RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummers 09/757235-06 en 09/112721-04 (TUL)
's-Gravenhage, 8 augustus 2006
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
adres: [adres],
thans preventief gehecht in de penitentiaire inrichting "Haaglanden", Penitentiair Complex Scheveningen.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 25 juli 2006.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr A.B. Baumgarten, advocaat te 's-Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr K.P.C.M. Gimbrère heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 6 telastgelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1, 1e tot en met het 4e cumulatief/alternatief, en 2 tot en met 5 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Voorts heeft de officier van justitie gepersisteerd bij de schriftelijke vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, waartoe verdachte bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 11 oktober 2005 is veroordeeld, te weten 1 maand gevangenisstraf.
Aan de verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Ontvankelijkheid OM (feit 1)
De raadsman heeft ter terechtzitting betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is ten aanzien van het onder 1 1e, 3e en 4e cumulatief/alternatief voor zover deze onderdelen zien op feiten die zich in Antwerpen zouden hebben afgespeeld. Hij heeft daartoe aangevoerd dat artikel 5 lid 1 sub 3 Wetboek van Strafrecht (Sr) geldt als een specialis ten opzichte van artikel 5 lid 1 sub 2 Sr. Aangeefster [A] was meerderjarig ten tijde van de telastgelegde feiten. Artikel 273a Sr zou dientengevolge niet van toepassing kunnen zijn op feiten die ten aanzien van aangeefster [A] zijn voorgevallen te Antwerpen.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
Voor feiten, strafbaar gesteld in artikel 273a Sr en gepleegd door een Nederlander buiten Nederland ten aanzien van een persoon van onder de 18 jaar, is voor de toepasselijkheid van artikel 273a Wetboek van Strafrecht een uitzondering gemaakt in artikel 5 lid 1 sub 3 Sr - ter extra bescherming van deze minderjarige - op het algemene vereiste van dubbele strafbaarheid dat is neergelegd in artikel 5 lid 1 sub 2 Sr. Indien het feit buiten Nederland is gepleegd door een Nederlander ten aanzien van een meerderjarige geldt het in artikel 5 lid 1 sub 2 Sr genoemde vereiste van dubbele strafbaarheid voor de toepasselijkheid van artikel 273a Sr. Voor dubbele strafbaarheid is voldoende dat de buitenlandse strafbaarstelling in de kern hetzelfde rechtsgoed beschermt als de Nederlandse. Uit de door de officier van justitie bij haar schriftelijk requisitoir gevoegde bijlage blijkt dat het in Nederland in artikel 273a Sr strafbaar gestelde in België strafbaar gesteld is in artikel 380 van het Belgische Strafwetboek. Daarmee is voldaan aan de in artikel 5 lid 2 onder 2 Sr gestelde eis van dubbele strafbaarheid. Het Openbaar Ministerie is derhalve ten aanzien van alle onder 1 telastgelegde feiten ontvankelijk in zijn vervolging.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding onder 1, 1e tot met 4e cumulatief/alternatief en 6 is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Ten aanzien van artikel 273a Sr: mensenhandel
Alle vormen van mensenhandel zoals beschreven in het VN Protocol inzake de preventie, bestrijding en bestraffing van mensenhandel, in het bijzonder vrouwenhandel en kinderhandel, tot aanvulling van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen transnationale georganiseerde misdaad (New York, 15 november 2000, Tractatenblad 2001, 69) zijn sinds 1 januari 2005 ondergebracht in artikel 273a Sr.
Vooropgesteld moet worden dat niet iedere vorm van exploitatie van prostitutie naar Nederlands recht strafbaar is.
