ECLI:NL:RBSGR:2006:AY3559

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/14740
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning regulier op basis van onvoldoende middelen van bestaan en het niet horen van de eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 22 juni 2006 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag tot wijziging van de verblijfsvergunning regulier van eiser, een Marokkaanse nationaliteit. Eiser had op 28 juni 2004 een aanvraag ingediend om de beperking van zijn verblijfsvergunning te wijzigen van 'verblijf bij echtgenote' naar 'verblijf bij echtgenote B'. De aanvraag werd door verweerder, de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, afgewezen op 13 december 2004, omdat eiser niet duurzaam over voldoende middelen van bestaan zou beschikken. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar ook dit bezwaar werd ongegrond verklaard op 24 maart 2005. Eiser stelde beroep in en voerde aan dat zijn echtgenote inmiddels een nieuwe arbeidsovereenkomst had gekregen die aan de vereisten voldeed, maar verweerder had niet gewacht op deze informatie en had geen hoorzitting gehouden.

De rechtbank overwoog dat verweerder ten onrechte had geoordeeld dat het bezwaar kennelijk ongegrond was. De rechtbank benadrukte dat het niet op voorhand uitgesloten was dat het bezwaar tot een ander besluit had kunnen leiden, vooral omdat eiser nieuwe informatie wilde overleggen. Bovendien had verweerder met zijn communicatie de indruk gewekt dat hij niet in staat was om op korte termijn te beslissen. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag vergaande consequenties had voor eiser en zijn gezin, en dat verweerder had moeten horen voordat hij een beslissing nam. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift van eiser. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Deze uitspraak benadrukt het belang van het horen van belanghebbenden in bestuursrechtelijke procedures en de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met aanvragen die mogelijk vergaande gevolgen hebben voor de betrokkenen.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 05 / 14740
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 22 juni 2006
in de zaak van:
A,
geboren op [...] 1966, van Marokkaanse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. J. Singh, advocaat te Haarlem,
tegen:
de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
verweerder,
gemachtigde: drs. P.E.G. Heijdanus Meershoek, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eiser heeft op 28 juni 2004 een aanvraag ingediend tot wijziging van de beperking van de aan hem verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘studie aan de Universiteit van Amsterdam’ in de beperking ‘verblijf bij echtgenote B’. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 13 december 2004 afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit op 4 januari 2005 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 24 maart 2005 ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit op 4 april 2005 beroep ingesteld.
1.2 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 30 maart 2006. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door een kantoorgenoot van zijn gemachtigde, drs. J.E. Groenenberg. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden afgewezen indien de vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan dan wel, indien de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven, niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.3 Regels over de toepassing van deze afwijzingsgrond zijn neergelegd in het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Ingevolge artikel 3.75, eerste lid, Vb, zijn de in artikel 16, eerste lid, onder c, Vw bedoelde middelen duurzaam, indien zij nog één jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven. Ingevolge het derde lid zijn - in afwijking van het eerste lid - middelen van bestaan verkregen uit arbeid in loondienst eveneens duurzaam, indien op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven gedurende een ononderbroken periode van drie jaren voldoende middelen van bestaan uit arbeid in loondienst zijn verworven en de middelen van bestaan gedurende nog zes maanden beschikbaar zijn.
2.4 Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat niet is gebleken dat de hoofdpersoon - de echtgenote van eiser - duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt dan wel hiervan is vrijgesteld. De afwijzing van de aanvraag leidt voorts niet tot schending van artikel 8 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Nu het bezwaar kennelijk ongegrond is, heeft verweerder van het horen van eiser kunnen afzien op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.5 Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat zijn echtgenote wel degelijk duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt. Nu verweerder niet gewacht heeft op de in bezwaar toegezegde arbeidsovereenkomst alvorens een beslissing op bezwaar te slaan en ook verzuimd heeft een termijn te stellen voor het overleggen daarvan door middel van een herstel-verzuimbericht, heeft hij gehandeld in strijd met het fair play-beginsel. Verweerders belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM is voorts in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Gelet op dit alles had het op de weg van verweerder gelegen eiser uit te nodigen voor een hoorzitting.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.6 Voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, stelt het ingevolge artikel 7:2, eerste lid, Awb belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord. Ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder b, Awb kan van het horen van belanghebbenden worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is.
2.7 Het bezwaar is kennelijk ongegrond indien naar objectieve maatstaven bezien op voorhand in redelijkheid geen twijfel mogelijk is dat het bezwaar niet tot een ander besluit kan leiden. De beoordeling of sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar is afhankelijk van de inhoud van het bezwaarschrift, bezien in het licht van het primaire besluit en de wettelijke voorschriften die daarop van toepassing zijn.
