Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 05 / 9506
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 4 april 2006
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1961, van Iraanse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. M.R. van der Linde, advocaat te Zaandam,
de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
verweerder,
gemachtigde: mr. M.P. Verveer, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1.1 Eiser heeft op 29 september 2000 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een vergunning tot verblijf met als doel: ‘klemmende redenen van humanitaire aard’ dan wel ‘medische redenen’. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 13 december 2000 buiten behandeling gesteld. Eiser heeft tegen het besluit op 21 december 2000 bezwaar gemaakt.
1.2 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezwaar de werking van het besluit niet opschort. Verzoeker heeft op 21 december 2000 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Hij heeft verzocht verweerder te verbieden hem uit te zetten voordat op het bezwaar is beslist.
1.3 Bij uitspraak van 23 januari 2002 (Awb 01/9827) van de voorzieningenrechter van deze rechtbank en nevenzittingsplaats Arnhem is het verzoek toegewezen.
1.4 Bij besluit van 10 oktober 2002 heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard. Voorts heeft verweerder het primaire besluit ingetrokken en besloten de aanvraag alsnog in behandeling te nemen.
1.5 Besluit van 6 oktober 2004 is de aanvraag ingewilligd en aan eiser een verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf vanwege medische noodsituatie’ verleend.
1.6 Eiser heeft tegen het besluit op 3 november 2004 bezwaar gemaakt.
1.7 Bij besluit van 3 februari 2005 heeft verweerder het besluit ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit op 2 maart 2005 beroep ingesteld.
1.8 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.9 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 9 maart 2006. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Op 1 april 2001 is de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in werking getreden en de voordien geldende Vreemdelingenwet (hierna: Vw oud) ingetrokken. Ingevolge artikel 117 Vw wordt een op het tijdstip van inwerkingtreding van de Vw in behandeling zijnde aanvraag tot verlening van een vergunning tot verblijf aangemerkt als een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning op grond van deze wet en blijft op de behandeling van een dergelijke aanvraag het vóór 1 april 2001 geldende recht van toepassing. De rechtbank toetst het bestreden besluit materieel aan het nieuwe vreemdelingenrecht.
2.3 Ingevolge artikel 14, tweede lid, Vw wordt, voor zover hier van belang, een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beperkingen en voorschriften.
2.4 Ingevolge artikel 16 Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd regulier worden afgewezen op één van de in dat artikel genoemde gronden. Regels over de toepassing van deze gronden zijn neergelegd in het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.5 Ingevolge artikel 3.4, eerste lid en onder r, Vb kan de in artikel 14, tweede lid, Vw bedoelde beperkingen verband houden met het ondergaan van medische behandeling. Ingevolge het derde lid van dit artikel kan verweerder de verblijfsvergunning verlenen onder een andere beperking, dan genoemd in het eerste lid.
2.6 In artikel 3.46, eerste lid, Vb is bepaald dat de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw, onder een beperking verband houdend met het ondergaan van medische behandeling kan worden verleend, indien Nederland naar het oordeel van verweerder het meest aangewezen land is voor het ondergaan van een noodzakelijke medische behandeling en de financiering van de medische behandeling naar het oordeel van verweerder deugdelijk is geregeld.
2.7 In artikel 3.60 Vb is bepaald dat de verblijfsvergunning onder de beperking verband houdend met het ondergaan van medische behandeling kan worden verleend voor vijf jaren, indien de medische behandeling naar verwachting van verweerder blijvend aan Nederland is gebonden.
2.8 Op grond van B8/3 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) kan verweerder, in de gevallen waarin niet wordt voldaan aan de in artikel 3.46 Vb genoemde voorwaarden, ingevolge artikel 3.4, derde lid, Vb een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw verlenen, onder een andere beperking dan genoemd in het eerste lid. Dit kan als er sprake is van een medische noodsituatie.
2.9 De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Aan eiser is een verblijfsvergunning verleend met ingang van 29 september 2000 en geldig tot 27 maart 2008. De verblijfsvergunning is verleend op grond van artikel 3.4, derde lid, Vb, onder de beperking ‘verblijf vanwege medische noodsituatie’.
2.10 Volgens verweerder is niet gebleken dat één van zijn medewerkers telefonisch heeft toegezegd dat aan eiser een verblijfsvergunning onder de beperking verband houdend met het ondergaan van medische behandeling zal worden verleend. Eiser voldeed op geen enkel moment aan de voorwaarden voor verblijf onder de beperking verband houdend met het ondergaan van medische behandeling. Eiser is vrijgesteld van het middelen- en paspoortvereiste, hetgeen in geval van medische behandeling niet mogelijk is.
2.11 Eiser heeft hiertegen aangevoerd dat verweerder wel degelijk heeft toegezegd dat aan eiser een verblijfsvergunning onder de beperking verband houdend met het ondergaan van medische behandeling zal worden verleend. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom eiser niet in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning onder voornoemde beperking.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.12 In geschil is of verweerder eiser een verblijfsvergunning onder de beperking verband houdend met het ondergaan van medische behandeling had dienen te verlenen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ondeugdelijk gemotiveerd dat eiser hiervoor niet in aanmerking komt. Het volgende is daartoe redengevend.
2.13 De gemachtigde van eiser heeft bij brief van 20 september 2004 zijn telefonisch overleg met de heer A.A.M. Donker, medewerker van de Immigratie- en Naturalisatiedienst, bevestigd. Tijdens dit overleg zou door de heer Donker zijn aangegeven dat er aanleiding bestaat om de gevraagde verblijfsvergunning voor medische behandeling te verlenen. In het bestreden besluit is slechts opgemerkt dat van gedane toezeggingen niet is gebleken. De rechtbank acht deze opmerking onvoldoende voor de conclusie dat eiser zich niet kan beroepen op de gestelde toezegging. Van belang hierbij is dat verweerder niet heeft gereageerd op voornoemde brief van de gemachtigde van eiser.
2.14 Verweerder heeft de verblijfsvergunning op grond van artikel 3.60 Vb verleend voor de duur van vijf jaar. Voornoemd artikel ziet op de beperking verband houdend met het ondergaan van medische behandeling. Vervolgens heeft verweerder in het bestreden besluit opgemerkt dat eiser vrijgesteld is van het middelenvereiste. Vrijstelling van het middelenvereiste geldt juist bij de beperking ‘verblijf vanwege medische noodsituatie’. Het bestreden besluit veroorzaakt derhalve verwarring ten aanzien van de voorwaarden die gelden voor de twee afzonderlijke beperkingen. De rechtbank concludeer dan ook dat verweerder in het bestreden besluit niet duidelijk heeft gemaakt om welke reden geen verblijfsvergunning op grond van de beperking verband houdend met het ondergaan van medische behandeling is verleend.
2.15 De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 7:12 Awb.
2.16 De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
2.17 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de door [eiser / eiseres] gemaakte kosten en de rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn € 644,- ( 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, moet dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb worden betaald aan de griffier.
2.18 Met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb zal de rechtbank de Staat der Nederlanden aanwijzen als rechtspersoon die het betaalde griffierecht moet vergoeden.
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift van 3 november 2004 met inachtneming van deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,- en wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem;
3.5 draagt de Staat der Nederlanden op het betaalde griffierecht ad € 138,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P. Smit, rechter, en op 4 april 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. E.E. Manhoef, griffier.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.