ECLI:NL:RBSGR:2006:AY5435

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/535604-05
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eenvoudige belediging aan een ambtenaar tijdens rechtmatige uitoefening van zijn bediening

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 1 augustus 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van eenvoudige belediging aan een ambtenaar tijdens de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. De officier van justitie had een geldboete van € 750,- geëist, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij zich tegen zijn aanhouding had verzet, en sprak hem vrij van de telastgelegde feiten 1 en 2. De rechtbank overwoog dat, hoewel er een proces-verbaal was opgemaakt waarin stond dat de verdachte zich bemoeide met de aanhouding van zijn vriend, niet was komen vast te staan dat hij dit deed met de bedoeling om de aanhouding te belemmeren. De rechtbank achtte het denkbaar dat de bewegingen van de verdachte verkeerd waren geïnterpreteerd door de verbalisanten, gezien de hectische omstandigheden van de aanhouding. De getuigenverklaringen ondersteunden de stelling van de verdachte dat hij zonder verzet met de agenten meeging. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 150,-, met de bepaling dat deze niet tenuitvoergelegd zou worden zolang de verdachte zich gedurende een proeftijd van twee jaar niet schuldig maakte aan een strafbaar feit. De benadeelde partijen werden niet ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding, omdat er geen rechtstreeks verband was met het bewezenverklaarde feit.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/535604-05
's-Gravenhage, 1 augustus 2006
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres]
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 18 juli 2006.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr N.P.C.C. Langenberg, advocaat te Breda, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
Er hebben zich benadeelde partijen gevoegd te weten:
- [benadeelde partij 1];
- [benadeelde partij 2];
- Politie Hollands Midden.
De officier van justitie mr H.J.J. Talsma heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1, 2 en 3 telastgelegde wordt veroordeeld tot een geldboete van € 750,-subsidiair 15 dagen vervangende hechtenis.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partijen wegens onvoldoende rechtstreeks verband.
De telastlegging.
Aan de verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding onder 1 en 2 is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt ten aanzien van feit 1 dat er weliswaar een proces-verbaal is opgemaakt waaruit naar voren komt dat verdachte zich bemoeid heeft met zijn vriend [vriend] na diens aanhouding hetgeen voor de verbalisanten zonder enige twijfel bijzonder hinderlijk zal zijn geweest, maar dat niet is komen vast te staan dat verdachte aldus heeft gehandeld met het oogmerk om de aanhouding van die [vriend] te belemmeren of ongedaan te maken.
Ten aanzien van feit 2 overweegt de rechtbank dat verbalisant [verbalisant] op p. 66-68 proces-verbaal heeft gerelateerd over de aanhouding van verdachte. Verdachte ontkent zich te hebben verzet. De rechtbank acht het denkbaar dat, gezien de hectische omstandigheden waarin een en ander heeft plaatsgevonden en het eerdere geweld dat vlak daarvoor tegen een andere verbalisant was uitgeoefend, eventuele bewegingen van verdachte door verbalisant [verbalisant] verkeerd zijn geïnterpreteerd. Daarbij speelt een rol dat verschillende getuigen hebben verklaard dat verdachte juist trachtte de boel te sussen en zonder verzet met de agenten meeging (zie p. 255 en 318 proces-verbaal). Deze getuigen 'sparen' overigens andere vrienden die bij de vechtpartij betrokken waren geenszins in hun verklaringen.
Gelet hierop acht de rechtbank niet overtuigend bewezen dat verdachte zich tegen zijn aanhouding heeft verzet. Derhalve spreekt de rechtbank verdachte vrij van de hem telastgelegde wederspannigheid.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte het op de dagvaarding onder 3 telastgelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Bij de vaststelling van de vermogensstraf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
De vordering van de benadeelde partijen.
[benadeelde partij 1], wonende te [woonplaats], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1050,-.
[benadeelde partij 2], wonende te [woonplaats], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 108,-.
Politie Hollands Midden, gevestigd te [vestigingsplaats], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 38,30.
De rechtbank zal de benadeelde partijen niet ontvankelijk verklaren in hun vorderingen tot schadevergoeding, aangezien door het bewezenverklaarde feit niet rechtstreeks schade is toegebracht.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a (oud), 14b (oud), 14c (oud), 23, 24, 24c, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 en 2 telastgelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding onder 3 telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt gedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte tot:
een geldboete van € 150,-;
bepaalt dat de geldboete bij gebreke van betaling en verhaal zal worden vervangen door hechtenis voor de tijd van 3 dagen;
bepaalt dat die geldboete niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het eind van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
bepaalt dat de benadeelde partijen [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2] en Politie Hollands Midden niet ontvankelijk zijn in de vorderingen tot schadevergoeding, en dat deze de vorderingen bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs P. Poustochkine, voorzitter,
M. Rootring en E.C.M. Bouman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr C.A.M. Eijgenraam, griffier.
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 augustus 2006.
mrs M. Rootring en E.C.M. Bouman zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.