Sector familie- en jeugdrecht
Enkelvoudige Kamer
Scheiding
6x
rekestnummer : FA RK 05-2380
zaaknummer : 241773
datum beschikking : 10 maart 2006
BESCHIKKING op het op 26 april 2005 ingekomen verzoek van:
[de man],
de man,
wonende te [woonplaats], gemeente [Z],
procureur: mr. A.M. de Deken.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vrouw],
de vrouw,
wonende te [woonplaats], gemeente [Z],
procureur: mr. A.F. Braun.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift tevens verzoekschrift;
- het verweer tegen het zelfstandig verzoek;
- de brief d.d. 29 december 2005 van de zijde van de man, met bijlagen;
- de brief d.d. 29 december 2005 van de zijde van de man, met een bijlage;
- de brief d.d. 2 januari 2006 van de zijde van de vrouw, met bijlagen;
- de brief d.d. 5 januari 2006 van de zijde van de vrouw, met een bijlage.
Op 13 januari 2006 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: partijen met hun procureurs. Van de zijde van beide partijen zijn pleitnotities overgelegd.
Na de terechtzitting zijn de volgende stukken ontvangen:
- de brief d.d. 30 januari 2006 van de zijde van de man, met bijlagen;
- de brief d.d. 31 januari 2006 van de zijde van de man, met bijlagen;
- de brief d.d. 15 februari 2006 van de zijde van de vrouw.
Het verzoek van de man zoals dat thans luidt strekt tot echtscheiding, met nevenvoorzieningen tot:
- opname in de beschikking van de door partijen onderling getroffen regeling van hun betrekkingen na de echtscheiding ten aanzien van de minderjarige [A], geboren op [geboortedatum] 2002 te [Y], zoals neergelegd in het door partijen op 29 december 2005 ondertekende ouderschapsplan;
- bepaling dat partijen zullen overgaan tot afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en verdeling van de gemeenschappelijke goederen, met benoeming van een notaris en onzijdige personen;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw heeft met betrekking tot de verzoeken van de man zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
Tevens heeft de vrouw zelfstandig verzocht:
- bepaling dat de minderjarige haar hoofdverblijf zal hebben bij de vrouw;
- vaststelling van een omgangsregeling tussen de minderjarige en de ouder bij wie zij niet haar hoofdverblijf zal hebben;
- bevel dat de man opgave doet van de vermogensbestanddelen die van belang zijn in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden;
- voortgezet gebruik van de echtelijke woning met inboedel;
- vaststelling van een bijdrage ad € 400,-- per maand in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind, bij vooruitbetaling te voldoen;
- vaststelling van een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw ad € 2.700,-- bruto per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
een en ander met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert verweer tegen de door de vrouw verzochte nevenvoorzieningen.
Aan de wettelijke formaliteiten is voldaan.
Blijkens authentiek bewijsstuk zijn de echtgenoten op [huwelijksdatum] 2001 in de gemeente [Y] met elkaar gehuwd. Zij hebben een thans nog minderjarig kind.
De gestelde duurzame ontwrichting van het huwelijk is niet bestreden en staat dus in rechte vast, zodat het daarop steunende niet weersproken verzoek tot echtscheiding als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar is.
Hoofdverblijf minderjarige, omgangsregeling, ouderschapsplan
Partijen zijn in de loop van de procedure ten aanzien van het hoofdverblijf van de minderjarige en de omgangsregeling van de ouders met de minderjarige tot overeenstemming gekomen. Zij hebben op
29 december 2005 een ouderschapsplan ondertekend dat voorziet in een gedetailleerde regeling voor
- onder meer - het hoofdverblijf van de minderjarige en de omgang, gebaseerd op co-ouderschap.
De vrouw heeft zich ter terechtzitting gerefereerd aan het verzoek van de man tot opname in de beschikking van de door partijen onderling getroffen regeling van hun betrekkingen na de echtscheiding ten aanzien van hun minderjarige dochter.
De rechtbank acht dit verzoek van de man toewijsbaar met analoge toepassing van de wettelijke bepalingen omtrent gemeenschappelijke verzoeken tot echtscheiding.
De vrouw is op haar aanvankelijke, bij haar verweerschrift tevens zelfstandig verzoekschrift van
29 juni 2005 gedane verzoeken tot vaststelling van het hoofdverblijf van de minderjarige en een omgangsregeling ter terechtzitting niet meer teruggekomen.