Uitgangspunt van het Nederlandse beleid ter zake van exploitatie van prostitutie is dat met strafrechtelijke middelen moet worden opgetreden tegen vormen van exploitatie waarbij enigerlei dwang of misleiding wordt gebruikt, of waarbij misbruik wordt gemaakt van een afhankelijke situatie van de vrouw. Exploitatie van prostitutie van volwassen onafhankelijke vrouwen die met die exploitatie uit vrije wil hebben ingestemd, is niet strafbaar. Uit het recht op zelfbeschikking dat een volwassen onafhankelijke vrouw of man die niet aan ongeoorloofde beïnvloeding is blootgesteld, heeft, vloeit voort dat zij of hij vrijwillig kan besluiten zich te prostitueren en een ander uit de opbrengst van de prostitutie te bevoordelen. De nadruk ligt op de vrijwillige entree in de prostitutie, die niet onder enigerlei vorm van dwang, misleiding of overwicht door anderen mag plaatsvinden, terwijl de prostitutie ongehinderd, zonder misbruik van afhankelijkheid, moet kunnen worden verlaten. Aldus kan het verlenen van hulp aan een volwassen en onafhankelijke vrouw bij het vinden en uitbaten van mogelijkheden om zich te prostitueren, niet zonder meer worden beschouwd als het haar "aan prostitutie overleveren".
Exploitatie van prostitutie die gepaard gaat met een uitbuitingssituatie, dient krachtig te worden bestreden. Artikel 273a Sr beoogt bescherming te bieden aan hen die onvrijwillig tot prostitutie komen, waarbij de term "onvrijwillig" ruim wordt opgevat.
In het huidige artikel 273a Sr zijn de middelen in lid 1 aanhef onder sub 1 uitgebreid ten opzicht van het oude artikel 250a Sr. Alle in artikel 273a Sr opgesomde middelen komen uit artikel 3 van het eerder genoemde VN protocol inzake de preventie, bestrijding en bestraffing van mensenhandel. Toegevoegd ten opzichte van artikel 250a (oud) Sr zijn onder andere de middelen 'dwang' en 'misbruik van een kwetsbare positie'.
Tevens blijkt uit artikel 3 sub b van voornoemd VN Protocol dat de instemming van een slachtoffer van mensenhandel met bijvoorbeeld prostitutie niet relevant is, wanneer een dergelijk middel is toegepast.
Met het causale verband dat het slachtoffer door één van de verboden middelen is gedwongen of bewogen zich te prostitueren wordt blijkens de wetsgeschiedenis bedoeld dat deze middelen "de wil beïnvloeden waaronder is begrepen de keuzemogelijkheid van het slachtoffer, in die zin dat zij leiden tot het ontbreken van vrijwilligheid waartoe ook behoort het ontbreken of de vermindering van de mogelijkheid een bewuste keuze te maken."
Het is geen noodzakelijk element dat de vrouw zich - hierdoor - in een afhankelijke positie bevindt.
Ten aanzien van feit 1, 1e, 3e en 4e cumulatief/alternatief
Aan verdachte is telastgelegd dat hij één of meer van de in het 1e, 3e en 4e cumulatief/alternatief genoemde middelen van druk of beïnvloeding heeft toegepast waardoor hij aangeefster [A] - kort gezegd - heeft:
- geworven/vervoerd/overgebracht/gehuisvest/opgenomen (1e cumulatief/alternatief);
- gedwongen en/of bewogen zich te prostitueren (3e cumulatief alternatief) of
- gedwongen en/of bewogen hem van haar opbrengst uit de prostitutie te bevoordelen (4e cumulatief/alternatief).
Het betreft de volgende middelen: dwang, geweld, één of meer feitelijkheden, dreiging met geweld, dreiging met één of meer feitelijkheden, misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie.
De officier van justitie heeft in haar requisitoir aangegeven dat zij bewezen acht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 1e, 3e en 4e cumulatief/alternatief telastgelegde feiten door toepassing van de middelen geweld, dreiging met geweld en misleiding.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de inzet door verdachte van één of meer van de hierboven genoemde middelen niet wettig en overtuigend worden bewezen. Dit wordt hieronder 'per middel' toegelicht.
