ECLI:NL:RBSGR:2006:AY5597

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/535076-06
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting van meerdere vrouwen door zich voor te doen als rijke man

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 1 augustus 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van oplichting, meermalen gepleegd. De verdachte heeft gedurende een periode van twee jaar vijf vrouwen opgelicht door zich voor te doen als een rijke man die in dure sportauto's reed. Hij ontmoette deze vrouwen via de tv-zender 'The Box' en overtuigde hen om geld voor hem te pinnen in een casino. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, en toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen. De verdediging voerde aan dat er sprake was van partiële nietigheid van de dagvaarding en dat de telastlegging innerlijk tegenstrijdig was. De rechtbank verwierp deze verweren en oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de feiten 1, 2, 3, 5 en 8, maar sprak hem vrij van de feiten 4, 6 en 7. De rechtbank overwoog dat de verdachte zijn slachtoffers zorgvuldig uitzocht, vaak vrouwen in een kwetsbare financiële situatie, en dat hij hen emotionele schade toebracht. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en kende schadevergoedingen toe aan de benadeelde partijen. De rechtbank benadrukte dat de verdachte geen blijk had gegeven van inzicht in de ernst van zijn daden en dat hij geen behandeling had ondergaan voor zijn gokverslaving.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/535076-06
's-Gravenhage, 1 augustus 2006
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
adres: [adres].
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 18 juli 2006.
De verdachte is niet verschenen.
Als uitdrukkelijk gemachtigde raadsman is ter terechtzitting verschenen en gehoord mr J.S. Nan, advocaat te Dordrecht.
Er hebben zich benadeelde partijen gevoegd, te weten:
- mevrouw [benadeelde partij 1];
- mevrouw [benadeelde partij 2];
- mevrouw [benadeelde partij 3] en
- mevrouw [benadeelde partij 4].
De officier van justitie mr M.R.B. Mos heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 7 telastgelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1 tot en met 6 en 8 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partijen voor wat betreft de bedragen die verband houden met de telefoonabonnementen en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partijen voor wat betreft de gevorderde gepinde bedragen nu deze vorderingen niet eenvoudig van aard zijn.
De telastlegging.
Aan de verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Geldigheid van de dagvaarding
Raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting betoogd dat er sprake is van partiële nietigheid van de dagvaarding, namelijk bij de feiten 3 tot en met 6, wegens het feit dat de in de telastlegging opgenomen telefoonabonnementen, volgens raadsman, geen 'goed' zijn in de zin van artikel 326 Wetboek van Strafrecht. Op dat punt zou de telastlegging innerlijk tegenstrijdig zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank is van innerlijke tegenstrijdigheid geen sprake; er worden in de telastlegging niet twee (juridische of feitelijke) mogelijkheden naast elkaar gepresenteerd die niet naast elkaar kunnen bestaan; immers aan verdachte is telastgelegd dat hij de aangeefsters kort gezegd heeft opgelicht - dus één juridische mogelijkheid - doordat hij hen heeft bewogen tot verschillende, in die telastgelegde feiten 3 tot en met 6 nader omschreven, feitelijke handelingen, welke feitelijke handelingen naast elkaar kunnen bestaan.
Ten aanzien van de opmerking van de raadsman bij feit 5 dat de passage inhoudende dat aangeefster 2 miljoen euro zou krijgen voor seks met verdachte geen bedrieglijk middel is 'zodat de telastlegging op dat punt innerlijk tegenstrijdig is en derhalve nietig' stelt de rechtbank vast dat ook hier geen twee (juridische of feitelijke) mogelijkheden naast elkaar gepresenteerd worden die niet naast elkaar kunnen bestaan.
De rechtbank verwerpt derhalve de beide beroepen op de partiële nietigheid van de dagvaarding.