Onder deze omstandigheden en gelet op de inhoud van het aan deze beschikking te hechten ouderschapsplan is de rechtbank van oordeel dat de vrouw geen belang meer heeft bij haar verzoeken betreffende de bepaling van de verblijfplaats van de minderjarige en de omgangsregeling. De rechtbank zal deze verzoeken van de vrouw dan ook afwijzen.
Voortgezet gebruik van de echtelijke woning
De man heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vrouw tot voortgezet gebruik van de echtelijke woning te [adres] gedurende zes maanden na de inschrijving van de echtscheiding. De man heeft daartoe aangevoerd dat het voor de vrouw financieel niet mogelijk zal zijn om na de echtscheiding de aan deze woning verbonden hypothecaire en andere lasten op te brengen. De man heeft voorts aangevoerd dat hij belang heeft bij een zo spoedig mogelijke
verkoop van de woning, aangezien hij een nieuwe woning wenst te kopen waar hij met zijn nieuwe gezin kan gaan wonen. Zolang de echtelijke woning niet is verkocht en de aan die woning verbonden hypothecaire lening niet is afgelost, kan de man geen nieuwe hypothecaire geldlening afsluiten.
De vrouw heeft aangevoerd dat zij, indien dat financieel mogelijk is, in de echtelijke woning wenst te blijven wonen. Zij heeft dan ook nog niet omgezien naar een andere woning. De vrouw kan thans haar financiële mogelijkheden nog niet geheel overzien, aangezien deze mede worden bepaald door de omvang van de verrekening die nog moet plaatsvinden ter afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden.
De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden aan het belang van de vrouw bij het voortgezet gebruik van de echtelijke woning een groter gewicht dient te worden toegekend dan aan de financiële argumenten van de man. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw dan ook toewijzen.
Kinder- en partneralimentatie
Behoefte van de minderjarige
De man heeft betwist dat de minderjarige behoefte heeft aan de door de vrouw verzochte bijdrage in de kosten van haar verzorging en opvoeding van € 400,-- per maand.
De man heeft in dit verband ter terechtzitting aangevoerd dat de totale kosten van de verzorging en opvoeding van [A] ongeveer € 600,-- per maand bedragen, dat daarvan een bedrag van € 200,-- voor rekening van de vrouw dient te komen en € 400,-- voor rekening van de man, dat met de uitvoering van het co-ouderschap van zijn zijde reeds een bedrag van € 200,-- is gemoeid, zodat hij aan de vrouw een bijdrage dient te betalen van € 200,-- per maand.
De vrouw heeft niet weersproken dat de totale kosten van de verzorging en opvoeding van [A] € 600,-- per maand bedragen. Gelet op de huidige netto maandelijkse inkomens aan weerszijden (te weten € 3.164,-- aan de kant van de man en € 1.039,-- aan de kant van de vrouw) is de rechtbank van oordeel dat van de totale kosten een bedrag van € 450,-- voor rekening van de man dient te komen.
Nu de vrouw niet heeft weersproken dat in het kader van de uitvoering van het co-ouderschap van voormelde kosten reeds een bedrag van € 200,-- voor rekening van de man komt, bepaalt de rechtbank de behoefte van de minderjarige aan een bijdrage van de man op € 250,-- per maand.
De vrouw heeft gesteld dat zij een totale behoefte heeft van € 3.000,-- per maand. Zij heeft in dit verband bij schrijven van 2 januari 2006 een behoefteberekening overgelegd.
De man heeft de behoefteberekening van de vrouw gemotiveerd weersproken. De man heeft aangevoerd dat de vrouw ten onrechte de lasten van de echtelijke woning in haar behoefteberekening heeft opgenomen, nu het geenszins zeker is dat zij in de echtelijke woning zal blijven wonen. De man heeft voorts aangevoerd dat de opgevoerde posten voor energie, telefoon, vakantie/uitjes en zak- en spaargeld voor [A] (veel) te hoog zijn.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw de door de man betwiste posten onvoldoende heeft onderbouwd.
Nu de vrouw niet heeft weersproken dat partijen ten tijde van de samenwoning steeds hebben geleefd van het directeurssalaris uit de onderneming van de man ad netto € 3.164,-- per maand en het salaris van de vrouw van € 1.039,-- per maand, zal de rechtbank de behoefte van de vrouw vaststellen op 60% van dit gezinsinkomen, verminderd met de kosten van [A] van € 600,-- per maand.
