ECLI:NL:RBSGR:2006:AY5156
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning en ongewenstverklaring van een Turkse vreemdeling op basis van artikel 7 van Besluit 1/80
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 21 juli 2006 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de intrekking van de verblijfsvergunning van eiser, een Turkse vreemdeling, en zijn ongewenstverklaring. Eiser had een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, die door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie werd ingetrokken op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat eiser bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis was veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar wegens opiumdelicten. Eiser stelde dat hij recht had op verblijf op basis van artikel 7 van het Besluit 1/80, dat gezinsleden van Turkse werknemers beschermt. De rechtbank oordeelde echter dat eiser onvoldoende had aangetoond dat zijn vader op het moment van binnenkomst in Nederland een tot de legale arbeidsmarkt behorende Turkse werknemer was. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de verblijfsvergunning en de ongewenstverklaring van eiser niet in strijd waren met artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor het gezinsleven waarborgt. De rechtbank vond dat de belangen van de openbare orde en veiligheid zwaarder wogen dan het belang van eiser bij het behoud van zijn gezinsleven in Nederland. Eiser had niet aangetoond dat er objectieve belemmeringen waren om het gezinsleven buiten Nederland voort te zetten. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van de verweerder.