De rechtbank oordeelt dat nu de verweren van de raadsman verworpen worden de dagvaarding geldig is.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding onder 4, 6 en 7 is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de feiten 3, 4, 5 en 6 overweegt de rechtbank het volgende. Naar het oordeel van de rechtbank is een telefoonabonnement geen 'goed' in de zin van artikel 326 Wetboek van Strafrecht - zoals wel door de officier van justitie is betoogd - maar valt een telefoonabonnement waarbij de oplichter gebruik maakt van het telefoonnummer te kwalificeren als 'het aangaan van een schuld'. Immers, door het afsluiten van een dergelijk abonnement, stelt de provider de houder van het bij het abonnement behorende telefoonnummer in staat om de diverse services van dit bedrijf te gebruiken waarna later de daarvoor berekende kosten worden verrekend met de abonnement-houder. Vanaf het moment van het afsluiten van het abonnement is de afsluiter aldus schuldenaar van die provider. Van de hiervoor door deze provider geleverde tegenprestatie (belminuten, sms-service e.d.) heeft in casu niet de schuldenaar maar verdachte gebruik gemaakt. De aangeefsters kregen enkel de facturen achteraf zodat de rechtbank de door hen afgesloten telefoonabonnementen kwalificeert als "het aangaan van een schuld". Dit brengt mee dat ook al kan worden bewezen dat verdachte, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, deze slachtoffers heeft bewogen tot het afsluiten van een telefoonabonnement, de rechtbank niet bewezen kan verklaren dat deze slachtoffers, doordat verdachte zich valselijk en in strijd met de waarheid heeft voorgedaan als - kort gezegd - een rijk man, tot afgifte van enig goed zijn bewogen. De rechtbank moet verdachte daarom van deze onderdelen van de feiten 3, 4, 5 en 6 vrijspreken nu het aangaan van een schuld door de officier van justitie niet als delictsbestanddeel in de telastlegging is opgenomen.
Ten aanzien van feit 4 stelt de rechtbank daarbij vast dat aangeefster [benadeelde partij 4] bij de rechter-commissaris heeft verklaard (punt 8) dat verdachte haar nooit heeft gevraagd om geld. Even later verklaart zij (punt 10) dat als hij geld van haar had geleend, hij dit geld weer terugstortte. [Benadeelde partij 4] heeft verklaard dat zij enkel door verdachte bewogen is tot het afsluiten van een telefoonabonnement op haar naam waarvan hij gebruik maakte.
De rechtbank acht zodoende bij feit 4 evenmin wettig bewezen dat [benadeelde partij 4] bewogen is tot de afgifte van € 6000,- of enig ander geldbedrag, zodat verdachte van dit feit wordt vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 6 stelt de rechtbank vast dat aangeefster [W] heeft aangegeven haar aangifte niet te willen ondertekenen omdat 'verdachte tegen haar had gezegd dat hij alles met haar zou regelen'. Ter zitting heeft raadsman medegedeeld dat zijn cliënt momenteel samenwoont met aangeefster. De rechtbank acht dientengevolge niet overtuigend bewezen dat aangeefster [W] door verdachte is opgelicht.
Ten aanzien van feit 7 heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd omdat er ten aanzien van aangeefster [X] eerder sprake is van afpersing dan van de telastegelegde oplichting. Nu de officier van justitie heeft aangegeven in verband met het niet verschijnen van de verdachte geen vordering tot wijziging van de telastlegging te willen indienen, kan de rechtbank niet anders dan zich hierbij aan te sluiten en de verdachte vrij spreken van oplichting van aangeefster [X].
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de op de dagvaarding onder 1, 2, 3, 5 en 8 telastgelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Bewijsoverweging
Algemene bewijsoverweging
Raadsman van verdachte heeft betoogd dat de in de telastlegging genoemde beweringen van zijn cliënt onvoldoende zijn geweest om iemand te hebben kunnen bewegen een (aanzienlijk) bedrag af te geven aan zijn cliënt en dat die beweringen dus niet tot afgifte van een geldbedrag (kunnen) hebben geleid.
De rechtbank overweegt hierover dat de - weliswaar soms absurde - beweringen van verdachte wellicht niet voor iedereen geloofwaardig zouden zijn geweest, maar dat verdachte zijn slachtoffers zorgvuldig op hun goedgelovigheid en hun persoonlijke omstandigheden uitzocht. Verdachte legde het immers juist aan met vrouwen die op dat moment veelal in een problematische - financiële - situatie verkeerden en die steun bij hem zochten en vertrouwen in hem stelden. Deze vrouwen heeft verdachte met zijn beweringen kunnen bewegen tot de afgifte van geldbedragen.