Dwang
De rechtbank stelt vast dat het strafdossier aanwijzingen bevat dat aangeefster onder invloed en druk van verdachte haar werk als prostituee heeft verricht. Zo heeft aangeefster bijvoorbeeld verklaard dat [verdachte] haar vanuit het café in de gaten hield en haar erop aansprak als ze even niet achter het raam zat. Ook moest ze doorwerken als ze ongesteld was en als ze een dagje vrij wilde, maakte [verdachte] haar duidelijk dat hij er anders over dacht.
De rechtbank is echter van oordeel dat de verklaringen van aangeefster in algemene bewoordingen zijn gesteld met betrekking tot de gedragingen van verdachte en niet zien op concrete feiten of omstandigheden, op grond waarvan kan worden vastgesteld dat verdachte op enig moment dwang heeft uitgeoefend op aangeefster waardoor zij beperkt werd in de mogelijkheid om een bewuste keuze te maken om in de prostitutie te - blijven - werken. Bovendien wordt haar verklaring niet ondersteund door andere bewijsmiddelen.
Geweld
De rechtbank stelt vast dat verdachte geweld heeft uitgeoefend tegen aangeefster; hij heeft haar meermalen in het gezicht geslagen. Uit de verklaringen van zowel aangeefster als verdachte blijkt echter dat verdachte haar sloeg uit jaloezie en boosheid omdat zij had gedanst met een andere man of zonder verdachte op stap wenste te gaan. Daarmee is voor de rechtbank niet komen vast te staan dat dit door verdachte uitgeoefende geweld rechtstreeks verband hield met (de voortzetting van) de werkzaamheden van aangeefster als prostituee.
(Dreiging met) één of meer feitelijkheden
Dat aangeefster door - dreiging met - 'één of meer andere feitelijkheden' heeft gewerkt als prostituee, blijkt niet uit het onderliggende strafdossier, noch uit het verhandelde ter terechtzitting.
Bedreiging met geweld
Voorop wordt gesteld dat de rechtbank niet bewezen acht dat verdachte aangeefster met een mes heeft bedreigd. Wel staat vast dat verdachte aangeefster verbaal heeft bedreigd. Zo heeft verdachte ter terechtzitting bijvoorbeeld verklaard de woorden "ik maak je af" als zogenaamd 'stopwoordje' te gebruiken en bij de politie "Ik begrijp ook wel dat zowel [B] als [A] bang voor mij waren als ik boos werd. Ik word dan agressief en ik ga schreeuwen. Ik intimideer dan gewoon mensen want dan is het ook snel weer afgelopen." Ook uit de aangifte komt naar voren dat verdachte dreigende taal uitte om te verkomen dat aangeefster hem zou verlaten. "Hij zou er voor zorgen dat ik onder de grond zou liggen als ik aangaf dat ik wilde vertrekken." Hiermee is echter niet komen vast te staan dat deze door verdachte geuite bedreigingen rechtstreeks verband hielden met (de voortzetting van) de werkzaamheden van aangeefster als prostituee. De bedreigingen zagen immers op het voorkomen van het beëindigen van de relatie door aangeefster.
Misleiding
Bij een delict als mensenhandel is het verheimelijken van de eigen bedoeling - een ander tot prostitutie brengen - een essentieel kenmerk van de misleiding. Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende komen vast te staan dat verdachte met het oogmerk om zijn eigenlijke bedoeling, namelijk om aangeefster in de prostitutie te brengen, te verheimelijken, voor haar liefde heeft geuit.
Misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht
Misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht kan worden verondersteld indien de prostituee in een situatie verkeert of komt te verkeren die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren bijvoorbeeld wanneer er schulden afbetaald moeten worden die zijn gemaakt om naar Nederland te komen of als de betrokkene niet over eigen financiële middelen, een paspoort of een geldig visum kan beschikken.
In de telastlegging is opgenomen - kort gezegd - dat aangeefster haar geld moest afdragen aan verdachte en dat hij bepaalde waaraan zij het mocht uitgeven.
