ECLI:NL:RBSGR:2006:AY3561

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/27465
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de geloofwaardigheid van het asielrelaas van een Liberiaanse aanvrager

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 4 juli 2006 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Liberiaanse vrouw. Eiseres, geboren in 1980, heeft op 21 februari 2003 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen door de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, waarna eiseres in beroep ging. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de relevante bepalingen uit de Vreemdelingenwet 2000, met name artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c en f, dat betrekking heeft op de geloofwaardigheid van het asielrelaas en het ontbreken van documenten.

Eiseres heeft betoogd dat het vreemd is dat verweerder beide bepalingen gelijktijdig tegenwerpt en dat haar asielrelaas positieve overtuigingskracht heeft. De rechtbank overweegt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in eerdere uitspraken heeft vastgesteld dat de omstandigheden in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c en f, Vw wel degelijk samen kunnen worden betrokken bij de beoordeling van de asielaanvraag. De rechtbank concludeert dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen stellen dat het asielrelaas van eiseres ongeloofwaardig is, omdat zij geen overtuigende details heeft kunnen geven over haar situatie in Liberia en de omstandigheden waaronder zij naar Nederland is gekomen.

De rechtbank heeft ook de beleidsregels van de Vreemdelingencirculaire 2000 in overweging genomen, die aangeven dat de geloofwaardigheid van een asielrelaas moet worden beoordeeld aan de hand van de consistentie en de volledigheid van de verklaringen van de asielzoeker. Eiseres heeft niet kunnen aantonen dat zij niet in staat was om documenten te overleggen ter ondersteuning van haar aanvraag. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen recht heeft op de gevraagde verblijfsvergunning.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 05/27465
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 4 juli 2006
in de zaak van:
A
geboren op [...] 1980, van Liberiaanse nationaliteit,
eiseres,
gemachtigde: mr. M.E. Muller, advocaat te Gouda,
tegen:
de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
verweerder,
gemachtigde: mr. J.W. Kreumer, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eiseres heeft op 21 februari 2003 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 11 juni 2003 afgewezen. Eiseres heeft tegen het besluit op 4 juli 2003 beroep ingesteld. Bij uitspraak van deze rechtbank van 25 oktober 2004 (AWB 03/36966) is het beroep gegrond verklaard. Bij besluit van 24 mei 2005 heeft verweerder de aanvraag van eiseres wederom afgewezen.
1.2 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 20 juni 2006. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Eiseres heeft ter onderbouwing van haar aanvraag - samengevat weergegeven - het volgende aangevoerd. Eiseres is afkomstig uit Monrovia, Liberia, en behoort tot de Grobo bevolkingsgroep. Eiseres woonde samen met haar ouders in Monrovia. In 2002 is haar ouderlijk huis door rebellen overvallen en zijn haar ouders en andere familieleden vermoord. Eiseres heeft zich onder haar bed verstopt en heeft daardoor aan de rebellen kunnen ontsnappen. Eiseres is vervolgens naar een ander huis gegaan, alwaar zij zich eveneens heeft verstopt. Toen de rebellen in de buurt van dat huis kwamen is eiseres gevlucht. Eiseres kwam een Nigeriaanse man tegen en die heeft haar geholpen haar land van herkomst te verlaten. In Nederland aangekomen werd eiseres door deze man vastgehouden en gedwongen in de prostitutie te werken. Eiseres besloot opnieuw te vluchten en naar Engeland te reizen. Bij de doorlaatpost te Hoek van Holland is eiseres door de Koninklijke Marechaussee aangehouden.
2.3 Verweerder heeft bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheden als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c en f, Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat het asielrelaas positieve overtuigingskracht ontbeert en daarmee ongeloofwaardig is.
2.4 Eiseres heeft hiertegen, verkort weergegeven, het volgende aangevoerd. Het is niet aan eiseres toe te rekenen dat zij zich niet onverwijld heeft gemeld en bij haar aanvraag geen reis- of identiteitspapieren heeft kunnen overleggen. Verweerder heeft het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c en f, Vw dan ook niet mogen tegenwerpen en het is vreemd dat verweerder beide bepalingen gelijktijdig tegenwerpt.
