RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummers 09/753656-05, 09/920249-05 (tul)
's-Gravenhage, 24 juli 2006
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres],
thans gedetineerd in Jeugdhuis van Bewaring De Sprang te
's-Gravenhage.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 10 juli 2006.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr S.F. Degen, advocaat te Wateringen, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd.
De officier van justitie mr Van de Leeuw heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1 en 2 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht alsmede dat hem de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel) wordt opgelegd.
De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de straf, waartoe verdachte bij onherroepelijk geworden vonnis van deze rechtbank d.d. 29 september 2005 (parketnummer 09/920249-05) is veroordeeld, te weten plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voor de duur van 1 jaar, gevorderd, indien de rechtbank haar eis ten aanzien van het opleggen van een PIJ-maatregel niet volgt.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 12.500,= en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 12.500,=, subsidiair 197 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij].
Aan de verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding onder 1 is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Uit de dossierstukken alsmede uit het verhandelde ter terechtzitting is niet komen vast te staan dat verdachte in de periode van 23 op 24 december 2005 opzettelijk brand heeft gesticht in de woning en/of het fokcentrum voor papegaaien zoals is telastgelegd onder 1. Weliswaar heeft verdachte bekend in die periode brand te hebben gesticht in een garage die op hetzelfde terrein is gelegen, maar uit het technisch sporenonderzoek is naar voren gekomen dat het, gelet op de ontwikkeling van de brand in de garage, de weersomstandigheden van dat moment en de afstand tussen deze garage en de woning, niet aannemelijk wordt geacht dat de brand in de woning het gevolg is van vonk-vuuroverslag tussen beide branden. De conclusie van het technisch onderzoek luidt dat het hier twee afzonderlijke branden betreft. Voorts is uit dit onderzoek gebleken dat het vuur hoog in de woning is ontstaan, hetzij in de rieten kap hetzij op de zolderverdieping, en dat er aan de buitenzijde van het pand geen braakschade is aangetroffen. Het onderzoek heeft geen nadere aanwijzing omtrent een oorzaak van deze brand opgeleverd.
Gelet op vorenstaande is er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende wettig bewijs voor enige strafbare betrokkenheid van verdachte om tot een veroordeling te komen.
De enkele opmerking van verdachte "dat heb ik in brand gestoken" tegen een omstander die naar de brand in de woning stond te kijken, is daartoe onvoldoende; niet onaannemelijk is dat verdachte toen hij dit zei in de onjuiste veronderstelling verkeerde dat de brand in de woning het gevolg was van vonk-vuuroverslag van de wel door hem gestichte brand in de garage.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte het op de dagvaarding onder 2 telastgelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich, samen met een onbekend gebleven persoon, schuldig gemaakt aan brandstichting in een garage op het terrein van Avifauna. Verdachte en zijn mededader hebben brandbaar materiaal opgestapeld rond een in deze garage geparkeerd staande bestelbus. Vervolgens hebben zij dat materiaal in de brand gestoken in de hoop dat de bestelbus vlam zou vatten. Kort nadat verdachte een spuitbus in het beginnende vuur had gegooid, is hij weggerend. Naar eigen zeggen rende verdachte weg om een veilig heenkomen te zoeken voor het geval de spuitbus zou ontploffen. Tijdens het wegrennen zag hij dat de kinderboerderij met woonhuis en fokcentrum in de brand stonden. Verdachte is vervolgens gevlucht.
De brand in de garagebox is beperkt gebleven omdat deze tijdig werd ontdekt tijdens het blussen van de brand in de boerderij. Dat neemt niet weg dat het gevaar bestond dat niet alleen de bestelbus zou zijn verbrand, maar ook de garage en de gebouwen daaromheen, waaronder een leegstaande manege.
Uit de verklaringen van verdachte blijkt dat hij voorafgaand aan de brandstichting geen moment heeft stilgestaan bij de gevaren daarvan. Verdachte heeft er ook niet over nagedacht wat een brand betekent voor de mensen die op het terrein van Avifauna wonen. Zij zijn ongetwijfeld ontzettend geschrokken en hebben zich onrustig en onveilig gevoeld. Daarnaast heeft de eigenaar van het terrein financiële schade geleden.
Het vreemde gedrag van verdachte is voor justitie al eerder reden geweest om aan een psychiater en psycholoog advies te vragen. Verdachte is herhaaldelijk met politie en justitie in aanraking gekomen zoals blijkt uit een uittreksel van het Algemeen Documentatieregister van 2 januari 2006. Op 29 september 2005 is verdachte nog door de rechtbank veroordeeld voor vernieling, diefstal, een overval in een woning en een tasjesroof. Het advies van de psychiater en psycholoog was toen voor de rechtbank reden om naast jeugddetentie ook een voorwaardelijke maatregel op te leggen. Dat hield in dat verdachte zich moest houden aan de regels die door de hulpverlening, in dit geval Philadelphia, werden opgelegd. Als verdachte zich niet aan de regels zou houden, zou hij worden geplaatst in een inrichting voor jeugdigen.
