RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/2994 IB/PVV
Uitspraakdatum: 4 juli 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiseres,
de inspecteur van de Belastingdienst [te P], kantoor [Q], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft, met dagtekening 21 juli 2004, aan eiseres de volgende navorderingsaanslagen en vergrijpboeten opgelegd:
- een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 1999 (aanslagnummer [aanslagnummer 1]), berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 15.888, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van ƒ 1.266;
- een navorderingsaanslag premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (hierna: WAZ) voor het jaar 1999 (aanslagnummer [aanslagnummer 2]), berekend naar een premie-inkomen van ƒ 31.478;
- een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2000 (aanslagnummer [aanslagnummer 3]), berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 14.021, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van ƒ 703;
- een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2001 (aanslagnummer [aanslagnummer 4]), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 6.246 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 769;
1.2. Verweerder heeft met betrekking tot de in 1.1 genoemde navorderingsaanslagen bij beschikking aan eiseres heffingsrenten in rekening gebracht.
1.3. Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 30 maart 2005 de vorengenoemde navorderingsaanslagen, vergrijpboeten, heffingsrenten, alsmede de in 1.7, onder AWB 05/2992 OB, genoemde naheffingsaanslag, vergrijpboete en heffingsrente gehandhaafd.
1.4. Eiseres heeft daartegen bij brief van 29 april 2005, ontvangen bij de rechtbank op 2 mei 2005, beroep ingesteld.
1.5. Verweerder heeft drie verweerschriften ingediend.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2006 te 's-Gravenhage.
Eiseres is daar in persoon verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot [echtgenoot] en haar gemachtigde R.R.A. Goelabdhien. Namens verweerder zijn verschenen mr. J.J.M. Snieders en mr. B. Bijl. Eiseres heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder. Verweerder heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlagen.
1.7. Tevens zijn ter zitting de navolgende beroepen behandeld:
- AWB 05/2992 OB: inzake de aan eiseres opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 31 december 2001, de bij beschikking opgelegde vergrijpboete, alsmede de bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;
- AWB 05/2991 IB/PVV: inzake de aan de echtgenoot van eiseres opgelegde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 1999, 2000 en 2001, de bij beschikking opgelegde vergrijpboeten voor de jaren 1999, 2000 en 2001, de navorderingsaanslag WAZ voor de jaren 2000 en 2001, alsmede de bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrenten.
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1. Eiseres drijft sinds 1999 een eenmanszaak onder de naam "[naam eenmanszaak]". De ondernemingsactiviteiten bestaan uit het werk als schoonheidsspecialiste en pedicure. Op het adres [a-straat] 12 te [Z] is de schoonheidssalon van eiseres gevestigd. De pedicurewerkzaamheden verricht eiseres bij de mensen thuis alsmede in het Verzorgingshuis [A].
2.2. Eiseres heeft voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 1999, 2000 en 2001 aangifte gedaan respectievelijk naar een belastbaar inkomen van ƒ 1.808, ƒ 1.045 negatief en een belastbaar inkomen uit werk en woning van f 2.359 negatief. De (primitieve) aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 1999, 2000 en 2001 zijn conform de aangiften van eiseres opgelegd.
2.3. Voor het jaar 1999 heeft eiseres voor de WAZ aangifte gedaan naar een premie-inkomen van ƒ 17.398. De (primitieve) aanslag WAZ voor het jaar 1999 is conform de aangifte opgelegd.
2.4. Verweerder heeft in 2003 een boekenonderzoek ingesteld naar de door de echtgenoot van eiseres genoten inkomsten over de jaren 1999 tot en met 2001 en de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen en de WAZ voor de jaren 1999 tot en met 2001 van eiseres en de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 31 december 2001 van eiseres. De uitkomsten van het boekenonderzoek ten aanzien van eiseres zijn neergelegd in een controlerapport van verweerder van 2 juli 2004. Een kopie van het controlerapport behoort tot de gedingstukken.
2.5. In voormeld controlerapport staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
"12.3 Administratie
(...)
