de aangiftes inkomstenbelasting verwerkte vermogensbestanddelen.
4.7. Verweerder heeft ter zitting erkend dat de in de vermogensvergelijking voor het jaar 2000 opgenomen benoemde post "aankoop Suzuki Swift" te hoog is vastgesteld en dat deze post op het ter zitting door eiser aangegeven waarde van deze auto, zijnde ƒ 8.000 à ƒ 9.000, kan worden vastgesteld. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op de door hem gemaakte vermogensvergelijking en de bevindingen in het controlerapport, voor het overige een redelijke schatting van het door eiser genoten inkomen voor het jaar 2000 heeft gemaakt.
4.8. Gelet op het vorenoverwogene ziet de rechtbank aanleiding om, uitgaande van een waarde van vorengemelde post van ƒ 8.500 in plaats van ƒ 18.500, het belastbare inkomen en het premie-inkomen dienovereenkomstig aan te passen. Het belastbare inkomen en het premie-inkomen dient te worden verminderd tot ƒ 45.604 (ƒ 49.142 -/- ƒ 3.538 arbeidskostenforfait), berekend op basis van de volgende bedragen:
netto privé (inclusief omzetbelasting): ƒ 57.743 (ƒ 67.743 -/- ƒ 10.000)
netto privé (exclusief omzetbelasting): ƒ 49.142 (ƒ 57.743/1,175).
4.9. Volgens eiser dient de navorderingsaanslag WAZ voor het jaar 2000 te worden vernietigd, aangezien hij voor de omzetbelasting niet als ondernemer is aangemerkt. Ook een beroepsbeoefenaar, die anders dan uit dienstbetrekking, inkomsten uit tegenwoordige arbeid geniet, zoals eiser, is op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel b, en artikel 5, aanhef en onderdeel a, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen verzekerd. Ingevolge artikel 72 van die wet behoren dergelijke inkomsten tot het premie-inkomen. Verweerder heeft derhalve terecht voor het jaar 2000 aan eiser een navorderingsaanslag WAZ opgelegd.
Navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2001
4.10. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser voor het jaar 2001 door geen aangifte in te dienen niet de vereiste aangifte heeft gedaan en concludeert tot omkering van de bewijslast.
4.11. Vaststaat dat eiser voor het jaar 2001 geen aangifte heeft ingediend. Eiser heeft met zijn herziene aangifte voor het jaar 2001 erkend dat hij voor dat jaar een substantieel deel aan belaste inkomsten heeft genoten. Deze inkomsten hadden volgens eiser betrekking op zogenoemde zogenoemde "nazorg werkzaamheden" en reparaties van oude auto's. Blijkens de herziene aangifte bedroegen deze inkomsten ten minste € 12.277. Gelet op de omvang van deze inkomsten, zowel in absolute als relatieve zin, moet worden geconcludeerd dat eiser de vereiste aangifte niet heeft gedaan. De in de bezwaarfase ingediende herziene aangifte kan naar het oordeel van de rechtbank niet dienen als vereiste aangifte in de zin van artikel 27, eerste lid, onderdeel a, van de AWR.
4.12. Nu eiser de vereiste aangifte niet heeft gedaan, brengt het bepaalde in artikel 27e, eerste volzin, aanhef, onderdeel a, en slot, van de AWR, mee dat het beroep van eiser ongegrond moet worden verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is. Het ligt dan op de weg van eiser om overtuigend aan te tonen dat de uitspraak op bezwaar niet in stand kan blijven. De rechtbank acht eiser daarin niet geslaagd. De in het beroepschrift opgenomen stelling dat het door verweerder berekende netto privé niet is gevormd door werkzaamheden verricht door eiser en dat derhalve het op basis van een theoretische berekening toerekenen van dat negatieve privé aan de omzet van eiseres volstrekt onjuist is, is daarvoor onvoldoende. De rechtbank heeft voorts in aanmerking genomen dat eiser zijn verklaringen die in de bezwaarfase zijn gedaan naar aanleiding van het door de controlerende ambtenaar berekende negatief privé, zoals dat er onder meer sprake is geweest van aflossingen van privé-leningen en van casinowinsten, niet, althans onvoldoende, met onderbouwingen of stukken heeft kunnen bewijzen, terwijl dat gelet op de door verweerder gestelde omkering van de bewijslast, op zijn weg gelegen had. Ook hetgeen eiser ´indirect bewijs' noemt is onvoldoende om te doen blijken dat de aanslag onjuist is.
Voorts heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat eiser geen verweer heeft gevoerd ten aanzien van de aanwezigheid van niet in de aangiftes inkomstenbelasting verwerkte vermogensbestanddelen.
4.13. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder, gelet op de door hem gemaakte vermogensvergelijking en de bevindingen in het controlerapport, een redelijke schatting van het door eiser genoten inkomen voor het jaar 2001 heeft gemaakt. Ook de berekening van de gemiddelde rendementsgrondslag voor het belastbare inkomen uit sparen en beleggen aan de hand van het aanwezige vermogen van eiser en zijn echtgenote, zoals geconstateerd door de controlerende ambtenaar, komt de rechtbank niet onredelijk voor.
