ECLI:NL:RBSGR:2006:AY4898

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/7167 IB/PVV
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.P.F. Slijpen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrekbaarheid van internetkosten als scholingsuitgaven voor de inkomstenbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 24 mei 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een studente aan de Universiteit Leiden, en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar verzoek om aftrek van internetkosten als scholingsuitgaven voor de inkomstenbelasting. De inspecteur had de kosten van het internetabonnement, dat eiseres nodig had voor haar studie, niet als aftrekbaar erkend. Eiseres stelde dat het gebruik van internet essentieel was voor haar studie, aangezien alle communicatie met de universiteit en het volgen van colleges via internet plaatsvond.

De rechtbank oordeelde dat de door eiseres gemaakte internetkosten in beginsel als scholingsuitgaven konden worden aangemerkt, omdat deze kosten direct verband hielden met haar studie. De rechtbank verwierp het standpunt van de inspecteur dat de kosten niet aftrekbaar waren omdat ze niet onder de in de Wet IB 2001 opgenomen beperkingen vielen. De rechtbank concludeerde dat de kosten van het internetabonnement noodzakelijk waren voor het volgen van de studie en dat de inspecteur de aftrek niet op een juiste wijze had beoordeeld.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar van de inspecteur en verlaagde de belastingaanslag tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.748. De rechtbank gelastte ook dat de Staat der Nederlanden het door eiseres betaalde griffierecht vergoedde. Deze uitspraak benadrukt het belang van de relatie tussen studiekosten en de noodzakelijkheid van bepaalde uitgaven voor het volgen van een opleiding.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/7167 IB/PVV
Uitspraakdatum: 24 mei 2006
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/ [te P], kantoor [te P], verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 31 augustus 2005 op het bezwaar van eiseres tegen de aan eiseres voor het jaar 2003 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.815.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2006.
Eiseres is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.748 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 37 vergoedt.
2. Gronden
2.1.Eiseres is in 2003 werkzaam bij het Ministerie van Financiën. In september 2003 is zij begonnen met de studie rechtsgeleerdheid aan de Universiteit Leiden.
2.2.Eiseres heeft over het jaar 2003 aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.592. Hierbij heeft zij een bedrag van € 701, waaronder begrepen een bedrag van € 161 wegens internetgebruik, als persoonsgebonden aftrek ter zake van scholingsuitgaven in aanmerking genomen.
2.3.Bij de aanslagregeling de heeft verweerder ter zake van de persoongebonden aftrekposten een correctie toegepast en heeft hij het belastbare inkomen uit werk en woning als volgt vastgesteld:
Aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning € 29.592
Bij: minder persoongebonden aftrekposten (scholingsuitgaven) € 223
Vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning € 29.815
Hierbij heeft verweerder de geclaimde aftrek wegens internetgebruik in zijn geheel geweigerd.
2.4.Eiseres heeft tegen het niet in aftrek toestaan van de voor haar studie gemaakte internetkosten bezwaar gemaakt, welk bezwaar bij de bestreden uitspraak is afgewezen.
2.5.In geschil is of de door eiseres voor haar studie gemaakte internetkosten als scholingsuitgaven op haar belastbare inkomen uit werk en woning in mindering kunnen worden gebracht.
2.6.Eiseres heeft het volgende aangevoerd.
- Voor de door eiseres gevolgde opleiding is als voorwaarde gesteld dat studenten kunnen beschikken over een computer met internetaansluiting, omdat alle contacten met de universiteit via internet en e-mail lopen. Inschrijving voor werkgroepen en tentamens is alleen mogelijk via het elektronische platform van de universiteit en bekendmaking van behaalde resultaten gebeurt uitsluitend via internet. Voor een aantal vakken worden deeltentamens via het internet afgenomen. Ook bieden diverse vakken via hun eigen platform ondersteuning, zoals onder andere het doorgeven van roosterwijzigingen, het beantwoorden van organisatorische- en vakinhoudelijke vragen en het publiceren van het voorgeschreven studiemateriaal alsmede sheets van de colleges en antwoorden op vragen in de werkboeken.