De agenda's zijn niet bij de administratie bewaard gebleven. Volgens [eiseres] zijn de agenda's vermoedelijk terecht gekomen in een doos, welke naar haar broer in Suriname is gestuurd. De agenda vormt voor een pedicure en voor een schoonheidsspecialiste een belangrijk onderdeel van de administratie. Hierin worden namelijk afspraken vermeld en daarom is de agenda tevens een belangrijk controlemiddel voor de Belastingdienst.
Per maand wordt er door [eiseres] een overzicht bijgehouden waarop de contante ontvangsten en uitgaven vermeld worden. De maandelijkse inkomsten worden in één bedrag, gesplitst naar massage en pedicurewerkzaamheden, in het overzicht vermeld. (...) Er worden geen data in het overzicht vermeld. Aan het eind van de maand worden de ontvangsten en uitgaven gesaldeerd. Het betreft hier echter een administratief kassaldo. Er vindt geen kascontrole (vergelijking met het werkelijk aanwezige kassaldo) plaats. (...)
Aan het eind van 1999 en 2001 zijn er negatieve administratieve kassaldi ontstaan van respectievelijk f. 4.561,27 en
f. 772,18. Middels een privé-storting is het kassaldo op nihil geboekt.
(...)
12.3.1Verwerpen administratie
De administratie van [eiseres] voldoet niet aan de wettelijke eisen. De administratie kan niet dienen als basis voor een juiste fiscale winstberekening en wordt daarom verworpen. Samengevat zijn de volgende gebreken vastgesteld:
- Het ontbreken van een deugdelijke kasadministratie (zie paragraaf 2.3.) en
- De uitkomst van de privé-vermogensvergelijking (zie hoofdstuk 3).
Door het hiervoor genoemde, heeft [eiseres] niet voldaan aan de administratieverplichting vermeld in artikel 52 lid 6 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Dit heeft tot gevolg dat in het geval een bezwaarschrift de belastingaanslag gehandhaafd blijven, tenzij gebleken is, dat en in hoeverre hij onjuist is (omkering bewijslast (artikel 25 lid 6 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen)). Deze omkering van de bewijslast geldt ook in het geval belastingplichtige tegen de uitspraak op het bezwaarschrift beroep instelt (artikel 27e letter b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen).
(...)
12.3.2.Niet voldoen aan de bewaarplicht
[Eiseres] heeft niet voldaan aan de bewaarplicht ingevolge artikel 52 lid 4 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Ik heb namelijk geconstateerd dat zij haar agenda's van 1999 tot en met 2001 niet heeft bewaard. Volgens [eiseres] zijn haar agenda's zoekgeraakt. Omdat alle afspraken in de agenda worden genoteerd, maakt deze deel uit van haar administratie.
(...)
13.1Omzet
(...)
De aangegeven omzet per jaar is:
- 1999: f. 35.094;
- 2000: f. 33.653;
- 2001: f. 32.061.
Om te kunnen beoordelen of het voor privé-uitgaven beschikbare bedrag van [eiseres] voldoende moet zijn geweest, heb ik voor 1999 tot en met 2001 een vermogensvergelijking gemaakt. De berekening van de vermogensvergelijking is in paragraaf 3.1.1 opgenomen. Bij de vermogensvergelijking ben ik uitgegaan van het gezamenlijke inkomen en vermogen van [eiseres] en haar echtgenoot. Uit de vermogensvergelijking is gebleken dat [eiseres] en haar echtgenoot over 1999 tot en met 2001 per jaar een negatief netto privé hebben van respectievelijk f. 42.957, f. 85.810 en f. 136.570. Ik concludeer hieruit dat er in 1999 tot en met 2001 door [eiseres] en haar echtgenoot meer omzet cq. inkomen is behaald dan dat er is aangegeven. Bovenop het netto privé komt er jaarlijks nog een bedrag in verband met de eerste levensbehoeften, zoals eten, drinken en kleding, uitgaven voor persoonlijke verzorging en overige privé-uitgaven. Ik ga uit van een bedrag van f. 750 per maand, dat is f. 9.000 per jaar.