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat aangeefster [benadeelde partij 1] het bedrag van € 1500,- op 12 december 2005 enkel en alleen aan verdachte heeft gegeven omdat verdachte zich een week eerder valselijk en in strijd met de waarheid had voorgedaan als een rijke man, directeur van een bedrijf, die in het bezit was van een Ferrari.
Schakelbewijs ten aanzien van feit 2 en 8
Verdachte is bij de politie gehoord. Hij heeft verklaard dat hij de aangeefsters van de feiten 1, 3 en 5 heeft opgelicht (p. 19 proces-verbaal). Over de andere aangiftes heeft hij geen verklaring afgelegd. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat hij ook de aangeefsters van de feiten 2 en 8, te weten respectievelijk [benadeelde partij 3] en [Y] heeft opgelicht. De rechtbank overweegt hierbij dat verdachte bij de politie heeft verklaard dat hij in 2 jaar tijd 8 à 10 vrouwen heeft opgelicht. (p. 19 proces-verbaal). De telastgelegde feiten 2 en 8 vallen binnen deze door verdachte aangeduide periode.
Voorts acht de rechtbank de feiten 2 en 8 bewezen op basis van zogenaamd schakelbewijs nu in casu is de modus operandi in alle 5 bewezen verklaarde feiten hetzelfde is. Verdachte heeft zelf over zijn werkwijze het volgende verklaard. Hij vindt zijn slachtoffers via een advertentie op tv zender The Box. Eerst wisselt hij sms-berichten met hen uit, dan volgt telefonisch contact, waarna hij ze in levende lijve ontmoet. Hij doet zich - onder wisselende valse namen - voor als een rijke man. Soms vertelt hij die vrouwen dat hij in het bezit is van een Ferrari. Hij neemt ze vaak mee naar het casino en hij beweegt zijn slachtoffers geld voor hem te pinnen waarmee hij kan gokken (p. 20-23 proces-verbaal). Dit blijkt eveneens uit de aangiftes waaruit tevens blijkt dat hij meerdere vrouwen enorme bedragen heeft beloofd in ruil voor een avond uit of seks met hem (p. 25, 51, 55, 82, 111 proces-verbaal).
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank de feiten 2 en 8 wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 5
De rechtbank is van oordeel dat, in tegenstelling tot hetgeen raadsman betoogd heeft, de in strijd met de waarheid zijnde bewering van verdachte, dat aangeefster [Z] 2 miljoen euro zou krijgen indien hij seks met haar mocht hebben, heeft bijgedragen aan het samenweefsel van verdichtsels dat haar bewogen heeft tot afgifte aan verdachte van, in ieder geval,
€ 8.500,- aan contanten.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gedurende 2 jaar 5 vrouwen opgelicht. Hij vertelde deze vrouwen dat hij een - uitzonderlijk - rijke man was, die in dure sportauto's reed. Hij nam de vrouwen mee naar het casino waar hij hen overhaalde om geld voor hem te pinnen. Verdachte heeft steeds opnieuw vrouwen gezocht op tv-zender "The Box" om zo in zijn eigen gokverslaving te kunnen blijven voorzien.
Verdachte heeft op deze wijze welbewust ernstig misbruik gemaakt van de kwetsbare - financiële - positie waarin deze vrouwen verkeerden. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar nu hij met zijn handelen juist deze vrouwen in - nog grotere - financiële problemen heeft gebracht en hen emotionele schade heeft berokkend. De rechtbank betreurt het dat verdachte ter zitting niet in persoon is verschenen en kan - hierdoor - enkel afgaan op het feit dat verdachte zowel bij de politie als bij de reclassering op geen enkele wijze blijk heeft gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien.
De rechtbank houdt rekening met het feit dat verdachte blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 2 februari 2006 niet eerder met politie of justitie in aanraking is geweest.
Tevens betrekt de rechtbank in haar overwegingen het rapport van Parnassia 's-Gravenhage d.d. 5 april 2006, waarin verdachte onder meer aangeeft zelf geen problemen meer te hebben.