De rechtbank neemt het verdachte daarom bijzonder kwalijk dat hij binnen nog een drie maanden na de uitspraak van de rechtbank heeft laten zien dat hij zich niets gelegen heeft laten liggen aan die uitspraak en de regels die door Philadelphia werden gesteld. Terwijl hij om 23.00 uur binnen moest zijn, heeft verdachte zijn fiets gepakt, is hij naar Avifauna gereden en heeft hij rond 01.00 uur 's-nachts brand gesticht.
Ook in deze zaak is aan een psychiater en psycholoog gevraagd om het afwijkende gedrag van verdachte te onderzoeken.
Deze deskundigen komen - vereenvoudigd weergegeven - tot de conclusie dat verdachte een zwakbegaafde 18-jarige jongeman is. Daarnaast heeft hij ADHD waardoor hij onvoldoende nadenkt voordat hij iets doet (hij is impulsief). Verdachte is daardoor vatbaar voor beïnvloeding door anderen. Verdachte heeft ook een tekortschietende gewetensfunctie en er is sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Al deze aspecten waren ten tijde van het telastgelegde zeer waarschijnlijk aanwezig. Verdachte kan ook moeilijk omgaan met alcohol en drugs. Hij realiseert zich niet dat alochol en drugs zijn problemen (zijn impulsiviteit) alleen maar groter maakt, aldus de deskundigen D.H.M. Lefrandt, psychiater, in het Pro Justitia Rapport van 16 maart 2006 en A.P. van der Burg, psycholoog, in het Pro Justitia Rapport van 20 maart 2006.
Beide deskundigen zijn van mening dat verdachte ten aanzien van het telastgelegde als verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd.
De deskundigen adviseren - vereenvoudigd weergegeven - dat verdachte in een omgeving wordt geplaatst waar duidelijke regels zijn. Daarnaast heeft hij voldoende controle en begeleiding nodig en moet hij zijn medicijnen vanwege zijn ADHD blijven gebruiken. Omdat verdachte kwetsbaar en beïnvloedbaar is, vinden de deskundigen het ook noodzakelijk dat hij niet meer omgaat met zijn verkeerde vrienden in [woonplaats]. De deskundigen adviseren verdachte te laten behandelen in het kader van een PIJ-maatregel (plaatsing in een inrichting voor jeugdigen) zodat de kans op herhaling beperkt wordt. Zij geven de voorkeur aan plaatsing in een instelling als Den Engh.
Ook de Reclassering Nederland is van mening dat een plaatsing in Den Engh voorkeur verdient en geeft in overweging om de voorwaardelijk opgelegde PIJ-maatregel om te zetten in een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Voorts heeft de reclassering de rechtbank geïnformeerd dat Den Engh het voornemen heeft om verdachte in september 2006 op te nemen.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over en maakt deze tot de hare.
Allereerst is de rechtbank gelet op de persoonlijkheid van verdachte, in het bijzonder diens zwakbegaafdheid en beïnvloedbaarheid, van oordeel dat een jeugddetentie van na te noemen duur gepast en geboden is.
Daarnaast is de rechtbank, mede gelet op het advies van de deskundigen, van oordeel dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde PIJ-maatregel dient te worden toegewezen omdat verdachte zich binnen de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit en zich niet heeft gehouden aan de regels die Philadelphia hem had gesteld.
Vordering tenuitvoerlegging.
De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie van 28 maart 2006 tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf, waartoe verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis deze rechtbank d.d. 29 september 2005, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat deze zich voor het einde van de proeftijd, die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
De vordering van de benadeelde partij.
[benadeelde partij], wonende te [woonplaats], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 105.142,39.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien verdachte is vrijgesproken van het onder 1 telastgelegde feit en de schadeposten die door de benadeelde partij zijn opgevoerd uitsluitend zien op dat feit.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen:
- 47, 77c, 77g, 77h, 77i, 77v, 77dd, 157, van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding onder 1 telastgelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding onder 2 telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
medeplegen opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een jeugddetentie voor de duur van 6 maanden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op : 29 december 2005,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 2 januari 2006,
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de deze rechtbank d.d. 29 september 2005, gewezen onder parketnummer 09/920249-05, te weten:
plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
adviseert als plaats waar deze maatregel zal moeten worden ten uitvoer gelegd Rijksinrichting voor jongeren Den Engh;
bepaalt dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding, en dat deze zijn vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Elkerbout, voorzitter,
De Bruijn en Rootring, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Meijers, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 juli 2006.