Volgens [de echtgenoot van eiseres] wordt (een deel van) het negatieve privé verklaard door nabetalingen met betrekking tot [garage] BV, alsmede door ontvangen aflossingen van leningen in privé aan klanten, familie en vrienden. (...) Op twee bankafschriften van bankrekening [bankrekening] staat als omschrijving "terugbetaling lening". Het gaat om ontvangsten van ƒ 5.000 (13 augustus 1999) en ƒ 15.000 (16 februari 2001). Omdat ik geen overeenkomsten heb ontvangen, kan ik niet beoordelen wanneer de leningen zijn aangegaan en kan ik niet bepalen of de leningen als vorderingen in de vermogensvergelijking moeten worden opgenomen.
Ik ga er daarom vanuit dat er door [eiseres] en haar echtgenoot gezamenlijk over 1999 tot en met 2001 respectievelijk
f. 51.957, f. 94.810 en f. 145.570 te weinig omzet cq. inkomen (inclusief omzetbelasting) is aangegeven.
Ik ga er vanuit dat een deel van bovenstaande bedragen door [eiseres] behaald is. Ik heb daarom berekend welke omzet zij in redelijkheid behaald kan hebben. Tijdens het inleidend gesprek op 28 februari 2003 heeft zij aangegeven de volgende tarieven te hanteren:
- Pedicure aan huis: f. 15 (inclusief omzetbelasting) per klant (behandeling 1/2 uur per klant);
- Pedicure in verzorgingshuis: f 14 (inclusief omzetbelasting) per klant (behandeling 1/2 uur per klant);
- Schoonheidssalon: f 30 (inclusief omzetbelasting) per klant (behandeling van 5 kwartier)
Rekening houdend met de jaarlijkse prijsstijgingen ga ik uit van een te behalen omzet van f. 55 (inclusief omzetbelasting) per uur in het controletijdvak. Ik ga uit van 46 werkweken per jaar van 40 uur, dat zijn 1840 uren. Ik ga er vanuit dat 40% van haar tijd opgaat aan vervoer, voorbereiding, afzeggingen etc. Dit betekent dat zij 1104 directe uren heeft gewerkt. Haar omzet zou dan f. 60.720 per jaar bedragen (inclusief omzetbelasting). Exclusief omzetbelasting is dit in 1999 en 2000 ƒ 51.677 en in 2001 f. 51.025.
De omzetcorrectie over 1999 tot en met 2001 bedraagt dan respectievelijk f. 16.583 (f. 51.677 -/- f. 35.094), f. 18.024 (f. 51.677 -/- f. 33.653) en f. 18.964 (f. 51.025 -/- f. 32.061).
(...)
14.1 Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen
(...)
De waarde van de bezittingen per 1 januari 2001 en 31 december 2001 bedraagt respectievelijk f. 107.905 en f. 216.850. Dit zijn de saldi van de privé-bankrekeningen van [de echtgenoot van eiseres] en [eiseres]. (...)
De gemiddelde rendementsgrondslag bedraagt f. 162.377 ((f. 107.905 + f. 216.850)/2). Dit bedrag wordt voor de helft aan [de echtgenoot van eiseres] toegerekend, dat is f. 81.188. Het heffingvrije vermogen bedraagt f. 38.785 (artikel 5.5. van de Wet op de inkomstenbelasting 2001). Het voordeel uit sparen en beleggen bedraagt dan f. 1.696 (4% van f. 81.188 -/- f. 38.785).
(...)
17.1Inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
1999 20000 2001
Aangegeven stipinkomen/belastbaar f 1.808 f -/- 1.045 f -/- 5.199
inkomen uit werk en woning
Correctie paragraaf 3.1 f 16.583 f 18.024 f 18.964
Correctie paragraaf 6.1 f -/- 2.503 f -/- 2.958
________ ________ ________
Gecorrigeerd stipinkomen/belastbaar f 15.888 f 14.021 f 13.765
inkomen uit werk en woning
------ ------ ------
Gecorrigeerd stipinkomen/belastbaar € 7.210 € 6.362 € 6.246
inkomen uit werk en woning in € ------ ------- ---------
(...)
