ECLI:NL:RBSGR:2006:AY5615

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 maart 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
247138
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorziening tegen weigering opmaken akte burgerlijke stand ex art. 1:27 BW

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 13 maart 2006 uitspraak gedaan naar aanleiding van een verzoekschrift van een man en een vrouw, die beiden een huwelijksaangifte hadden ingediend. De ambtenaar van de burgerlijke stand had deze aangifte geweigerd op basis van twijfels over de juistheid van de door de man overgelegde Nigeriaanse documenten, waaronder een geboorteverklaring en een verklaring van ongehuwd zijn. De rechtbank oordeelde dat het verzoekschrift tijdig was ingediend en dat de ambtenaar de documenten ter verificatie moest aanbieden aan de Nederlandse vertegenwoordiging in Nigeria. De rechtbank stelde vast dat er onduidelijkheid bestond over het beleid van de Minister van Buitenlandse Zaken met betrekking tot de verificatie van documenten uit probleemlanden, en dat de ambtenaar in zijn twijfels volhardde. De rechtbank gelastte de ambtenaar om de verificatie uit te voeren, maar wees het verzoek om de kosten van deze verificatie niet aan verzoekers door te berekenen af, omdat er geen juridische basis voor was. De rechtbank benadrukte dat de verificatie niet noodzakelijkerwijs tot een positief resultaat voor verzoekers zou leiden, en dat zij ook andere documenten moesten overleggen zoals vereist door het Burgerlijk Wetboek. De beslissing van de rechtbank was dus een gedeeltelijke toewijzing van het verzoek, waarbij de ambtenaar werd gelast tot verificatie, maar het primaire verzoek om een akte van huwelijksaangifte op te maken werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Familie- en Jeugdrecht
Meervoudige Kamer
Voorziening tegen weigering opmaken akte burgerlijke stand ex art.1:27 BW
rekestnummer : FA RK 05-4222
zaaknummer : 247138
datum beschikking : 13 maart 2006
BESCHIKKING op het op 14 juli 2005 ingekomen verzoekschrift van:
[de man],
verblijvende te Den Haag,
hierna te noemen: de man,
en
[de vrouw],
wonende te Den Haag,
hierna te noemen: de vrouw,
gezamenlijk ook te noemen: verzoekers,
procureur: mr. L. van Dijk.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag,
zetelend te Den Haag,
hierna te noemen: de ambtenaar.
FEITEN
* De man heeft de Nigeriaanse nationaliteit en de vrouw is burger van de Bondsrepubliek Duitsland.
* De man heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland.
* Bij besluit van 2 juni 2005 heeft de ambtenaar de huwelijksaangifte van verzoekers geweigerd.
De ambtenaar heeft zich - kort samengevat - op het standpunt gesteld dat hij op geen enkele wijze kan vaststellen of de inhoud van de door de man overgelegde gelegaliseerde maar niet inhoudelijk geverifieerde Nigeriaanse geboorteverklaring te zijnen name juist is en of de inhoud van de door de man overgelegde gelegaliseerde maar evenmin inhoudelijk geverifieerde verklaring omtrent zijn burgerlijk staat juist is.
PROCEDURE
Het verzoekschrift strekt ertoe - door de rechtbank aldus begrepen - dat de rechtbank het besluit van
2 juni 2005 van de ambtenaar vernietigt, de ambtenaar gelast een akte van huwelijksaangifte op te maken met betrekking tot verzoekers en - geheel subsidiair - de ambtenaar gelast de aangeboden Nigeriaanse geboorteverklaring en verklaring omtrent de burgerlijke staat van de man ter verificatie aan te bieden aan de Nederlandse vertegenwoordiging in Nigeria zonder daarvoor aan verzoekers kosten in rekening te brengen.
Ingekomen zijn:
* een brief (met bijlagen) van 2 augustus 2005 van de procureur van verzoekers,
* de schriftelijke reactie van 19 augustus 2005 van de ambtenaar,
* een schriftelijke conclusie van 30 september 2005 van de officier van justitie in het arrondissement 's-Gravenhage; de officier van justitie kan zich geheel verenigen met het door de ambtenaar in zijn brief van 19 augustus 2005 verwoorde standpunt.