Gelet op het feit dat verdachte gedurende lange tijd, meerdere vrouwen heeft opgelicht om te kunnen voorzien in zijn gokverslaving, en verdachte sindsdien, voor zover de rechtbank bekend is, hiervoor geen behandeling heeft ondergaan en verdachte bij de reclassering enkel heeft aangegeven 'niet meer te gokken' acht de rechtbank het noodzakelijk dat als stok achter de deur aan verdachte - tevens - een lange voorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd.
Op grond van al het vorenstaande acht de rechtbank een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] (feit 1)
[Benadeelde partij 1], wonende te [woonplaats], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 3.900,-.
Deze vordering is door de bij het Voegingsformulier gevoegde bijlage gestaafd, terwijl die vordering, die eenvoudig van aard is, rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag vindt in het bij dagvaarding onder 1 aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij ontvankelijk is in haar vordering en zal deze vordering toewijzen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] (feit 2)
[Benadeelde partij 3], wonende te [woonplaats], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 813,65.
Deze vordering, voorzover deze betrekking heeft op het geldbedrag dat aan contanten zou zijn verstrekt aan verdachte is door de bij het Voegingsformulier gevoegde bijlage gestaafd, terwijl die vordering, die eenvoudig van aard is, rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag vindt in het bij dagvaarding onder 2 aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij ontvankelijk is in haar vordering en zal deze vordering deels toewijzen tot een bedrag van € 600,-.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voorzover de vordering betrekking heeft op de overnachtingen in Motel [A] en het hotel [B] te [S], niet ontvankelijk verklaren, aangezien de rechtbank van oordeel is dat dit deel van de vordering niet eenvoudig van aard is.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
[Benadeelde partij 2], wonende te [woonplaats], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 5.759,12.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding. Verdachte wordt namelijk vrijgesproken voor het onderdeel waaruit de door haar gevorderde schade aan aanschafkosten voor telefoons en de kosten van telefoonabonnementen voortvloeit waardoor deze schade niet rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. De vordering die - foutief vermeld onder 4a van het vorderingsformulier - strekt tot vergoeding van het bedrag dat aan contanten zou zijn verstrekt aan verdachte acht de rechtbank niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] (feit 4)
[Benadeelde partij 4], wonende te [woonplaats], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 6.744,45.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien verdachte voor het feit waaruit de door haar gevorderde schade voortvloeit wordt vrijgesproken waardoor de gevorderde schade dus niet - rechtstreeks - is toegebracht door de bewezenverklaarde feiten.
Schadevergoedingsmaatregelen.
Nu verdachte jegens de slachtoffers [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 3] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbare feiten zijn toegebracht en verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank ambtshalve aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 3.900,- ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 1] en zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 600,- ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 3].
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 14a (oud), 14b (oud), 14c (oud), 36f, 57 en 326 van het Wetboek van Strafrecht;
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding onder 4, 6 en 7 telastgelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1, 2, 3, 5 en 8 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1, 2, 3, 5 en 8:
oplichting, meermalen gepleegd
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van twaalf (12) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op : 31 januari 2006,
in vrijheid gesteld op : 3 februari 2006;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 6 MAANDEN niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
wijst de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 3] - deels - toe en veroordeelt verdachte voorts:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan :
- [Benadeelde partij 1], wonende te [woonplaats], een bedrag van € 3.900,-,
- [Benadeelde partij 3], wonende te [woonplaats], een bedrag van € 600,-,
met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] voor het overige niet ontvankelijk is en dat zij dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 4] niet ontvankelijk zijn in hun vorderingen tot schadevergoeding, en dat zij deze vorderingen bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen;
legt ambtshalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 3.900,- ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 1] en een bedrag groot € 600,- ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 3];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 78 respectievelijk 12 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen de betalingsverplichtingen aan de staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen aan de staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen in zoverre doet vervallen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs P. Poustochkine, voorzitter,
M. Rootring en E.C.M. Bouman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr C.A.M. Eijgenraam, griffier.
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 augustus 2006.
mrs M. Rootring en E.C.M. Bouman zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.