Nu aangeefster bij de politie heeft aangegeven dat het geld dat zij verdiende zowel aan haar als aan verdachte is opgegaan en bij de rechter-commissaris dat zij wilde sparen maar dat alles op ging aan eten, huishouden en uitgaan, is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake was van een situatie waarin aangeefster - in het geheel niet - over eigen financiële middelen kon beschikken. Bovendien blijkt uit haar verklaring bij de politie dat zij samen met verdachte had afgesproken dat hij het geld iedere dag zou komen halen; zij verklaart bijvoorbeeld: "[verdachte] nam het geld mee. Hij deed er verder niets mee. Ik bedoel hiermee dat hij het niet opmaakte." Uit het feit dat aangeefster het met haar prostitutiewerkzaamheden verdiende geld aan verdachte afdroeg en dat hij (mede) bepaalde waaraan zij het mocht uitgeven, levert dan ook geen situatie op waarin verdachte misbruik heeft gemaakt van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht op aangeefster.
Misbruik van een kwetsbare positie
Geen van de in de telastlegging verweten gedragingen van verdachte ziet naar het oordeel van de rechtbank op het misbruik maken van een kwetsbare positie waarin aangeefster zou hebben verkeerd.
Nu de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte één of meer van de in het 1e, 3e en 4e cumulatief/alternatief genoemde middelen heeft toegepast, spreekt de rechtbank verdachte vrij van deze onderdelen van feit 1.
Ten aanzien van feit 1, 2e cumulatief/alternatief
Ten aanzien van het 2e onder feit 1 opgenomen cumulatief/alternatief overweegt de rechtbank dat op grond van het verhandelde ter terechtzitting en het strafdossier niet kan worden bewezen dat verdachte, aangeefster [A], met wie hij op dat moment een liefdesrelatie had, heeft aangeworven, medegenomen of ontvoerd teneinde haar in België te doen prostitueren. Gebleken is immers dat verdachte en aangeefster in overleg naar Antwerpen zijn afgereisd en dat de hoofdreden van het bezoek aldaar was om de man te vinden die aangeefster een baan als paaldanseres had aangeboden. Toen zij deze man niet konden vinden en zij in de rosse buurt terechtkwamen heeft aangeefster, volgens haar (eerste) verklaring bij de politie, zelf tegen verdachte gezegd dat zij het wel een keer wilde proberen.
De officier van justitie heeft bij gebrek aan bewijs vrijspraak gevorderd voor de onder 6 telastgelegde verkrachting(en).
De rechtbank acht eveneens niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster [B] (meermalen) heeft verkracht nu verdachte ontkent en als bewijs voor dit feit enkel de verklaring van aangeefster zich in het strafdossier bevindt.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de op de dagvaarding onder 2, 3, 4 1e en 2e cumulatief/alternatief en 5 telastgelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat verdachte aangeefster [A] bij haar woning heeft opgewacht en haar met zijn opmerking dat er buiten 3 mannen op de uitkijk stonden, heeft gedwongen om de woning weer binnen te gaan om naar hem te luisteren. Voorts heeft hij tegen haar gezegd dat zij bij de badkamer moest blijven staan. Ook heeft verdachte verklaard dat hij [C] na 20 minuten heeft binnengelaten en dat hij tegen aangeefster [A] heeft gezegd dat [C] haar zou tegenhouden als zij weg zou lopen. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte het slachtoffer wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd en beroofd heeft gehouden.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zijn ex-vriendin [A], nadat zij de relatie met hem had verbroken, opgewacht bij haar woning en haar in die woning gedurende enige tijd wederrechtelijk van haar vrijheid beroofd. Hiermee wilde verdachte bewerkstelligen dat [A] weer bij hem terug zou komen. Verdachte heeft haar tevens meermalen bedreigd via sms-berichten, emails en door een schroevendraaier in een foto van haar te steken en haar knuffeldier met een touw om de nek op te hangen. Voorts heeft hij een andere ex-vriendin, [B], met wie hij ongeveer 15 jaar een relatie heeft gehad, gedurende langere tijd mishandeld, waaronder eenmaal door met een helm tegen haar hoofd te slaan. Tevens heeft hij ook haar bedreigd.