Op 30 januari 2006 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank en kamer behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vrouw en haar procureur alsmede de ambtenaar in de persoon van [A] en [B].
Ter terechtzitting heeft de ambtenaar gepleit conform een overgelegde pleitnotitie.
Na daartoe ter terechtzitting in de gelegenheid te zijn gesteld heeft de ambtenaar nog een brief van
30 januari 2006 toegestuurd, met als bijlagen een kopie van een gedeelte van de Legesverordening 1998 van de gemeente Den Haag en een kopie van de Regeling op de consulaire tarieven. Van deze brief met bijlagen is door de griffier een kopie aan de procureur van verzoekers verzonden.
BEOORDELING
Het verzoekschrift is binnen zes weken na het besluit van 2 juni 2005 - derhalve in ieder geval ook binnen zes weken na de verzending daarvan en dus tijdig - ingediend, zodat verzoekers in hun verzoek ontvankelijk zijn.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat de Minister van Buitenlandse Zaken bij besluit van 1 november 2004 in Staatscourant 2004, nr. 217, op grond van een tweetal uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 september 2004 onder meer de officiële mededeling "Aanwijzing probleemlanden" van 7 maart 1996 en het besluit "Beoordeling van documenten uit Ghana, Nigeria, Pakistan, India en de Dominicaanse Republiek" van 30 augustus 2002 heeft ingetrokken. De rechtbank zal het ingetrokken beleid aanduiden als het "oude beleid".
Onder het oude beleid werden de feiten genoemd in ter legalisatie aangeboden brondocumenten uit probleemlanden standaard geverifieerd door de Nederlandse vertegenwoordiging in de zogeheten probleemlanden. Degene die een document uit het probleemland wilde laten legaliseren betaalde voor deze verificatie een bepaald vast bedrag, dat vervolgens met middelen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken werd aangevuld ter voldoening van de werkelijke kosten.
Het nieuwe beleid is uiteengezet in een notitie welke bij brief van 22 december 2005 van onder meer de Minister van Buitenlandse Zaken aan de Tweede Kamer is aangeboden (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 29 831, nr. 2). Onder het nieuwe beleid beoordeelt eerst de Nederlandse uitvoeringsinstantie of het document afkomstig uit een voormalig probleemland als bewijsstuk kan dienen. Bij twijfel kan de uitvoeringsinstantie het Ministerie van Buitenlandse Zaken in individuele gevallen gemotiveerd om verificatie van de inhoud van het document verzoeken, Verificatie geschiedt door de Nederlandse vertegenwoordiging in het land van herkomst van het document. De Minister van Buitenlandse Zaken zal aan de beslissende instantie die een dergelijk verzoek doet de daarvoor geldende kosten in rekening brengen. De daadwerkelijk inwerkingtreding van dit nieuwe beleid is afhankelijk van de uitkomst van de behandeling van de genoemde notitie in de Tweede Kamer.
De ambtenaar stelt zich op het standpunt dat uit de intrekking van het "oude beleid" niet kan worden afgeleid dat over de betrouwbaarheid van de Nigeriaanse burgerlijke administratie thans anders moet worden geoordeeld, reden waarom hij vasthoudt aan de verificatie van de door de man overgelegde documenten.
De man heeft erop gewezen dat het "oude beleid" reeds onderwerp van discussie was, omdat het aantal gevallen van daadwerkelijk vastgestelde fraude slechts een fractie bedroeg van het aantal verzoeken tot legalisatie. Voorts wijst de man erop dat bij twijfel het de ambtenaar is die verificatie van het voorgehouden document dient te verzoeken (en ook de kosten daarvan dient te dragen).
De rechtbank is van oordeel dat de ambtenaar op zichzelf niet ten onrechte, evenals onder het "oude beleid", twijfelt aan de inhoud van Nigeriaanse documenten. Uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van 8 september 2004 volgt immers niet dat in het vervolg niet meer kan worden getwijfeld aan de inhoud van de documenten uit de zogeheten probleemlanden.
Als gevolg van de na genoemde uitspraken doorgevoerde beleidswijziging, althans intrekking van het voordien gevoerde beleid, is het voor een burger thans niet (meer) mogelijk om het Ministerie van Buitenlandse Zaken te verzoeken een verificatieonderzoek te doen. De ambtenaar kan dat wel.
