ECLI:NL:RBSGR:2006:AY5427

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/535603-05
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling van een ambtenaar tijdens de rechtmatige uitoefening van zijn functie

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 1 augustus 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die betrokken was bij een vechtpartij aan het eind van een vrijgezellenfeest. De verdachte, in beschonken toestand, heeft openlijk geweld gepleegd tegen aanwezige agenten, wat resulteerde in zware mishandeling van een agent die een gebroken neus en een hersenschudding opliep. De officier van justitie, mr. H.J.J. Talsma, eiste een gevangenisstraf van 12 dagen en 140 uur werkstraf, alsook schadevergoeding aan de benadeelde partijen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was, aangezien er geen strafuitsluitingsgronden aanwezig waren. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die blijk gaf van spijt. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen en de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de slachtoffers, alsook tot het verrichten van een taakstraf van 120 uur. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis opgeheven en de verdachte is niet eerder voor soortgelijke feiten in aanraking geweest met de justitie. De uitspraak benadrukt het belang van respect voor opsporingsambtenaren en de gevolgen van geweld tegen hen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/535603-05
's-Gravenhage, 1 augustus 2006
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 18 juli 2006.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr L.P.H. de Milliano, advocaat te Katwijk aan Zee, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
Er hebben zich benadeelde partijen gevoegd te weten:
- [benadeelde partij 1];
- [benadeelde partij 2];
- Politie Hollands Midden.
De officier van justitie mr H.J.J. Talsma heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1 en 2 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht en 140 uur werkstraf subsidiair 70 dagen vervangende hechtenis.
Voorts vordert de officier van justitie opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]. De officier van justitie heeft voorts geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partijen [benadeelde partij 2] en Politie Hollands Midden wegens onvoldoende rechtstreeks verband.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 1050,-, subsidiair 21 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 1].
De telastlegging.
Aan de verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de op de dagvaarding onder 1 en 2 telastgelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is aan het eind van een vrijgezellenfeest in beschonken toestand op straat betrokken geraakt bij een vechtpartij die zich - onder andere - richtte tegen op straat aanwezige en in functie zijnde agenten. Tengevolge van een vuistslag van verdachte heeft een agent een gebroken neus en een hersenschudding opgelopen. De neus van deze agent is inmiddels 3 keer gezet in het ziekenhuis en blijvend cosmetisch letsel wordt door de behandeld arts niet uitgesloten.
De rechtbank rekent verdachte zwaar aan dat hij met anderen geweld heeft gebruikt tegen opsporingsambtenaren en een dienstmotor. Naast het feit dat het door verdachte toegepaste geweld ernstige inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van één van die opsporingsambtenaren, getuigt dergelijk gedrag van disrespect voor het publieke belang dat door opsporingsambtenaren wordt gediend.
De rechtbank houdt rekening met het feit dat verdachte blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 26 september 2005 niet eerder voor een soortgelijk feit met politie of justitie in aanraking is geweest.
Tevens betrekt de rechtbank in haar overwegingen het reclasseringsrapport d.d. 28 februari 2006, waarin wordt geconstateerd dat verdachte oprecht spijt heeft van zijn handelingen, hetgeen de rechtbank eveneens ter zitting heeft waargenomen.
Op grond van al het vorenstaande acht de rechtbank een werkstraf van na te noemen duur passend en geboden.
De vorderingen van de benadeelde partijen
[Benadeelde partij 1], wonende te [woonplaats], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1050,-.
[Benadeelde partij 2], wonende te [woonplaats], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 108,-.
Politie Hollands Midden, gevestigd te [vestigingsplaats], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 38,30.
Voorzover de vordering van [benadeelde partij 2] betrekking heeft op het door hem gevorderde smartengeld, zal de rechtbank de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding.
De overige vorderingen, is door de verdediging deels weersproken, en is door de bij de Voegingsformulieren gevoegde bijlagen gestaafd, terwijl die vorderingen, die eenvoudig van aard zijn, rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - hun grondslag vinden in het bij dagvaarding onder 1 aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en Politie Hollands Midden geheel en [benadeelde partij 2] gedeeltelijk ontvankelijk zijn in hun vorderingen en zal deze vorderingen - deels - toewijzen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregelen
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 1050,- ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1], alsmede een bedrag groot € 59,50 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 2] en een bedrag groot € 38,30 ten behoeve van Politie Hollands Midden.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 22c, 22d, 36f, 57, 141, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 en 2 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
zware mishandeling, gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
ten aanzien van feit 2:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte te dier zake tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van honderdtwintig (120) UREN;
in verzekering gesteld op : 24 september 2005,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 27 september 2005,
welke voorlopige hechtenis werd geschorst met ingang van : 6 oktober 2005,
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag, zodat zesennegentig (96) uren resteren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van achtenveertig (48) DAGEN;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen toe en veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan:
- [benadeelde partij 1], wonende te [woonplaats], een bedrag van € 1050,-,
- [benadeelde partij 2], wonende te [woonplaats], een bedrag van € 59,50,
- Politie Hollands Midden, gevestigd te [vestigingsplaats], een bedrag van € 38,30
met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 2] voor het overige niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding, en dat deze de vorderingen bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot
€ 1050,- ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1] en een bedrag groot
€ 59,50 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 2] en een bedrag groot
€ 38,30 ten behoeve van de benadeelde partij Politie Hollands Midden;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast;
met betrekking tot eerste genoemde verplichting tot betaling; voor de duur van 21 dagen en
met betrekking tot de tweede genoemde verplichting tot betaling; voor de duur van 1 dag;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen de betalingsverplichtingen aan de staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen aan de staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader [mededader] aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader [mededader] opgelegde, verplichting tot betaling aan de staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs P. Poustochkine, voorzitter,
M. Rootring en E.C.M. Bouman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr C.A.M. Eijgenraam, griffier.
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 augustus 2006.
mrs M. Rootring en E.C.M. Bouman zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.