De rechtbank stelt de totale behoefte van de vrouw aldus vast op € 2.162,-- (60% van € 3.603,--) netto per maand.
Blijkens de door de vrouw overgelegde salarisspecificatie van november 2005 verdient zij thans € 1.050,-- netto per maand. Het besteedbare inkomen van de vrouw bedraagt, rekening houdend met de fiscale heffingskortingen alsmede met de fiscale aftrek van de hypotheekrente van de echtelijke woning € 1.462,-- netto per maand. Indien geen rekening wordt gehouden met de fiscale aftrek van de hypotheekrente bedraagt het besteedbare inkomen van de vrouw € 1.429,-- netto per maand.
De rechtbank zal, nu de vrouw te kennen heeft gegeven dat zij in de echtelijke woning wenst te blijven wonen en in ieder geval na de datum van inschrijving van de echtscheiding de hypotheektermijnen en overige lasten betreffende de echtelijke woning zal betalen, bij de bepaling van de behoefte van de vrouw rekening houden met de fiscale aftrek van de hypotheekrente. De rechtbank stelt de behoefte van de vrouw voor deze situatie vast op een bedrag van € 700,-- netto per maand. Dit komt - in verband met onder andere de op de vrouw van toepassing zijnde heffingskortingen - neer op een bruto alimentatie van € 730,-- per maand.
Wellicht ten overvloede wordt thans reeds overwogen dat wanneer geen rekening zou worden gehouden met fiscale aftrek van hypotheekrente, de behoefte van de vrouw aan een bijdrage van de man € 733,-- netto per maand bedraagt, hetgeen in dat geval gebruteerd op een alimentatie van € 1.250,-- per maand zou neerkomen.
De man heeft bij zijn verweerschrift tegen de zelfstandige verzoeken van de vrouw en bij brief van 29 december 2005 onder meer de specificaties overgelegd zijn salaris als directeur van [B] B.V. van oktober, november en december 2005, de jaaropgaven over 2003, 2004 en 2005, een fiscaal rapport over het jaar 2003 betreffende de man en een fiscaal rapport over het jaar 2003, met aangifte vennootschapsbelasting 2003, betreffende [B] B.V.
De vrouw heeft ter terechtzitting om nadere financiële stukken van de zijde van de man verzocht, te weten de financiële jaarverslagen met toelichting over 2004 en 2005, zodat bekeken kan worden of het salaris dat de man zichzelf uitkeert uit de B.V. reëel is, aldus de vrouw.
De man heeft ter terechtzitting verklaard dat (concept)jaarstukken over 2005 nog niet zijn opgemaakt, doch dat hij eind januari 2006 kan beschikken over de jaarstukken over 2004.
Vervolgens is ter terechtzitting afgesproken dat de man tot 3 februari 2006 in de gelegenheid zou worden gesteld tot het indienen van de commerciële jaarstukken over de jaren 2002 tot en met 2004, alsmede de aangiftes en aanslagen inkomsten- en vennootschapsbelasting over deze jaren.
De man heeft hieraan voldaan bij brieven van 30 en 31 januari 2006.
De vrouw heeft in haar reactie d.d. 15 februari 2006 op de door de man bij brieven van 30 en 31 januari 2006 overgelegde stukken medegedeeld dat zij deze heeft besproken met een accountant.
De vrouw heeft daarbij verzocht om te bepalen dat de man nog een aantal financiële bescheiden overlegt, zowel in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden als ter verkrijging van inzicht in de draagkracht van de man. De vrouw heeft voorts gesteld dat, zolang zij niet over de door haar verzochte stukken beschikt, zij zich niet kan uitlaten over de door de man bij brieven van 30 en 31 januari 2006 overgelegde stukken, noch over zijn draagkracht.
De man heeft de ter zitting afgesproken stukken geproduceerd. De vrouw heeft, hoewel zij hiertoe in de gelegenheid is gesteld, niet inhoudelijk op deze stukken gereageerd noch in haar brief d.d. 15 februari 2006 gemotiveerd waarom zij - in het kader van de alimentatie - onvoldoende inzicht zou hebben in de draagkracht van de man. De enkele vermelding dat de accountant dit heeft aangegeven is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende redengevend.