18.1Boete
Over de navorderingsaanslagen Inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1999 tot en met 2001 leg ik boetes op van 50%.
De boetes zijn gebaseerd op artikel 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en paragraaf 25 lid 3 en paragraaf 27 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998.
2.6. Bij het vaststellen van de onderhavige navorderingsaanslagen en vergrijpboeten heeft verweerder de conclusies en berekeningen uit het controlerapport gevolgd.
3.1. In geschil is of:
- de onderhavige navorderingsaanslagen terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Hierbij is tevens in geschil of de boekhouding door verweerder op goede gronden is verworpen en de bewijslast dient te worden omgekeerd en op eiseres dient te rusten;
- de vergrijpboeten terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd;
- aan eiseres terecht heffingsrenten in rekening zijn gebracht.
3.2. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de navorderingsaanslagen, de vergrijpboeten en de in rekening gebrachte heffingsrenten. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
3.3. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
Omkering van de bewijslast
4.1. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de administratie van eiseres zodanige gebreken vertoont, dat zij niet voldoet aan de in artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) gestelde vereisten. In verband hiermee concludeert verweerder tot omkering van de bewijslast.
4.2. Ingevolge artikel 52, eerste lid, van de AWR, zijn administratieplichtigen gehouden van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf, naar de eisen van dat bedrijf, op zodanige wijze een administratie te voeren en de daarbij behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken. Ingevolge het vierde lid van voormeld artikel zijn administratieplichtigen verplicht de gegevensdragers gedurende zeven jaren te bewaren. Ingevolge het zesde lid dient de administratie zodanig te zijn ingericht en te worden gevoerd en dienen de gegevensdragers zodanig te worden bewaard, dat controle daarvan door de inspecteur binnen een redelijke termijn mogelijk is.
4.3. Vaststaat dat eiseres, die als administratieplichtige is aan te merken, de agenda's van de jaren 1999 tot en met 2001 niet heeft bewaard. Voorts heeft verweerder onweersproken gesteld dat ook de kladaantekeningen die werden gebruikt voor het opmaken van omzetstaten niet bewaard zijn gebleven. Nu dergelijke bescheiden in een onderneming als het onderhavige, waar veel contante betalingen worden verricht, van essentieel belang zijn voor een betrouwbare (kas)administratie, is de rechtbank van oordeel dat het ontbreken van deze bescheiden moet leiden tot de conclusie dat eiseres niet heeft voldaan aan de bewaarplicht als bedoeld in artikel 52, vierde lid, van de AWR. De stelling van eiseres dat zij door haar boekhouder - een voormalig medewerker van de Belastingdienst - niet op de hoogte was gesteld dat zij een bewaarplicht had, doet aan voormeld oordeel niet af, aangezien dit een omstandigheid betreft die voor risico van eiseres als bewaarplichtige komt. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat het ontbreken van de bescheiden een gevolg was van overmacht als bedoeld in artikel 54 van de AWR. Hetgeen eiseres overigens heeft aangevoerd, leidt evenmin tot een ander oordeel.