Met een beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 16 maart 2006 (AWB 06/8856) heeft eiseres verder betoogd dat verweerder met de beoordeling van de positieve overtuigingskracht van het asielrelaas geen juiste toetsingsmaatstaf heeft aangelegd en de rechtbank de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiseres vol dient te toetsen. Overigens is eiseres van oordeel dat van haar relaas wel een positieve overtuigingskracht uitgaat en met dat relaas heeft eiseres aannemelijk gemaakt dat haar aanvraag is gegrond op omstandigheden die ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b dan wel c, Vw een rechtsgrond vormen voor verlening van en verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.4 Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend op de in artikel 29 Vw genoemde gronden.
2.5 Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, Vw kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw worden verleend aan de vreemdeling:
a) die verdragsvluchteling is;
b) die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde reden heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c) van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst.
2.6 Ingevolge artikel 31 Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Bij de beoordeling worden de in artikel 31, tweede lid, Vw bedoelde omstandigheden betrokken.
2.7 Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c, Vw wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling niet beschikt over een voor toegang tot Nederland vereist document voor grensoverschrijding, tenzij hij zich onverwijld onder opgave van de plaats waar of waarlangs hij Nederland is binnengekomen heeft vervoegd bij een ambtenaar belast met de grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen, en daar kenbaar heeft gemaakt dat hij asiel wenst.
2.8 Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
2.9 Verweerder heeft in paragraaf C1/3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) beleidsregels neergelegd over zijn beoordeling van de geloofwaardigheid van verklaringen van asielzoekers. Uit paragraaf C1/3.2.3 Vc blijkt het volgende.
Voor de toetsing van de geloofwaardigheid van het relaas is van belang of afbreuk wordt gedaan aan die geloofwaardigheid doordat sprake is van een van de omstandigheden als genoemd in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder a tot en met f, Vw. Indien zulks niet aan de orde is, wordt het relaas in beginsel geloofwaardig bevonden indien de vreemdeling op alle vragen zo volledig mogelijk heeft geantwoord én het relaas innerlijk consistent én niet onaannemelijk is én strookt met wat over de algemene situatie in het land van herkomst bekend is. Indien wel sprake is van een omstandigheid als genoemd in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder a tot en met f, Vw mogen in het relaas ook geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen. Kortom, van het relaas moet dan een positieve overtuigingskracht uitgaan.
2.10 De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of verweerder eiseres in redelijkheid heeft kunnen tegenwerpen dat zij zich bij binnenkomst in Nederland niet onverwijld heeft gemeld en dat zij toerekenbaar geen reisdocumenten heeft overgelegd ter staving van haar reisroute.
2.11 Eiseres heeft gesteld dat zij sinds begin november 2002 in Nederland is, maar zij heeft eerst op 21 november 2002, nadat zij in Hoek van Holland is aangehouden, asiel aangevraagd. Eiseres heeft in de zienswijze en in beroep wel gesteld dat zij zich niet (eerder) aan haar Nigeriaanse reisagent heeft kunnen onttrekken, echter verweerder heeft er terecht op gewezen dat die feitelijke onmogelijkheid niet blijkt uit de door eiseres bij het onderzoek naar haar aanvraag afgelegde verklaringen. Derhalve heeft verweerder de door eiseres gegeven verklaring voor het zich niet onverwijld melden in de zin van artikel 31, eerste lid, aanhef en onder c, Vw ontoereikend mogen vinden.
