ECLI:NL:RBSGR:2006:AY3634

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/754009-04
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met deelname aan criminele organisatie en oplichting van vreemdelingen

De rechtbank 's-Gravenhage, zittinghoudend in de nevenzittingsplaats Middelburg, heeft op 4 juli 2006 uitspraak gedaan in een zaak waarin zes verdachten, waaronder veroordeelde D, zijn veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met het oplichten van vreemdelingen. In deze uitspraak werd het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld en werd aan de veroordeelden de verplichting opgelegd om dit voordeel terug te betalen aan de Staat. Veroordeelde D werd verplicht om een bedrag van € 70.996,17 terug te betalen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 86.956,17 had geschat, toegewezen, maar na aftrek van kosten en belastingen kwam de rechtbank tot een netto bedrag van € 70.996,17 dat terugbetaald moest worden.

De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman van veroordeelde D gehoord, die stelde dat de BTW en andere kosten in mindering moesten worden gebracht op het te ontnemen bedrag. De officier van justitie betwistte deze verweren en stelde dat de griffiekosten als voordeel moesten worden meegenomen. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde voordeel had verkregen uit de baten van de strafbare feiten en dat de vordering van de officier van justitie op de juiste wijze was onderbouwd.

De rechtbank heeft de bewijsvoering en de omstandigheden van de zaak in overweging genomen en kwam tot de conclusie dat het wederrechtelijk verkregen voordeel correct was vastgesteld. De rechtbank heeft de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel toegewezen en de verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd. De uitspraak is gedaan in het kader van de strafrechtelijke procedure en is openbaar uitgesproken op de zitting van 4 juli 2006.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector strafrecht
meervoudige kamer
Parketnummer: 09/754009-04
Datum uitspraak: 4 juli 2006
Tegenspraak
U I T S P R A A K
van de rechtbank 's-Gravenhage, zitting houdend in de nevenzittingsplaats Middelburg, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering, d.d. 29 juli 2005 van de officier van justitie in het arrondissement 's- Gravenhage om aan de veroordeelde:
[naam veroordeelde D],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
wonende te [adres],
de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 86.956,17
ter ontneming van het wederrechtelijk voordeel, als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat deze door middel van of uit strafbare feiten heeft verkregen.
Onderzoek van de zaak
Deze uitspraak is gedaan naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 19 september 2005, 31 oktober 2005 en 6 juni 2006.
De rechtbank heeft naast de vordering van de officier van justitie kennis genomen van:
- het strafdossier betreffende veroordeelde in de zaak met parketnummer 09/754009-04, daaronder begrepen het vonnis van deze rechtbank van 4 juli 2005;
-de stukken van het ontnemingsdossier BEO van de Politie Haaglanden/Hollands-Midden;
- de processen-verbaal van de regiezittingen van 19 september 2005 en 31 oktober 2005.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat zal vaststellen op een bedrag van € 86.956,17 en de veroordeelde de verplichting op zal leggen tot betaling aan de Staat van een bedrag € 86.956,17.
Verweren veroordeelde en het standpunt van de officier van justitie daaromtrent
De raadsman van veroordeelde, mr. H. Sytema, advocaat te 's-Gravenhage, heeft ter zitting onder meer aangevoerd:
Veroordeelde heeft voor zijn werkzaamheden voor de stichting maandelijks een bedrag gedeclareerd inclusief BTW. Voor de ontnemingsvordering dient de BTW buiten beschouwing te blijven zodat per maand € 3.000,00 overblijft. Als kosten moeten daarop aan huur voor het pand € 500,00 in mindering worden gebracht zodat € 2.500,00 per maand overblijft. Over de hele periode komt dit neer op € 70.000,00. Hierop dient het salaris van [veroordeelde F] dat voor de ontnemingsvordering als bruto bedrag moet worden meegenomen te worden afgetrokken. De griffiekosten zijn ten onrechte meegerekend als inkomsten, maar dienen als zodanig buiten beschouwing te blijven omdat hij die gelden aan [naam stichting] moest betalen en er tegenover de inkomsten een vordering staat. Het te ontnemen bedrag komt na aftrek daarvan op € 62.000,00.
Veroordeelde heeft over dit bedrag inkomstenbelasting betaald. Deze worden gesteld op 40%, zodat na aftrek daarvan een te ontnemen bedrag resteert van € 37.200,00.
Geheel los daarvan voert de raadsman een draagkrachtverweer. Hij heeft gesteld dat zijn cliënt 60 jaar is en door de negatieve publiciteit en de straf, alsmede het verbod zijn beroep uit te oefenen, nauwelijks verdiencapaciteit meer heeft.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot verwerping van de verweren en heeft hiertoe aangevoerd:
Veroordeelde heeft voordeel verkregen uit loon en ontvangen restitutie van griffiekosten. Niet gebleken is dat deze griffiekosten aan de stichting zijn doorbetaald of dat daar intentie toe was, zodat ook het verweer niet opgaat dat het een schuld aan de stichting betreft. De gerestitueerde griffiekosten moeten dus als voordeel worden meegenomen.