4.4. Nu eiseres niet aan haar bewaarplicht heeft voldaan, brengt het bepaalde in artikel 27e, eerste volzin, aanhef, onderdeel b, en slot, van de AWR, mee dat het beroep van eiseres ongegrond moet worden verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is. Het ligt dan op de weg van eiseres om overtuigend aan te tonen dat de uitspraak op bezwaar niet in stand kan blijven. De rechtbank acht eiseres daarin niet geslaagd. De in het beroepschrift opgenomen stelling dat het door verweerder berekende netto privé niet is gevormd door werkzaamheden verricht door eiseres en dat derhalve het op basis van een theoretische berekening toerekenen van dat negatieve privé aan de omzet van eiseres volstrekt onjuist is, is daarvoor onvoldoende. Ook uit de door eiseres bij het beroepschrift als productie 2 overgelegde stukken blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de aanslag onjuist is. De rechtbank heeft voorts in aanmerking genomen dat eiseres haar verklaringen die in de bezwaarfase zijn gedaan naar aanleiding van het door de controlerende ambtenaar berekende negatief privé, zoals dat er onder meer sprake is geweest van aflossingen van privé-leningen en van casinowinsten, niet, althans onvoldoende, met onderbouwingen of stukken heeft kunnen bewijzen, terwijl dat gelet op de door verweerder gestelde omkering van de bewijslast, op haar weg gelegen had. Voorts heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat eiseres geen verweer heeft gevoerd ten aanzien van de aanwezigheid van niet in de aangiftes inkomstenbelasting verwerkte vermogensbestanddelen.
4.5. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder, gelet op de door hem gemaakte vermogensvergelijking en de bevindingen in het controlerapport, aannemelijk heeft gemaakt dat de omzet- en inkomenscorrecties op een redelijke schatting berusten. De door verweerder gehanteerde uitgangspunten voor zijn theoretische omzetberekening acht de rechtbank, rekening houdende met het feit dat eiseres in 1999 een onderneming is gestart en het door eiseres in de bezwaarschriften genoemde gemiddelde tarief van € 15 per half uur, niet onredelijk. Ook de berekening van de gemiddelde rendementsgrondslag voor het belastbare inkomen uit sparen en beleggen aan de hand van het aanwezige vermogen van eiseres en haar echtgenoot, zoals geconstateerd door de controlerende ambtenaar, komt de rechtbank niet onredelijk voor. Eiseres heeft onvoldoende gesteld op grond waarvan zou kunnen worden aangenomen dat verweerder bij de berekening van de omzet- en inkomenscorrecties van onjuiste uitgangspunten is uitgegaan.
4.6. Gelet op het vorenoverwogene zijn de onderhavige navorderingsaanslagen terecht en naar een juist bedrag opgelegd.
Heffingsrente
4.7. Het beroep van eiseres strekt zich ook uit tot het berekenen van heffingsrenten. Eiseres heeft dienaangaande geen afzonderlijke grieven aangevoerd. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat eiseres slechts beoogd heeft te stellen dat bij een verlaging van de onderhavige navorderingsaanslagen de te betalen heffingsrente dienovereenkomstig moet worden verminderd. Nu de navorderingsaanslagen niet worden verlaagd, is voor een vermindering van de te betalen heffingsrente geen plaats.
Vergrijpboeten
4.8. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat in het onderhavige geval, in verband met samenloop van de vergrijpboeten voor de omzetbelasting en de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, de vergrijpboeten voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen dienen te vervallen. De rechtbank ziet geen aanleiding om hiervan af te wijken en zal deze vergrijpboeten dan ook vernietigen.
Conclusie
4.9. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep voor zover het betrekking heeft op de vergrijpboeten gegrond en is het beroep voor het overige ongegrond.
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). Voor een hogere vergoeding acht de rechtbank geen termen aanwezig. Indien - zoals in casu - de primaire beschikking op of na 12 maart 2002 is gedagtekend, komen de kosten van bezwaar, gelet op het bepaalde van artikel 8:75 en artikel 7:15 van de Awb slechts voor vergoeding in aanmerking, indien in de bezwaarfase om een dergelijke vergoeding is verzocht. Uit de gedingstukken is niet gebleken dat eiseres in de bezwaarfase om een kostenvergoeding heeft verzocht. Derhalve komt eiseres niet in aanmerking voor een vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten van rechtsbijstand.
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar, voor zover deze betrekking hebben op de vergrijpboeten;
- vernietigt de vergrijpboeten en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 644, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 37 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 4 juli 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. T. van Rij, mr. J.P.F. Slijpen en mr. K.M. Braun in tegenwoordigheid van mr. U.A. Salomons, griffier.