2.12 Dat eiseres geen documenten heeft kunnen overleggen van haar reisroute is niet in geschil. Bij de beoordeling van de toerekenbaarheid hiervan voert verweerder het in paragraaf C1/5.8.3 Vc gevoerde beleid. Op grond van dat beleid heeft verweerder van eiseres in redelijkheid mogen verwachten dat zij, ondanks de aanwezigheid van een reisagent, haar vliegreis naar Nederland had onderbouwd door middel van het overleggen van een vliegticket. Eveneens op grond van het in paragraaf C1/5.8.3 Vc gevoerde beleid heeft verweerder van eiseres mogen verwachten dat zij de naam van de maatschappij kan noemen van het vliegtuig waarmee zij van Nigeria naar Nederland zou zijn gekomen en de naam van de boot waarmee zij in 2002 van Liberia naar Nigeria zou zijn gevaren. Ook heeft verweerder van eiseres mogen verwachten dat zij informatie kan verschaffen over de reisroute die zij heeft afgelegd in Nigeria. De door eiseres gegeven verklaring voor het gebrek aan informatie over haar reisroute, te weten dat zij destijds vanwege de gebeurtenissen in haar land van herkomst onder zware druk stond, heeft verweerder ontoereikend mogen vinden.
2.13 Gelet op hetgeen in de rechtsoverwegingen 2.11 en 2.12 is overwogen, beantwoordt de rechtbank de in 2.10 opgeworpen vraag bevestigend.
2.14 De grief van eiseres dat het bevreemdend is dat verweerder zowel het bepaalde in artikel 31, eerste lid, aanhef en onder c als f, Vw heeft tegengeworpen treft geen doel. Door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) is in een uitspraak van 2 februari 2004 (200307120/1, JV 2004/S122) reeds uitgemaakt, dat de wet, noch de ter uitvoering daarvan vastgestelde beleidsregels, noch de aard van de in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c en f, Vw opgesomde omstandigheden aanknopingspunten bieden voor het oordeel dat deze omstandigheden niet tezamen kunnen worden betrokken bij de beoordeling van de asielaanvraag.
2.15 Vervolgens dient te worden beoordeeld of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het asielrelaas positieve overtuigingskracht ontbeert en daarmee ongeloofwaardig is. Alvorens over die vraag te oordelen, zal de rechtbank eerst beoordelen of verweerder bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas de positieve overtuigingskracht als toetsingsmaatstaf heeft mogen hanteren en of de rechtbank de geloofwaardigheid van het relaas vol dan wel terughoudend dient te toetsen.
2.16 In de door eiseres aangehaalde uitspraak van 16 maart 2006 heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, onder meer geoordeeld dat, ten aanzien van toerekenbaar zonder documenten ingereisde vreemdelingen, na het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 5 juli 2005 inzake Saïd vs Nederland (gepubliceerd in onder meer JV 2005/304), aan de voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van een asielrelaas door het EHRM gehanteerde - minder strenge - beoordelingswijze doorslaggevende betekenis dient te worden toegekend.
Nog afgezien van het feit dat eiseres, anders dan in de zaak waarover deze rechtbank in de uitspraak van 16 maart 2006 heeft geoordeeld, niet heeft gesteld dat een eventuele uitzetting van eiseres in strijd is met artikel 3 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, kan het beroep van eiseres op die uitspraak niet slagen. De uitspraak van 16 maart 2006 is door de AbRS vernietigd bij uitspraak van 15 juni 2006 (200602132/1 en 200602135/1). Onder verwijzing naar de overwegingen van de AbRS in deze uitspraak, dient te worden geoordeeld dat de overwegingen van het EHRM in het arrest Said vs Nederland er niet aan in de weg staan dat verweerder ten aanzien van toerekenbaar zonder documenten ingereisde vreemdelingen de positieve overtuigingskracht als maatstaf voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas mag hanteren. Daarnaast heeft de AbRS in zijn uitspraak van 15 juni 2006, onder verwijzing naar de zogeheten margin of discretion, die het EHRM aan lidstaten laat ten aanzien van de wijze waarop rechterlijke toetsing van bestuursbesluiten wordt ingericht en uitgevoerd, vastgehouden aan zijn oordeel dat verweerder bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas beoordelingsruimte toekomt en dat de vreemdelingenrechter die beoordeling terughoudend dient te toetsen.