- De faculteit heeft er voor gekozen om een deel van de voorgeschreven jurisprudentie niet in een reader op te nemen, maar heeft in de diverse werkboeken vermeld wat de vindplaatsen van deze publicaties op het internet zijn. Een student kan alleen via internet kennis nemen van deze verplicht voorgeschreven publicaties. Ook is het zonder te beschikken over een computer met internetaansluiting niet mogelijk om deel te nemen aan tentamens en hoor- en werkcolleges. De internetkosten zijn noodzakelijke kosten voor de studie en houden direct verband met het door eiseres gevolgde leertraject.
- Het is niet consequent dat wanneer het voorgeschreven materiaal in de vorm van een syllabus wordt uitgegeven de gemaakte kosten zonder meer aftrekbaar zijn, evenals de kosten die worden gemaakt om de lesstof van de computer op papier te krijgen, terwijl de kosten om de benodigde verplicht voorgeschreven studiestof op de computer te krijgen, zoals de kosten van de internetverbinding, niet aftrekbaar zijn.
- Aangezien de kosten van de internetverbinding noodzakelijke kosten voor de studie zijn, komt toetsing aan het omvangs- en vergelijkingscriterium niet aan de orde.
2.7.Verweerder heeft aangevoerd dat de kosten van een internetabonnement via de kabel geen kosten zijn die naar hun aard direct samenhangen met de studie. Voorts heeft verweerder aangevoerd dat het in artikel 35, eerste lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (aftrekbare kosten) opgenomen omvangs- en vergelijkingscriterium ook gelden voor de aftrekbaarheid van scholingsuitgaven als bedoeld in de Wet IB 2001, waarbij hij zich beroept op niet nader aangeduide passages uit de wetsgeschiedenis.
2.8.De rechtbank is van oordeel dat de in geding zijnde uitgaven zijn gemaakt ten behoeve van de studie van eiseres en niet voortkomen uit een persoonlijke voorkeur van eiseres. Eiseres heeft aannemelijk gemaakt dat zij haar studie niet heeft kunnen volgen zonder internetaansluiting. Nu de kosten niet vallen onder de in artikel 6.28, eerste lid, van de Wet IB 2001 opgenomen beperkingen zijn de in geding zijnde uitgaven naar het oordeel van de rechtbank in beginsel aan te merken als scholingsuitgaven als bedoeld in artikel 6.27, eerste lid, van de Wet IB 2001.
2.9.Eiseres heeft ter zitting onweersproken gesteld dat de kosten van de internetverbinding € 53,80 per twee maanden bedragen en dat zij de internetverbinding met ingang van augustus 2003 gebruikt voor studiedoeleinden. Eiseres bepleit volledige aftrek van de kosten van de internetverbinding voor de periode augustus-december. Verweerder stelt dat het gebruik van de internetverbinding voor de studie op 50% van het totale gebruik moet worden gesteld.
De rechtbank oordeelt dat de internetkosten slechts aftrekbaar zijn voor zover ze direct zijn te relateren aan de studie. De rechtbank acht wat verweerder daaromtrent heeft gesteld aannemelijk en berekent de als scholingsuitgaven in aanmerking komende kosten ter zake van de internetverbinding op afgerond € 67, dit is de helft van 5/12e deel van de gestelde jaarlijkse kosten van de internetverbinding.
2.10.Met betrekking tot de stelling van verweerder met betrekking tot het omvangs- en vergelijkingscriterium oordeelt de rechtbank dat deze criteria niet in de Wet IB 2001 zijn opgenomen en evenmin geacht kunnen worden in deze wet opgenomen te zijn. Voor zover verweerder heeft bedoeld te stellen dat de uitgaven niet op eiseres hebben gedrukt in de zin van artikel 6.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001 oordeelt de rechtbank dat zulks wel het geval is nu, zoals tussen partijen ook niet in geschil is, de uitgaven door haar zijn gedaan. Verweerders opvatting dat slechts de zogenoemde meerkosten aftrekbaar kunnen zijn, vindt geen steun in het recht.
2.11.Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond verklaard en is de belastingaanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.748.
2.12.De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat eiseres niet heeft gesteld dat zij kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Deze uitspraak is gedaan op 24 mei 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.P.F. Slijpen, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kwestro, griffier.