Navorderingsaanslag WAZ 2001
4.14. Verweerder heeft in zijn uitspraak het bezwaar tegen - een niet opgelegde - navorderingsaanslag WAZ voor het jaar 2001 afgewezen. Een bezwaar tegen een niet opgelegde aanslag is niet-ontvankelijk; het beroep van eiser is dan ook op dit onderdeel gegrond. Voor het overige kan aan de gegrondverklaring van het beroep op dit punt geen rechtsgevolg worden verbonden.
Heffingsrente
4.15. Het beroep van eiser strekt zich ook uit tot het berekenen van heffingsrenten. Eiser heeft dienaangaande geen afzonderlijke grieven aangevoerd. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat eiser slechts beoogd heeft te stellen dat bij een verlaging van de onderhavige navorderingsaanslagen de te betalen heffingsrente dienovereenkomstig moet worden verminderd. Nu alleen de voor het jaar 2000 opgelegde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en WAZ worden verlaagd, dienen terzake van deze navorderingsaanslagen de te betalen heffingsrente dienovereenkomstig te worden verminderd.
Vergrijpboeten
4.16. Ten aanzien van de vergrijpboeten heeft verweerder, gelet op de door hem gemaakte vermogensvergelijking en de bevindingen in het controlerapport, aannemelijk gemaakt dat eiser een aanzienlijk deel van zijn inkomen niet heeft verantwoord. De rechtbank is van oordeel dat het aan voorwaardelijke opzet van eiser is te wijten dat te weinig belasting is geheven. Gelet op de omvang van de correcties (zowel in absolute als in relatieve zin) in samenhang met het vorenoverwogene acht de rechtbank, in de gegeven omstandigheden, vergrijpboeten van 50 percent passend en vanuit het oogpunt van norminscherping geboden. Eiser heeft geen feiten en omstandigheden gesteld, die aanleiding geven tot matiging dan wel vernietiging van de vergrijpboeten.
4.17. Gelet op het overwogene onder 4.8 dient de vergrijpboete voor het jaar 2000 te worden verminderd tot op ƒ 6.645 (€ 3.015):
belastbaar inkomen ƒ 45.604
belastingvrije som ƒ 8.950
----------
belastbaar bedrag ƒ 36.654
1e schijf ƒ 686
2e schijf: (ƒ 36.654 -/- 15.255 (1e schijf)) x 8,55% ƒ 1.829
----------
verschuldigde inkomstenbelasting ƒ 2.515
verschuldigde premie volksverzekeringen (29,40% x ƒ 36.654) ƒ 10.776
----------
Totaal nagevorderde belasting ƒ 13.291
Waarvan 50% vergrijpboete ƒ 6.645.
Conclusie
4.18. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep voor zover gericht tegen de uitspraken op bezwaar met betrekking tot de navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2000, de navorderingsaanslagen WAZ voor het jaar 2000 en 2001, alsmede met betrekking tot de vergrijpboete voor het jaar 2000 en de heffingsrente voor het jaar 2000 gegrond. Het beroep is voor het overige ongegrond.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 322 en een wegingsfactor 1). Voor een hogere vergoeding acht de rechtbank geen termen aanwezig. Indien - zoals in casu - de primaire beschikking op of na 12 maart 2002 is gedagtekend, komen de kosten van bezwaar, gelet op het bepaalde van artikel 8:75 en artikel 7:15 van de Awb slechts voor vergoeding in aanmerking, indien in de bezwaarfase om een dergelijke vergoeding is verzocht. Uit de gedingstukken is niet gebleken dat eiser in de bezwaarfase om een kostenvergoeding heeft verzocht. Derhalve komt eiser niet in aanmerking voor een vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten van rechtsbijstand.
6.Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar voor zover deze betrekking hebben op de navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2000, de navorderingsaanslagen WAZ voor de jaren 2000 en 2001, de vergrijpboete voor het jaar 2000 en de heffingsrente voor het jaar 2000 en laat de uitspraken voor het overige in stand;
- vermindert de navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2000 tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 45.604 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- vermindert de navorderingsaanslag WAZ voor het jaar 2000 tot een berekend naar een premie-inkomen van ƒ 45.604 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- vermindert dienovereenkomstig de heffingsrente voor het jaar 2000 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- vermindert de vergrijpboete voor het jaar 2000 tot € 3.015 (ƒ 6.645) en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- verklaart het bezwaar tegen de navorderingsaanslag WAZ voor het jaar 2001 niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiser te voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 37 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 4 juli 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. T. van Rij, mr. J.P.F. Slijpen en mr. K.M. Braun in tegenwoordigheid van mr. U.A. Salomons, griffier.