Uit de door de man overgelegde stukken blijkt dat het salaris van de man als directeur van [B] B.V. € 5294,10 per maand bedraagt, ofwel € 63.529,-- per jaar. Genoemde onderneming, die - onder meer - ten doel heeft het voeren van beheer over en het exploiteren van andere ondernemingen, heeft de volgende kapitaalbelangen: 1) [C] B.V. (50%) en 2) [D] B.V. (25%). Het aandeel van het resultaat van deze deelnemingen bedroeg voor [B] B.V. in 2004 € 52.587,--, in 2003 € 55.968,-- en in 2002 € 59.865,--.
Nu de man ter terechtzitting heeft verklaard dat geen sprake is van andere inkomsten dan voormeld directeurssalaris van € 63.529,-- per jaar, zal de rechtbank de door de man te betalen alimentatie aan de hand daarvan vaststellen.
Ter berekening van de financiële draagkracht van de man voor de vast te stellen partneralimentatie gaat de rechtbank derhalve uit van een bruto jaarsalaris van € 63.529,-- per jaar.
De rechtbank neemt de volgende niet - danwel onvoldoende - betwiste lasten in aanmerking:
- ziektekosten ad € 151,27 per maand;
- premie arbeidsongeschiktheidsverzekering ad € 429,74 per maand.
De vrouw heeft de volgende opgevoerde maandelijkse lasten betwist:
- hypotheekrente ad € 874,59;
- hypotheekaflossing/premie levensverzekering ad € 223,71;
- forfait overige eigenaarslasten ad € 95,--;
- kosten kinderopvang ad € 1093,68.
De vrouw heeft ten aanzien van de door de man opgevoerde woonlasten betwist dat de man deze lasten heeft. De vrouw heeft gesteld dat dit de kosten van de echtelijke woning betreft, die de man thans nog voor zijn rekening neemt, maar die vanaf de datum van inschrijving van de echtscheiding door haar zullen worden voldaan.
De man heeft dit niet weersproken. De man heeft van zijn kant gesteld dat hij na de echtscheiding een woning wenst te kopen ter huisvesting van zijn nieuwe gezin. De man heeft voorts gesteld dat hij pas nadat de echtelijke woning zal zijn verkocht een hypothecaire lening zal kunnen aanvragen teneinde tot de aankoop van een woning over te gaan.
De rechtbank acht het redelijk, mede gelet op de hoogte van het inkomen van de man, om voor de man rekening te houden met een bedrag aan hypotheekrente dat gelijk is aan de hypotheekrente van de voormalige echtelijke woning alsmede met de eigenaarslasten, opdat de man de mogelijkheid heeft eigen woonruimte te zoeken en te bekostigen.
De vrouw heeft, met verwijzing naar het verweerschrift van de man tegen de zelfstandige verzoeken, gesteld dat de kosten kinderopvang thans € 635,04 bedragen. De man heeft dit niet weersproken.
De vrouw heeft voorts gesteld dat uit de door de man overgelegde salarisspecificaties blijkt dat hij van zijn werkgever een maandelijkse vergoeding voor kinderopvang ontvangt ad € 105,84. De man heeft ook dit niet weersproken, zodat de rechtbank rekening zal houden met een kinderopvangkosten ad € 529,20 per maand.
De rechtbank zal voorts rekening houden met de bijstandsnorm voor een alleenstaande, alsmede - in verband met het co-ouderschap - met een draagkrachtpercentage van 52,5%.
Gezien het voorgaande en gelet op de fiscale gevolgen is de rechtbank van oordeel dat een uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw conform haar behoefte van € 730,-- bruto per maand en een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind van € 250,-- per maand redelijk en billijk en in overeenstemming met de wettelijke maatstaven is.
Afwikkeling huwelijkse voorwaarden, verdeling gemeenschappelijke goederen, opgave vermogensbestanddelen
Blijkens de tussen partijen overeengekomen huwelijkse voorwaarden zijn partijen gehuwd met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen.
Met betrekking tot de verrekening van inkomen is daarin vermeld:
Verrekening van inkomen
1. De echtgenoten verplichten zich over elk kalenderjaar hetgeen van hun inkomen in de zin van lid 2 van het vorige artikel na aftrek van hetgeen daarvan is besteed als kosten van de gemeenschappelijke huishouding overblijft, onderling te verrekenen in die zin, dat de ene echtgenoot een vordering verkrijgt op de andere echtgenoot ten bedrage van de helft van hetgeen van het inkomen van laatstbedoelde echtgenoot is overgebleven. Daartoe wordt het inkomen van iedere echtgenoot vermeerderd met de door hem betaalde premies en koopsommen als bedoeld in het artikel OVERLIJDENSRISICOVERZEKERINGEN, voorzover die premies en koopsommen zijn inkomen in de zin van lid 2 van het artikel KOSTEN HUISHOUDING hebben verminderd.