Deze feiten leveren, te meer daar ze zijn gepleegd in de relationele sfeer, een ernstige aantasting op van de geestelijke en lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Met name de wederrechtelijke vrijheidsberoving moet voor [A], na de eerdere bedreigingen van verdachte via sms en de door haar in haar woning aangetroffen foto van zichzelf waarin een schroevendraaier door haar hoofd was gestoken, zeer beangstigend geweest zijn.
De wederrechtelijke vrijheidsberoving van [A] en de mishandelingen van [B] vonden daarbij plaats in hun eigen woningen, een plek waar aangeefsters zich veilig hadden mogen voelen.
De rechtbank houdt rekening met het feit dat verdachte blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 27 februari 2006 eerder is veroordeeld voor misdrijven.
De rechtbank heeft kennis genomen van het door psychiater dr. Vink over verdachte opgestelde rapport d.d. 23 juni 2006. De psychiater stelt vast dat verdachte lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis met kenmerken als niet in staat zijn zich te conformeren naar maatschappelijke normen, oneerlijkheid, impulsiviteit, prikkelbaarheid en het ontbreken van spijtgevoelens. Tevens zijn er enkele kenmerken van een narcistische persoonlijkheidsstoornis zoals het verlangen van buitensporige bewondering, het exploiteren van anderen en een gebrek aan empathie. Voorts is er sprake van misbruik van en mogelijk verslaving aan alcohol hetgeen door betrokkene gebagatelliseerd wordt. De conclusie van de psychiater luidt dat de feiten verdachte eventueel in licht verminderde mate kunnen worden toegerekend.
De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt die tot de hare.
Het is de rechtbank uit de bewezen verklaarde feiten, het psychiatrisch rapport, de verklaringen van verdachte en zijn optreden ter terechtzitting gebleken dat verdachte moeite heeft zijn agressie in toom te houden. Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven daarvoor een agressietraining te willen volgen bij De Waag. De rechtbank acht het noodzakelijk dat verdachte aan deze training deelneemt mede om de kans op herhaling van het plegen van strafbare feiten te beperken. Een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, met de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich houdt aan de aanwijzingen te geven door de reclassering ook indien dit inhoudt het volgen van een agressieregulatietraining, acht de rechtbank dan ook passend en geboden.
Vordering tenuitvoerlegging.
De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie van 22 maart 2006 tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, waartoe verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 11 oktober 2005, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat deze zich voor het einde van de proeftijd, die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 45, 57, 282, 285, 300 en 302 en van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 1e tot en met 4e cumulatief/alternatief en 6 telastgelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 2, 3, 4 1e en 2e cumulatief/alternatief en 5 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 2 en feit 5:
bedreiging, meermalen gepleegd
ten aanzien van feit 3:
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden;
ten aanzien van feit 4 1e cumulatief/alternatief:
poging tot zware mishandeling
en
ten aanzien van feit 4 2e cumulatief/alternatief:
mishandeling, meermalen gepleegd
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van vijftien (15) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op : 24 februari 2006,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 27 februari 2006,
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot vijf (5) MAANDEN niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit alsmede onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarde;
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de stichting reclassering Nederland, ressort Den Haag, zolang die instelling zulks nodig acht, ook als dat inhoudt het volgen van een agressieregulatie training;
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 11 oktober 2005, gewezen onder parketnummer 09/112721-04, te weten:
gevangenisstraf voor de duur van één (1) MAAND;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Y.J. Wijnnobel-van Erp, voorzitter,
J.T. van Belzen en J.W. Bockwinkel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr C.A.M. Eijgenraam, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 augustus 2006.
Mr J.T. van Belzen is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.