In mindering wordt wel gebracht de huurkosten en kosten voor energie en water voorzover deze niet door de stichting zijn voldaan.
Niet is gebleken dat door veroordeelde 40% aan inkomstenbelasting is betaald. Deze moeten dan ook niet in mindering worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Beoordeling van de vordering
Bij vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken van deze rechtbank van 4 juli 2005 is [veroordeelde] voornoemd veroordeeld ter zake van:
1.Tezamen en in vereniging met een ander respectievelijk anderen als oprichter en leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
2a.Medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
en
2b.Medeplegen van opzettelijk gebruik maken van het valse geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd,
telkens in voortgezette handeling in de zin van artikel 56 lid 2 Wetboek van Strafrecht gepleegd.
4. Medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de veroordeelde voordeel verkregen door middel van of uit de baten van de hierboven bedoelde strafbare feiten.
De vordering van de officier van justitie kan derhalve worden toegewezen op de wijze als hierna zal worden aangegeven.
Bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de veroordeelde vorenbedoeld voordeel heeft verkregen alsmede de schatting van bedoeld voordeel op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van de uitspraak met de bewijsmiddelen vereist in een aan deze uitspraak gehechte bijlage worden opgenomen.
Motivering van de op te leggen maatregel (schatting van het voordeel en vaststelling van het te betalen bedrag)
Bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel gaat de rechtbank uit van het volgende:
De stichting [naam stichting] was een organisatie die zich bezig hield met het misleiden van illegale vreemdelingen, die een verblijfsvergunning wilden verkrijgen, met het doel zoveel mogelijk geld te genereren. Het misleiden bestond uit het plegen van valsheid in geschrift en oplichting. Alle inkomsten uit deze activiteiten van de stichting en haar medewerkers worden aangemerkt als wederrechtelijk verkregen voordeel.
De veroordeelde heeft als advocaat voor deze stichting gewerkt vanaf 1 januari 2002 tot en met 26 januari 2004. De declaraties aan de stichting voor zijn werkzaamheden bedragen
12 x € 3.000,00 ex BTW en 12 x € 4.000,00 ex BTW.
De gerestitueerde griffiekosten, € 6.062,06, worden als genoten voordeel beschouwd, nu deze niet zijn terugbetaald aan de stichting en [veroordeelde] het voordeel heeft genoten.
Als kosten zullen in mindering worden gebracht de huur van het kantoorpand, de energie- en drinkwaterkosten en het salaris van [veroordeelde F] over de periode september 2001 tot en met mei 2002. Er is geen reden uit te gaan van een bruto bedrag, aangezien niet is gebleken van afdracht van belasting en premies.
Met de inkomstenbelasting houdt de rechtbank geen rekening omdat haar van betaalde aanslagen niet gebleken is. De rechtbank stelt zich op het standpunt dat veroordeelde herziening bij de ontvanger van de belastingdienst kan vragen voor eventuele dubbelbetalingen.
Dit leidt tot de volgende berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel:
Salaris 12 x € 3.000,00 = € 36.000,00
Salaris 12 x € 4.000,00 = € 48.000,00
Restitutie griffiekosten € 6.062,06 = € 6.062,06
Bruto wederrechtelijk verkregen voordeel € 90.062,06
Bij berekening van het netto wederrechtelijk verkregen voordeel houdt de rechtbank rekening met de volgende kosten:
Huur kantoorpand € 14.136,10
Energiekosten € 625,00
Drinkwaterkosten € 61,29
Salaris Franken € 4.243,50
Totaal kosten € 19.065,89 -/-
Netto wederrechtelijk verkregen voordeel € 70.996,17
Het bovenstaande in aanmerking genomen stelt de rechtbank het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 70.996,17.
Zij zal de veroordeelde de verplichting opleggen om laatstgenoemd bedrag aan de Staat te betalen.
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank de veroordeelde de verplichting opleggen om een bedrag van € 70.996,17 aan de Staat te betalen.
De rechtbank acht de vordering tot laatstgenoemd bedrag voor toewijzing vatbaar.
Hetgeen meer of anders is gevorderd zal worden afgewezen.
De rechtbank acht niet aannemelijk dat de veroordeelde niet in staat is aan deze betalingsverplichting te voldoen, mede gelet op het feit dat de verjaringstermijn voor de tenuitvoerlegging van deze betalingsverplichting ingevolge artikel 76 juncto 70 van het Wetboek van Strafrecht zestien jaar is, terwijl het OM gedurende die termijn onbeperkt uitstel van betaling en betaling in termijnen kan toestaan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt.
Zij stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op: € 70.996,17.
Zij legt aan de veroordeelde, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van: € 70.996,17 (zeventig duizend en negen honderd en zes en negentig euro en zeventien cent).
Zij wijst af het meer of anders gevorderde.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. R.C.M. Reinarz,
voorzitter,
mrs. M.P. Meeuwisse en F.C.J.E. van Hemert - Meeuwis, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers J. Buijze en A.S. Heberlein-Guiran en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 juli 2006.