Indien de echtgenoten ter zake over en weer vorderingen op elkaar krijgen, ontstaat slechts voor de echtgenoot met de hogere vordering een vordering op de andere echtgenoot ten bedrage van het verschil tussen die hogere en de lagere vordering.
(...)
5. Geen verrekening heeft plaats:
a. over de tijd dat de echtgenoten anders dan in onderling overleg niet samenwonen of dat tussen hen scheiding van tafel en bed bestaat;
b. over het kalenderjaar waarin het inkomen van een echtgenoot, ten gevolge van verlies in een zelfstandig uitgeoefend beroep of bedrijf van die echtgenoot negatief is;
c. indien een echtgenoot surséance van betaling heeft of een regeling in het kader van de Wet schuldsanering of in staat van faillissement verkeert of verkeerd heeft. (...)
d. voor zover bijzondere omstandigheden zich daartegen verzetten.
Het geschil tussen partijen spitst zich allereerst toe op de vraag over welke periode dient te worden afgerekend.
De man heeft zich op het standpunt gesteld dat partijen dienen te verrekenen over de periode vanaf de huwelijksdatum tot april 2003, aangezien partijen sedert april 2003 niet meer samenwonen. De man heeft gesteld dat aan de woorden "anders dan in onderling overleg" uit voormeld citaat uit de huwelijkse voorwaarden geen doorslaggevende betekenis dient te worden toegekend. Zijns inziens was het de bedoeling van partijen om slechts te verrekenen hetgeen zij samen, tijdens hun samenwoning, hebben opgebouwd.
De vrouw heeft betwist dat het de bedoeling van partijen was om slechts te verrekenen hetgeen zij tijdens hun samenwoning hebben opgebouwd. Zij is van mening dat partijen, nu het verbreken van de samenwoning in onderling overleg is geschied, dienen te verrekenen tot de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek, derhalve tot 26 april 2005.
De rechtbank overweegt het volgende.
Bij de uitleg van de hiervoor geciteerde bepaling uit de huwelijkse voorwaarden komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs daaraan mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
In de notarieel opgemaakte huwelijkse voorwaarden is uitdrukkelijk vermeld dat geen verrekening plaatsvindt over de periode dat partijen anders dan in onderling overleg niet samenwonen.
De man heeft gesteld dat partijen, in afwijking van die tekst, hebben bedoeld om slechts te verrekenen over de periode dat zij tijdens hun samenwoning hebben opgebouwd. De man heeft deze - door de vrouw betwiste - stelling echter niet nader onderbouwd, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat.
Vast staat dat de man sedert april 2003 niet meer bij de vrouw woont en dat partijen dit in onderling overleg hebben besloten. De rechtbank is daarom van oordeel dat partijen dienen te verrekenen over de periode vanaf [huwelijksdatum] 2001 tot 26 april 2005.
Partijen hebben de rechtbank ter terechtzitting verzocht om de behandeling van de zaak betreffende het verzoek van de man tot afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de verdeling van de gemeenschappelijke goederen alsmede het verzoek van de vrouw betreffende de door de man op te geven vermogensbestanddelen aan te houden. De vrouw heeft bij brief d.d. 15 februari 2006 de rechtbank verzocht om te bepalen dat de man (in ieder geval) de door haar daarin genoemde stukken zal overleggen.
De rechtbank zal de behandeling van genoemde verzoeken aanhouden tot 15 juni 2006 pro forma, opdat partijen de in het dictum aan te geven stukken kunnen overleggen en overleg met elkaar zullen kunnen voeren.