2.8 Blijkens aantekening 1 van de toelichting op artikel 7:2 Awb vormt de hoorplicht een essentieel onderdeel van de bezwaarprocedure. De memorie van toelichting vermeldt vier redenen voor het belang van het horen. (a) Omdat niet iedereen in staat is zijn gedachten even goed schriftelijk te formuleren, moet de gelegenheid worden geboden dat de belanghebbende mondeling zijn mening bij het bestuursorgaan naar voren brengt. (b) Het horen kan ertoe dienen om nadere informatie ter beschikking te krijgen. (c) Door het houden van een hoorzitting bestaat de gelegenheid naar een oplossing voor de gerezen problemen te zoeken. (d) Door uitwisseling van informatie en wederzijdse standpunten kan het vertrouwen van de burger in de overheid - ook als hij geen gelijk krijgt - worden versterkt (MvT, Parl. Gesch. Awb I, p. 329).
2.9 Blijkens aantekening 1 van de toelichting op artikel 7:3 Awb zal het bestuursorgaan vanwege de in aantekening 1 bij artikel 7:2 gegeven redenen slechts bij uitzondering van het horen van belanghebbenden mogen afzien. De onder artikel 7:3 Awb genoemde gronden dienen restrictief te worden toegepast. Bij twijfel doet het bestuursorgaan er goed aan tot het horen over te gaan.
2.10 In bezwaar heeft eiser onder meer het volgende aangevoerd.
Referente heeft van haar werkgever inmiddels een nieuwe arbeidsovereenkomst gekregen, welke aan alle gestelde vereiste voldoet. Deze zal u binnen afzienbare tijd worden toegezonden.
Daarnaast heeft eiser een beroep gedaan op artikel 8 EVRM.
2.11 Naar aanleiding van het bezwaarschrift heeft verweerder eiser bij brief van 8 februari 2005 het volgende bericht.
Ingevolge de Awb dien ik binnen een termijn van zes weken op een bezwaarschrift te beslissen. De Awb geeft mij de mogelijkheid om de beslissing met ten hoogste vier weken te verdagen. Ik maak van de mogelijkheid gebruik om de beslissing te verdagen. Dat betekent dat ik binnen 10 weken na ontvangst van het bezwaarschrift moet hebben beslist.
Ik heb echter te maken met een groot aantal bezwaarschriften waarop beslist dient te worden. Daarom kan het voorkomen dat u na ontvangst van het bezwaarschrift helaas nog ongeveer twaalf maanden moet wachten, voordat er een beslissing is genomen op uw bezwaarschrift. Ik bied u daarvoor op voorhand mijn verontschuldigingen aan.
2.12 Verweerder heeft vervolgens binnen voormelde termijn van tien weken, op 24 maart 2005, op het bezwaarschrift beslist.
2.13 Gelet op het bezwaar, bezien in het licht van het primaire besluit en de wettelijke voorschriften die daarop van toepassing zijn, was niet op voorhand uitgesloten dat het bezwaar tot een ander besluit had kunnen leiden. Uit het bezwaarschrift blijkt duidelijk dat eiser nieuwe informatie wenst te overleggen, die mogelijk tot een ander oordeel kon leiden. Daarnaast heeft verweerder met zijn brief van 8 januari 2005 de indruk gewekt dat hij niet in staat was op korte termijn tot besluitvorming over te gaan. Verder acht de rechtbank van belang dat eiser in bezwaar een beroep heeft gedaan op artikel 8 EVRM, en dat het besluit vergaande consequenties voor eiser en zijn gezin heeft. De afwijzing van de onderhavige aanvraag - een aanvraag tot wijziging van de beperking - heeft tot gevolg dat eiser een geheel nieuwe aanvraag zal moeten indienen, en als gevolg daarvan opnieuw een machtiging tot voorlopig verblijf in het land van herkomst zal dienen aan te vragen. Het voorgaande klemt temeer nu eiser - in verband met de voltijdbaan van zijn echtgenote - de primaire verantwoordelijkheid draagt voor de opvoeding en verzorging van hun kind. Verweerder heeft onder die omstandigheden ten onrechte geoordeeld dat het bezwaar kennelijk ongegrond was en ten onrechte afgezien van het horen van eiser.
2.14 De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren.
2.15 De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
2.16 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de door eiser gemaakte kosten en de rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
2.17 Omdat aan eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, moet dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb worden betaald aan de griffier.
2.18 Met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, Awb zal de rechtbank de Staat der Nederlanden aanwijzen als rechtspersoon die het betaalde griffierecht moet vergoeden.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift van 4 januari 2005 met inachtneming van deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,-- en wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die deze kosten aan eiser moet voldoen;
3.5 draagt de Staat der Nederlanden op het betaalde griffierecht ad € 138,-- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, rechter, en op 22 juni 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. C.C. Flaes, griffier.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.