ECLI:NL:RBSGR:2006:AY5668

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 maart 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
249540 - FA RK 05-5026
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van partneralimentatie en de beoordeling van de ingrijpendheid van inkomensdaling

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 7 maart 2006 uitspraak gedaan over het verzoek van de vrouw tot verlenging van de alimentatieplicht van de man. De alimentatieplicht was oorspronkelijk vastgesteld op basis van eerdere beschikkingen, waarbij de man sinds 1992 een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw betaalde. De vrouw verzocht om de alimentatieverplichting van de man voor onbepaalde tijd te verlengen, omdat zij een aanzienlijke daling van haar inkomen verwachtte na beëindiging van de alimentatie per 1 januari 2006. De man voerde verweer en stelde dat de daling van het inkomen van de vrouw niet van ingrijpende aard was, en dat zijn alimentatieplicht voor een kortere termijn en lager bedrag moest worden vastgesteld.

De rechtbank overwoog dat de alimentatieplicht van de man onder het oude regime valt, waarbij de hoofdregel is dat beëindiging van de alimentatie niet aan de orde is, tenzij er sprake is van een ingrijpende inkomensdaling. De rechtbank concludeerde dat de verwachte daling van het inkomen van de vrouw, van € 1.651,-- netto per maand naar € 1.588,-- netto per maand, van onbetekenende aard was. De rechtbank oordeelde dat de vrouw niet voldoende had onderbouwd dat deze daling als ingrijpend moest worden beschouwd. Daarom werd het verzoek van de vrouw afgewezen en werd bepaald dat de alimentatieverplichting van de man per 1 januari 2006 eindigde. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Familie- en Jeugdrecht
Enkelvoudige Kamer
Alimentatie
rekestnummer A. : 05-5026
zaaknummer : 249540
datum beschikking : 7 maart 2006
BESCHIKKING op het op 31 augustus 2005 ingekomen verzoek van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
de vrouw,
procureur: mr. M.H.C. Morshuis.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de man],
wonende te [woonplaats],
de man,
procureur: mr. E.M.H. Alkemade.
PROCEDURE
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift;
- de brief met bijlagen d.d. 30 december 2005 van de zijde van de vrouw;
- de brief met bijlage d.d. 9 januari 2006 van de zijde van de man.
Op 10 januari 2006 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vrouw en haar procureur en de procureur van de man. Zowel van de zijde van de vrouw als van de zijde van de man zijn pleitnotities overgelegd.
BEOORDELING
Bij vonnis van deze rechtbank d.d. 23 augustus 1988 is tussen partijen, gehuwd op [datum] 1960, de echtscheiding uitgesproken. Bij beschikking d.d. 12 februari 1993 is de door de man met ingang van 1 augustus 1992 te betalen bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw bepaald op fl. 1.500,-- (€ 680,67) per maand. Bij beschikking d.d. 19 december 1995 is voornoemde beschikking gewijzigd en de door de man te betalen bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 januari 1996 bepaald op fl. 2.200,-- (€ 998,32) per maand. Sedert 1 januari 2005 bedraagt deze uitkering € 1.279,41 per maand.
De rechtbank heeft op een door de man ingediend verzoek strekkende tot beëindiging van zijn alimentatieverplichting op grond dat deze méér dan vijftien jaar had geduurd bij beschikking van 18 januari 2005 bepaald dat de alimentatieverplichting van de man zal voortduren tot [datum] 2006, zijnde de datum waarop de vrouw 65 jaar wordt, alsmede bepaald dat verlenging van deze termijn na ommekomst daarvan mogelijk is.
De vrouw verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, de alimentatieverplichting van de man vanaf [datum] 2006 voor onbepaalde tijd te verlengen, kosten rechtens. Zij voert hiertoe aan dat beëindiging van de alimentatie per [datum] 2006 van zo ingrijpende aard is dat deze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van haar kan worden gevergd, nu de hoogte van haar inkomen circa € 400,-- netto per maand zal dalen wanneer geen rekening wordt gehouden met verevening van de door de man opgebouwde pensioenrechten.