De rechtbank stelt vast dat partijen zich, als gevolg van de onduidelijkheid van het beleid, in een patstelling bevinden. Enerzijds is sedert 8 september 2004 een eind gekomen aan het "oude beleid" en anderzijds is er sprake van nieuw beleid, waarvan ten tijde van de behandeling ter terechtzitting onzeker was of dat daadwerkelijk met ingang van 1 maart 2006 in werking zal treden.
Nu op grond van zowel het "oude beleid" als het "nieuwe beleid" het aan de uitvoeringsinstantie, in het onderhavige geval dus de ambtenaar, is om bij twijfel om verificatie te verzoeken en het voor de burger ook niet (meer) mogelijk is om verificatie te verzoeken, ziet de rechtbank, nu de ambtenaar heeft volhard in zijn twijfels over de door de man overgelegde documenten, geen andere mogelijkheid dan de ambtenaar te gelasten verificatie van die documenten te verzoeken en derhalve in die zin aan de huwelijksaangifte van verzoekers zijn medewerking te verlenen. De rechtbank zal aldus beslissen.
Vervolgens zijn de kosten van het verificatieonderzoek aan de orde. Geen der partijen wenst die kosten te dragen. De rechtbank overweegt op dit punt als volgt.
Er bestaat geen juridische basis waarop de ambtenaar of het Ministerie van Buitenlandse Zaken de volledige met het verificatieonderzoek gepaard gaande kosten (anders dan in de tot 1 januari 2006 geldende Legesverordening 1998 van de gemeente Den Haag en de Regeling op de consulaire tarieven van het Ministerie van Buitenlandse Zaken) op verzoekers kan afwentelen. Weliswaar is er door de gemeente Den Haag een nieuwe Legesverordening vastgesteld, doch de ambtenaar heeft ter terechtzitting uitdrukkelijk aangegeven dat deze verordening geldt voor nieuwe gevallen en gemaakt is met het oog op het "nieuwe beleid" waarvan ter terechtzitting niet is komen vast te staan wanneer dat van kracht zal worden.
Het gaat de bevoegdheid van de rechtbank te buiten om zich uit te laten over wie van beide - de ambtenaar of het Ministerie van Buitenlandse Zaken - de kosten van de verificatie, voor zover deze de bedragen vermeld in de tot 1 januari 2006 geldende Legesverordening 1998 van de gemeente Den Haag en de Regeling op de consulaire tarieven van het Ministerie van Buitenlandse Zaken te boven gaan, zal hebben te dragen. Het betreft immers een beleidskwestie. Uit voormelde brief van 22 december 2005 volgt dat door de ministers bezien zal worden of het nodig is om voor de overgangssituatie waarin documenten ná het "oude beleid" en vóór inwerkingtreding van het "nieuwe beleid" zijn aangeboden en verificatie behoeven, aanvullende financiering overeen te komen. Gelet hierop acht de rechtbank zich niet vrij te oordelen over enerzijds de financiële betrekking tussen de uitvoerende instanties en het Ministerie van Buitenlandse Zaken en anderzijds de financiële betrekking tussen de uitvoerende instanties en de burger.
Verzoekers dienen ermee rekening te houden dat verificatie niet tot het door hen gewenste resultaat behoeft te leiden. Immers, het verificatieonderzoek kan ertoe leiden dat er een afwijzende legalisatiebeslissing volgt. Bovendien heeft te gelden dat indien het tot legalisatie komt van de geboorteverklaring en de verklaring omtrent de burgerlijke staat van de man dit onverlet laat dat verzoekers ook de overige bescheiden als genoemd in artikel 1:44 van het Burgerlijk Wetboek dienen over te leggen. Om die reden kan het primaire verzoek niet worden toegewezen.
BESLISSING:
De rechtbank:
gelast de ambtenaar om met betrekking tot de huwelijksaangifte van verzoekers de Nederlandse vertegenwoordiging in Nigeria te verzoeken de in de geboorteverklaring ten name van de man en de in de verklaring omtrent de burgerlijke staat van de man vermelde feiten te doen verifiëren;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.D. Veenendaal, A.C. Olland en W.A. Jacobs, bijgestaan door P.B. Devilee als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 maart 2006.