spreekt uit de echtscheiding tussen: [de man], en [de vrouw], gehuwd op [huwelijksdatum] 2001 in de gemeente [Y];
neemt op de door partijen getroffen onderlinge regeling van hun betrekkingen na de echtscheiding ten aanzien van de minderjarige [A], geboren op [geboortedatum] 2002 te [Y], zoals neergelegd in het (in fotokopie) aan deze beschikking gehechte ouderschapsplan, en verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de vrouw jegens de man bevoegd is de bewoning[woonplaats]woonruimte te [adres], en het gebruik van de zaken, die behoren bij deze woning en tot de inboedel daarvan, voort te zetten gedurende zes maanden na de inschrijving van deze beschikking, mits deze woning op het ogenblik van die inschrijving door de vrouw wordt bewoond en aan de man uitsluitend of mede toebehoort of ten gebruike toekomt, en verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de man, met ingang van de dag waarop de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige aan de vrouw, die - evenals de man - de minderjarige verzorgt en opvoedt, (bij co-ouderschap eventueel: medeverzorgt en opvoedt)zal betalen een bedrag van € 250,-- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en verklaart de bepaling van deze bijdrage uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de man met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand tegen kwijting aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 730,-- bruto per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de behandeling met betrekking tot het verzoek van de man tot afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de verdeling van de gemeenschappelijke goederen en het verzoek van de vrouw betreffende de door de man op te geven vermogensbestanddelen aan tot 15 juni 2006 pro forma opdat partijen stukken in het geding kunnen brengen en overleg met elkaar kunnen voeren;
bepaalt dat partijen uiterlijk vier weken vóór genoemde proformadatum aan elkaar en aan de rechtbank de volgende stukken dienen over te leggen:
- een onderbouwd voorstel tot hantering van een peildatum voor de waardebepaling van de echtelijke woning (en eventuele andere te verdelen gemeenschappelijke goederen),
- een onderbouwd voorstel betreffende de waarde van de echtelijke woning (en van eventuele andere
te verdelen gemeenschappelijke goederen) op de peildatum (indien partijen over de peildatum van mening verschillen: op de verschillende voorgestelde peildata), waarbij partijen ervoor dienen zorg te dragen dat zij dezelfde boedelbestanddelen op dezelfde wijze aanduiden,
- indien verschil van mening bestaat over de waarde, een voorstel ten aanzien van de wijze waarop de
waarde moet worden vastgesteld, vergezeld van een voorstel met betrekking tot de eventueel te benoemen taxateur(s),
- een voorstel tot verdeling,
- een onderbouwd voorstel tot verrekening ter afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden,
- een overzicht van de punten waarover partijen het ook na het door hen gevoerde overleg niet met elkaar eens zijn geworden;
bepaalt dat de man uiterlijk vier weken vóór genoemde proformadatum aan de wederpartij en aan de rechtbank de volgende stukken dient over te leggen:
- de jaarrekening met toelichting van [B] B.V. over 2001,
- de jaarrekening met toelichting van [B] B.V. over het eerste kwartaal van 2005 danwel de conceptjaarrekening 2005,
- de jaarrekeningen met toelichting van de deelneming [C] B.V. over de boekjaren 2001 tot en met 2004 alsmede het eerste kwartaal van 2005,
- de jaarrekeningen met toelichting van de deelneming [D] B.V. over de boekjaren 2001 tot en met 2004 alsmede het eerste kwartaal van 2005,
- een overzicht van de saldi van de spaarrekeningen van de man bij de [bank] met nummers
[banknummer] en [banknummer] en de Postbankrekening met nummer [rekeningnummer] per [huwelijksdatum] 2001 en per 26 april 2005,
- stukken betreffende de waarde van de effectenportefeuille van de man bij de [bank] per [huwelijksdatum] 2001 en per 26 april 2005;
bepaalt dat partijen tot de proformadatum op de door de wederpartij overgelegde stukken schriftelijk mogen reageren;
bepaalt dat de behandeling ter zitting eerst na tijdige ontvangst van alle bovengenoemde stukken zal worden voortgezet, behoudens toepassing van artikel 9.7 en 9.8 van het procesreglement scheiding;
bepaalt dat, indien voor genoemde proformadatum geen bericht is ontvangen of door beide partijen de gevraagde stukken niet (volledig) zijn overgelegd zonder dat uitstel is gevraagd, de zaak ingevolge artikel 9.5 van het procesreglement scheiding schriftelijk zal worden afgedaan;
bepaalt dat, indien een van partijen de gevraagde stukken niet (volledig) heeft overgelegd zonder dat uitstel is gevraagd de zaak ingevolge artikel 9.6 van het procesreglement scheiding schriftelijk zal worden afgedaan tenzij de wederpartij of de rechter een mondelinge behandeling wenst, in welk geval stukken van de partij die in gebreke was niet meer zullen worden geaccepteerd.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.C. Olland, tevens kinderrechter, bijgestaan door
mr. J.M.M. Bancken als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 maart 2006.