RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
meervoudige kamer
(verkort vonnis)
parketnummer 09.535178-06 's-Gravenhage, 10 juli 2006
De rechtbank 's-Gravenhage, recht doende in strafzaken, heeft het volgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in het Penitentiair Complex Scheveningen (Unit 2) te 's-Gravenhage.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 26 juni 2006.
De verdachte is ter terechtzitting gehoord, bijgestaan door zijn raadsman mr. Otto.
Twee benadeelde partijen hebben zich in de zaak gevoegd.
De officier van justitie, mr. Banning, heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de hem bij dagvaarding onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en met de bijzondere voorwaarde: reclasseringstoezicht, mede inhoudende behandeling bij De Waag.
Inzake de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de officier van justitie geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen, zulks met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De tenlastelegging.
Aan verdachte is ten laste gelegd -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting- hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging tenlastelegging, gemerkt A1.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de hem bij dagvaarding onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van verschrijvingen/taalfouten in de tenlastelegging, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de tenlastelegging, zoals vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde en van de verdachte.
Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is strafbaar; ten aanzien van hem zijn geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen gevangenisstraf het volgende overwogen.
Verdachte heeft gedurende een periode van ongeveer 10 maanden met regelmaat vergaande seksuele handelingen gepleegd met zijn buurmeisjes, een tweeling van 10 jaar. Hierdoor heeft verdachte in het contact met deze meisjes de grens van het toelaatbare ver overschreden en heeft hij deze meisjes geconfronteerd met seksuele gedragingen, waartegen kinderen van zo jeugdige leeftijd nu juist beschermd moeten worden. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke slachtoffers nog lange tijd de psychische gevolgen kunnen ondervinden van hetgeen hen is aangedaan.
Het zijn ernstige feiten, die, gelet op het rapport van 10 juni 2006 van de psychiater K. Foeken, verdachte ook volledig zijn toe te rekenen. Voor deze feiten acht de rechtbank dan ook een ernstige bestraffing op zijn plaats.
Zowel door genoemde deskundige als door de reclassering (rapport van 9 mei 2006) wordt de kans op recidive aanwezig geacht en wordt behandeling van verdachte bij de Waag geadviseerd.
De rechtbank volgt dit advies. Mede met het oog op die behandeling zal de gevangenisstraf deels voorwaardelijk worden opgelegd.
De vorderingen van de benadeelde partijen.
[Benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2], beiden in deze zaak vertegenwoordigd door hun wettelijk vertegenwoordiger [wettelijk vertegenwoordiger], hebben zich ieder als benadeelde partij in deze zaak gevoegd ter zake van een vordering van € 3.000,- ter vergoeding van immateriële schade, als voorschot op een eventueel bij de burgerlijke rechter in te dienen vordering.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk geworden dat genoemde meisjes als rechtstreeks gevolg van de ten laste gelegde en bewezen verklaarde feiten immateriële schade hebben opgelopen. De rechtbank acht daarvoor een voorschot ten bedrage van € 2000- redelijk en billijk en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
De rechtbank acht de vordering voor het overige niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Zij zal de benadeelde partij daarom in de vordering, voorzover deze genoemd bedrag van € 2000,- te boven gaat, niet ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Gelet op de aard van de feiten die aan deze vorderingen ten grondslag liggen, ziet de rechtbank aanleiding voor het opleggen van een betalingsverplichting aan de staat ten behoeve van de slachtoffers.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen 14a oud, 14a, 14b oud, 14b, 14c, 14d, 36f, 57, 244 en 247 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de hem bij dagvaarding onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
1. met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
2. met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezene en verdachte strafbaar;
veroordeelt verdachte voor deze feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden;
bepaalt dat een gedeelte van die gevangenisstraf, groot 12 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en onder de bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, Regio Den Haag, zolang die instelling zulks nodig acht, ook indien dat inhoudt het ondergaan van een behandeling bij De Waag;
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
(in verzekering gesteld op 13 maart 2006 en in voorlopige hechtenis gesteld op 16 maart 2006)
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte bij dagvaarding meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
beslist inzake de vorderingen van de benadeelde partijen als volgt:
1. wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toe tot een bedrag van € 2.000,- en veroordeelt verdachte tot betaling -tegen behoorlijk bewijs van kwijting- van een bedrag van € 2.000,- aan [wettelijk vertegenwoordiger ], wettelijk vertegenwoordiger van [benadeelde partij 1], wonende te [adres], tevens met veroordeling van verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt verdachte de verplichting op het toegewezen bedrag van € 2.000,- ten behoeve van [benadeelde partij 1] te betalen aan de Staat;
bepaalt, voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 40 dagen, zulks onder handhaving van de betalingsverplichting;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
verklaart de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk voor zover deze het toegewezen bedrag te boven gaat en bepaalt dat de benadeelde partij dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
2. wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] toe tot een bedrag van € 2.000,- en veroordeelt verdachte tot betaling -tegen behoorlijk bewijs van kwijting- van een bedrag van € 2.000,- aan [wettelijk vertegenwoordiger ], wettelijk vertegenwoordiger van [benadeelde partij 2], wonende te [adres], tevens met veroordeling van verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt verdachte de verplichting op het toegewezen bedrag van € 2.000,- ten behoeve van [benadeelde partij 2] te betalen aan de Staat;
bepaalt, voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 40 dagen, zulks onder handhaving van de betalingsverplichting;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
verklaart de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk voor zover deze het toegewezen
bedrag te boven gaat en bepaalt dat de benadeelde partij dit deel van de vordering bij de burger-lij-ke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. Wijnnobel-Van Erp, voorzitter,
mrs De Haan en De Groot, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Hoekstra, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 juli 2006.