ECLI:NL:RBSGR:2006:AY0252

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 maart 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/5993 IB/PVV
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de zelfstandigenaftrek en het urencriterium in de inkomstenbelasting

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage, ging het om de vraag of eiser recht had op de zelfstandigenaftrek voor de inkomstenbelasting over het jaar 2001. Eiser, die zowel in loondienst werkte als een autorijschool exploiteerde, had een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.631 opgegeven, met toepassing van de zelfstandigenaftrek van € 5.661. De inspecteur van de Belastingdienst had echter de zelfstandigenaftrek buiten toepassing gelaten en het belastbaar inkomen gecorrigeerd tot € 37.292. De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldeed aan het urencriterium, dat vereist dat een ondernemer minimaal 1225 uren aan zijn onderneming besteedt.

Tijdens de zitting op 15 februari 2006, waar eiser in persoon verscheen bijgestaan door N. de Borst, en de inspecteur vertegenwoordigd werd door mevrouw drs. A.M. de Wilde-Voogt, werd het bewijs van de bestede uren besproken. Eiser had 990 uren aan rijlessen besteed, maar de rechtbank oordeelde dat de overige door eiser opgevoerde uren, zoals reis- en studie-uren, niet voldoende onderbouwd waren. De rechtbank concludeerde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij meer dan 1.799,25 uren aan zijn onderneming had besteed, en dat hij derhalve niet voldeed aan het urencriterium.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd op 1 maart 2006 gedaan en openbaar uitgesproken door mr. K.M. Braun, in aanwezigheid van mr. I. Lampe-Selanno, griffier. De beslissing van de rechtbank bevestigde de eerdere uitspraak van de inspecteur, die de zelfstandigenaftrek had afgewezen op basis van het niet voldoen aan het urencriterium.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/5993 IB/PVV
Uitspraakdatum: 1 maart 2006
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst [ te P], kantoor [plaats], verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 11 juli 2005 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser voor het jaar 2001 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.292 (aanslagnummer [0000.00.000.0.00]).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2006.
Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door N. de Borst. Namens verweerder is verschenen mevrouw drs. A.M. de Wilde-Voogt.
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
2.1Ontvankelijkheid bezwaar en beroep
2.1.1 Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken. De termijn voor het instellen van bezwaar vangt ingevolge artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) aan op de dag na die van dagtekening van het aanslagbiljet, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. De termijn voor het instellen van beroep vangt ingevolge artikel 26c van de AWR aan op de dag na die van dagtekening van een uitspraak op bezwaar, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:9, tweede lid, van de Awb is bij verzending per post een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
2.1.2 De dagtekening van het in bezwaar bestreden besluit is 7 oktober 2004. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat het besluit na die datum is verzonden, zodat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is geëindigd op 18 november 2004. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij het bezwaarschrift, met dagtekening 19 november 2004, op 17 november 2004 heeft ontvangen. Het bezwaar is dus gelet op artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig ingediend.
2.1.3 De dagtekening van de bestreden uitspraak op bezwaar is 11 juli 2005. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat het besluit na die datum is verzonden, zodat de termijn voor het indienen van een beroepschrift eindigde op 22 augustus 2005. Het beroepschrift is op 24 augustus 2005 door de rechtbank ontvangen. Het poststempel op de envelop waarin het beroepschrift is verzonden, vermeldt als datum 23 augustus 2005. De omstandigheid dat de afstempeling door TPG Post heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2005 sluit niet uit dat het beroepschrift niet later dan op maandagavond 22 augustus 2005 derhalve vóór het einde van de termijn ter post is bezorgd. Verweerder heeft ter zitting verklaard de tijdige terpostbezorging niet te betwisten. Het beroep is derhalve gelet op artikel 6:9, tweede lid, van de Awb tijdig ingediend.
2.2 Het materiële geschil
2.2.1 Eiser, geboren op [geboortedatum], is in loondienst bij het vervoersbedrijf [B]. In 2001 heeft eiser 1.799,25 uren in loondienst gewerkt. Daarnaast exploiteert hij sinds 1990 een autorijschool in de vorm van een eenmanszaak.
2.2.2 Voor het jaar 2001 heeft eiser aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.631, onder toepassing van de zelfstandigenaftrek van € 5.661. Bij de aanslagregeling heeft verweerder de zelfstandigenaftrek buiten toepassing gelaten en het belastbaar inkomen uit werk en woning gecorrigeerd tot € 37.292.
2.2.3 In geschil is of eiser de tijd die hij in totaal heeft besteed aan zijn onderneming en het verrichten van werkzaamheden in loondienst grotendeels heeft besteed aan die onderneming en of eiser recht heeft op toepassing van de zelfstandigenaftrek.
2.2.4 Eiser heeft aangevoerd dat hij de in 2.2.3 bedoelde tijd grotendeels heeft besteed aan zijn onderneming. Eiser heeft de aan zijn onderneming bestede tijd als volgt gespecificeerd:
Lesuren 990
I.v.m. lesuren gemaakte reisuren 442
Studieuren (52 weken x 4,5 uur per week) 234
Indeeluren (52 weken x 3,5 uur per week) 182
Onderhoudsuren (52 weken x 2 uur per week) 104
Totaal 1.952
2.2.5 Verweerder heeft het standpunt van eiser gemotiveerd weersproken.
2.2.6 Ingevolge artikel 3.76, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) geldt dezelfstandigenaftrek voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet en bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt. Het is niet in geschil dat eiser een ondernemer is in de zin van dit artikel. Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet IB 2001 wordt onder urencriterium verstaan het gedurende het kalenderjaar besteden van ten minste 1225 uren aan werkzaamheden voor een of meer ondernemingen waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet, indien de tijd die in totaal wordt besteed aan die ondernemingen en het verrichten van werkzaamheden in de zin van de afdelingen 3.3 (belastbaar loon) en 3.4 (resultaat uit overige werkzaamheid) van de Wet IB 2001 grotendeels wordt besteed aan die onderneming. Er is sprake van ‘grotendeels besteed indien een belastingplichtige meer dan de helft van de bedoelde tijd heeft besteed aan zijn onderneming.
2.2.7 De bewijslast dat de tijd als bedoeld in 2.2.6 grotendeels wordt besteed aan de onderneming, ligt bij eiser. Het is niet in geschil dat eiser 990 uren heeft besteed aan het geven van rijlessen. Aangaande de door eiser opgevoerde indirecte uren overweegt de rechtbank als volgt. Uit het door hem overgelegde afschrift van zijn agenda blijkt dat eiser in de regel drie, vier of vijf aaneengesloten lessen geeft. Daaruit blijkt echter niet hoeveel tijd gemoeid is met het ophalen van de eerste en het wegbrengen van de laatste leerling. Eiser heeft niet weersproken dat in de lestijd van een leerling het ophalen van een volgende leerling respectievelijk wegbrengen van een vorige leerling plaatsvindt. De door eiser opgevoerde 442 uren dat is bijna een half uur per gegeven les voor het ophalen en wegbrengen van leerlingen, komt de rechtbank niet aannemelijk voor. De overige indirecte uren voor studie, indelen van lessen en examens en onderhoud van de auto zijn door eiser op geen enkele wijze onderbouwd. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat hij in het onderhavige jaar meer dan 1.799,25 uren heeft besteed aan zijn onderneming. Verweerder heeft derhalve terecht de zelfstandigenaftrek buiten toepassing gelaten.
2.2.8 Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.
2.2.9 De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 1 maart 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. K.M. Braun, in
tegenwoordigheid van mr. I. Lampe-Selanno, griffier.