De man voert verweer tegen het verzoek van de vrouw en verzoekt dit, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, af te wijzen, althans de alimentatieplicht van de man op een aanzienlijk kortere termijn te stellen onder de bepaling dat deze termijn niet verlengbaar is en voor een aanzienlijk lager bedrag dan tot [datum] 2006 verschuldigd. De man bestrijdt dat beëindiging van de alimentatie van zo ingrijpende aard zal zijn dat deze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de vrouw kan worden gevergd. Volgens zijn berekeningen zal, na beëindiging van de alimentatie, bij verevening van zijn pensioenrechten en de vrouw haar eigen pensioenrechten behoudt, het inkomen van de vrouw alsdan nagenoeg gelijkwaardig zijn aan haar huidige inkomen.
De rechtbank overweegt als volgt.
De alimentatieplicht van de man valt, zoals reeds overwogen in genoemde beschikking d.d. 18 januari 2005, onder het zogenaamde "oude regime". Uit de jurisprudentie, te weten de zogenaamde maartbeschikkingen van 26 maart 1999 (NJ 1999, nrs. 653, 654 en 655) valt (blijkens Gerechtshof Den Haag d.d. 25 januari 2006, rekestnummer 240-H-05) af te leiden dat de hoofdregel in oude gevallen lijkt te zijn niet-beëindiging, en uitzondering beëindiging. Getoetst dient te worden of beëindiging van de alimentatie van zo ingrijpende aard is dat deze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de vrouw kan worden gevergd. Een beëindiging van de alimentatie is in beginsel ingrijpend van aard indien het wegvallen van de alimentatie een terugval in inkomen met zich meebrengt, tenzij deze van onbetekenende aard is.
Met betrekking tot de vraag of de terugval in inkomen van de vrouw als gevolg van de verzochte beëindiging al dan niet van onbetekenende aard is overweegt de rechtbank dat de vrouw thans, naast de door haar ontvangen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud van (in 2005) € 1.279,41 bruto per maand een AAW/WAO-uitkering, van (in 2004) € 13.313,-- bruto per jaar ontvangt. Rekening houdende met de wettelijke regelingen voor de inkomstenbelastingheffing komt dit neer op een huidig totaal netto inkomen van € 1.651,-- per maand.
Met ingang van [datum] 2006 zal de vrouw een AOW-uitkering à € 11.671,-- bruto per jaar alsmede het door haar bij [pensioenfonds] opgebouwde pensioen à € 3.154,-- bruto per jaar (indien dit pensioen niet wordt verevend, zoals tussen partijen in confesso) gaan ontvangen, en bovendien - bij verevening daarvan - een aanspraak hebben op het pensioen van de man tot een bedrag van ten minste € 4.915,-- bruto per jaar. Rekening houdende met de alsdan van toepassing zijnde wettelijke regelingen voor de belastingheffing komt dit neer op een netto inkomen van € 1.493,-- per maand. Vervolgens zal de vrouw met ingang van 26 oktober 2006 daarenboven een lijfrente-uitkering gaan ontvangen van € 125,14 bruto per maand, hetgeen (wederom bij toepassing van de wettelijke regelingen voor de belastingheffing) alsdan resulteert in een totaal netto inkomen van € 1.588,-- per maand.
Deze inkomensterugval, te weten van € 1.651,-- netto per maand naar € 1.588,-- netto per maand, waarbij er van wordt uitgegaan dat de vrouw, zoals van haar mag worden verwacht, het ter terechtzitting namens de man herhaalde voorstel tot verevening van zijn pensioen en tot afstand van diens recht op verevening van het pensioen van de vrouw zal aanvaarden, is naar het oordeel van de rechtbank van onbetekende aard. Dat betekent dat deze inkomstenterugval niet in beginsel van ingrijpende aard is. Daarbij komt dat enige terugval in inkomen bij het bereiken van het 65e levensjaar in de samenleving algemeen aanvaardbaar wordt geacht. De vrouw heeft niet gemotiveerd gesteld dat deze inkomstenterugval desondanks als ingrijpend moet worden beschouwd, zodat zij haar standpunt dat beëindiging van de alimentatieverplichting niet van haar moet worden gevergd niet toereikend heeft onderbouwd. De rechtbank zal derhalve het verzoek van de vrouw afwijzen, zodat de onderhoudsverplichting van de man op [datum] 2006 van rechtswege eindigt.
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten te compenseren als hierna vermeld.
BESLISSING
De rechtbank:
wijst af het verzoek van de vrouw;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.M. Bouritius, bijgestaan door mr. J.M. Kramer als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 maart 2006.