Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
tweede afdeling, enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiseres] wonende te [woonplaats], eiseres,
het college van burgemeester en wethouders van [te P], verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Op 20 januari 2005 heeft eiseres een verkorte aanvraag ingediend voor een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (hierna: WWB).
Bij besluit van 11 februari 2005 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 22 februari 2005 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 13 april 2005 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard onder wijziging van de grondslag.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 24 mei 2005 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 25 april 2006 ter zitting aan de orde gesteld. Partijen zijn met bericht niet ter zitting verschenen.
Standpunten van partijen.
Verweerder stelt dat eiseres de beschikking heeft gehad over een auto, type BMW Z3 (bouwjaar 1996, hierna: de BMW). Het kenteken stond tot 19 januari 2005 op naam van eiseres en de in aanmerking te nemen waarde was € 11.250,-. Omdat dit de voor eiseres geldende vermogensgrens van € 5.105,- overschreed, had verweerder een eerdere aanvraag om bijstand afgewezen bij besluit van 12 januari 2005. Nu daartegen geen rechtsmiddel is aangewend staat dit besluit in rechte vast. Eiseres heeft voorts niet aangetoond dat de BMW geen bestanddeel van haar vermogen vormde.
Door geen inlichtingen te hebben verstrekt over hoe eiseres dat vermogen te gelde heeft gemaakt na de wijziging van de tenaamstelling kan verweerder het recht op bijstand niet vaststellen.
Eiseres legt verklaringen van de heer [A] over en stelt, samengevat, dat de BMW eigendom is en is geweest van de heer [A]. Eiseres heeft de BMW alleen in bruikleen gehad. Anders dan door de verklaringen van de heer [A] kan eiseres niet aantonen dat de BMW niet haar eigendom is. Verweerder heeft geen koopcontracten of betalingsbewijzen overgelegd waaruit een door eiseres gesloten koopovereenkomst zou blijken. Nu verweerder niet heeft aangetoond dat eiseres de auto heeft gekocht moet doorslaggevende waarde worden toegekend aan de verklaring van de heer [A]. Eiseres verzoekt om bij gegrondverklaring van het beroep verweerder te veroordelen tot een schadevergoeding.
De rechtbank komt tot het volgende oordeel.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de WWB heeft iedere Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB doet de belanghebbende op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) rechtvaardigt het gegeven dat het kenteken van een auto op naam van betrokkene staat de vooronderstelling dat deze auto een bestanddeel van diens vermogen vormt waarover hij daadwerkelijk de beschikking heeft dan wel redelijkerwijs kan beschikken. In een dergelijke situatie is het vervolgens aan betrokkene om in genoegzame mate aan te tonen dat het tegendeel het geval is. De CRvB heeft daarbij aangetekend dat deze regel slechts van toepassing is tot de op het zogenoemde vrijwaringsbewijs vermelde datum in geval van overdracht van de auto aan een niet in de bijstand begrepen persoon (CRvB 21 april 2005, USZ 2005, 204).
Doordat geen rechtsmiddelen zijn aangewend tegen de afwijzende beschikking van 12 januari 2005 is in rechte komen vast te staan dat eiseres wegens overschrijding van de vermogensgrens ten tijde van de eerdere aanvraag geen recht op bijstand had. Ook overigens is de rechtbank van oordeel dat de BMW tot de vrijwaring per 19 januari 2005 een bestanddeel van het vermogen van eiseres vormde. Nu de BMW op haar naam stond, lag het op de weg van eiseres om het tegendeel aan te tonen. Hierin is eiseres niet geslaagd. De na de aanvraag opgestelde verklaringen van de heer [A] zijn in tegenspraak met het bij de aanvraag opgegeven bezit van de BMW. Met de verklaringen is in onvoldoende mate aangetoond dat een ander dan eiseres eigenaar was van de BMW. Zo had eiseres geen koopovereenkomsten, transactie- of verrekeningsbewijzen overgelegd, waaruit is gebleken dat de heer [A] de eigenaar was van de BMW. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiseres door verweerder terecht als eigenaresse was aangemerkt.
Het kenteken staat op de nieuwe aanvraagdatum niet meer op naam van eiseres. Het is aan eiseres om informatie te verstrekken over de vermogenstransactie en vermogensmutatie die aan haar nieuwe aanvraag vooraf is gegaan, opdat verweerder de hoogte van het vermogen kan bepalen. Verweerder mag er vanuit gaan dat eiseres, nu de BMW niet langer haar eigendom is, hiervoor een geldbedrag heeft ontvangen, bestaande uit de waarde van € 11.250,-. Eiseres heeft niet aannemelijk noch inzichtelijk gemaakt dat zij niet (langer) kan beschikken over dit geldbedrag, althans het als gevolg van de eigendomsoverdracht verkregen geldbedrag. Evenmin heeft eiseres eenduidige informatie verschaft over de voorwaarden en omstandigheden waaronder de overdracht heeft plaatsgevonden. Nu eiseres heeft nagelaten juiste en volledige inlichtingen hieromtrent te verstrekken heeft verweerder niet kunnen vaststellen of eiseres recht op bijstand heeft. De aanvraag is terecht afgewezen.
Aangezien artikel 8:73 van de Awb de rechtbank alleen bij een gegrond beroep de mogelijkheid biedt een partij te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding en de situatie als bedoeld in artikel 8:73a van de Awb zich hier niet voordoet, dient het verzoek van eiseres om zo'n schadevergoeding te worden afgewezen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep ongegrond;
wijst het verzoek om veroordeling tot betaling van een schadevergoeding af.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. drs. M. Th. Boerlage, en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2006, in tegenwoordigheid van de griffier mr. F. Mulder.