ECLI:NL:RBSGR:2006:AY3764
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - meervoudig
- R.C.M. Reinarz
- M.P. Meeuwisse
- F.C.J.E. van Hemert - Meeuwis
- Rechtspraak.nl
Vordering tot terugbetaling van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met deelname aan criminele organisatie en oplichting
De rechtbank 's-Gravenhage, zittinghoudend in de nevenzittingsplaats Middelburg, heeft op 4 juli 2006 uitspraak gedaan in de zaak tegen zes verdachten die betrokken waren bij een criminele organisatie die vreemdelingen oplichtte. In deze zaak werd het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld en werd aan de veroordeelden de verplichting opgelegd om dit voordeel aan de Staat terug te betalen. De veroordeelde G werd specifiek veroordeeld tot een terugbetaling van € 73.750,-- aan de Staat. De rechtbank baseerde haar beslissing op het feit dat de veroordeelde voordeel had verkregen uit strafbare feiten, zoals oplichting en valsheid in geschrift, gepleegd in het kader van de activiteiten van een stichting die zich bezighield met het misleiden van illegale vreemdelingen.
De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 73.750,00 had geschat, toegewezen. De rechtbank overwoog dat de veroordeelde, die van 1 september 2002 tot en met 26 januari 2004 voor de stichting had gewerkt, een salaris van € 1.000,00 per week ontving, wat leidde tot een totale berekening van het netto wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank achtte de stelling van de veroordeelde dat de geldbedragen op zijn bankrekening afkomstig waren van casinowinst en belastingteruggave niet geloofwaardig, omdat dit niet aannemelijk was gemaakt.
De uitspraak is gedaan na onderzoek op de terechtzittingen van 19 september 2005, 31 oktober 2005 en 6 juni 2006. De rechtbank heeft de relevante bewijsstukken en verklaringen van de betrokken partijen in overweging genomen en heeft de vordering van de officier van justitie als gegrond beoordeeld. De rechtbank heeft de wettelijke voorschriften, met name artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in acht genomen bij het vaststellen van de verplichting tot betaling aan de Staat.