2.17 Verweerder vindt dat het asielrelaas positieve overtuigingkracht ontbeert, omdat eiseres vage en summiere verklaringen heeft afgelegd. Zo heeft eiseres geen enkel specifiek detail noch enige concrete informatie kunnen verschaffen aangaande de betreffende rebellengroepering die zowel haar ouderlijke woning als veel andere huizen in haar buurt heeft aangevallen. Voorts heeft verweerder bij dit oordeel betrokken de omstandigheid dat uit de ambtsberichten van de minister van Buitenlandse Zaken inzake Liberia van 15 juli 2002 en 12 mei 2003 blijkt dat de door eiseres beweerde aanval niet kan hebben plaatsgevonden.
2.18 De rechtbank is van oordeel verweerder de verklaringen van eiseres ten aanzien van de rebellen in redelijkheid ongeloofwaardig heeft kunnen achten, nu eiseres in het nader gehoor heeft verklaard dat de rebellen sinds 1990 actief zijn in haar land van herkomst maar dat zij niets weet over rebellen en dat zij niet van de LURD (Liberians United for Reconciliation and Democracy) heeft gehoord. De eerst bij gelegenheid van de zienswijze van 6 mei 2003 door eiseres betrokken stelling dat de contactambtenaar die het nader gehoor heeft afgenomen de letters LURD in één keer uitsprak, waardoor eiseres niet zou hebben begrepen dat het verweerder om genoemde rebellengroep ging, heeft verweerder, in het licht van de tijdens het nader gehoor over rebellen gestelde vragen, ontoereikend mogen vinden. Daarbij acht de rechtbank van belang dat uit pagina 7 van het nader gehoor blijkt dat eiseres ook in algemene zin is gevraagd of zij weet onder welke naam de rebellengroep opereert die verantwoordelijk is voor de gestelde aanval op Monrovia en de woning van haar ouders. Ook de nadien door eiseres betrokken stelling dat haar uit de vraagstelling van de betreffende contactambtenaar niet duidelijk was wat men van eiseres over de rebellengroep wilde weten heeft verweerder ontoereikend mogen vinden. Verweerder mocht van eiseres tenminste verwachten dat zij bij het nader gehoor de naam van de betreffende rebellengroepering had weten te noemen, waarvan zij bij gelegenheid van de voormelde zienswijze heeft verklaard die wel te kennen.
2.19 Een algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over de situatie in een land kan worden aangemerkt als een deskundigenadvies aan verweerder, als het op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie verschaft, onder aanduiding - voor zover mogelijk en verantwoord - van de bronnen waaruit deze informatie afkomstig is. Verweerder mag bij de besluitvorming op asielaanvragen van een dergelijk ambtsbericht uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan. Nu eiseres geen concrete aanknopingspunten heeft aangedragen die leiden tot de conclusie dat verweerder niet van de juistheid van het ambtsbericht heeft kunnen uitgaan en zij ook overigens niet heeft onderbouwd dat de gestelde aanval in Monrovia wel plaats heeft gevonden, heeft verweerder zich bij zijn oordeel kunnen baseren op de ambtsberichten van 15 juli 2002 en 12 mei 2003 en heeft verweerder in redelijkheid de verklaringen van eiseres ten aanzien van de gestelde aanval door de rebellen ongeloofwaardig kunnen achten. De enkele stelling van eiseres, dat uit de genoemde ambtsberichten weliswaar blijkt dat de LURD-rebellen zich hebben teruggetrokken, maar dat dit niet impliceert dat ze niet een eenmalige aanval in Monrovia hebben uitgevoerd, is onvoldoende om tot een ander oordeel te leiden.
2.20 Gelet op het voorgaande heeft verweerder het relaas van eiseres in redelijkheid ongeloofwaardig kunnen achten.
2.21 Derhalve heeft eiseres geen gronden aannemelijk gemaakt voor verlening van de gevraagde verblijfsvergunning.
2.22 De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
2.23 Er is geen grond één van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, en op 4 juli 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van J.M. Mills, griffier.
afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.