Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
tweede afdeling, enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiser 1] en [eiser 2], wonende te [woonplaats], eisers,
het college van burgemeester en wethouders van Leiden, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 23 september 2004 heeft verweerder besloten dat eisers tijdelijk geen recht op uitkering hebben (lees: heeft verweerder eisers recht op bijstand opgeschort) met ingang van 1 september 2004.
Bij besluit van 13 oktober 2004 heeft verweerder de bijstandsuitkering van eisers beëindigd per 1 september 2004.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 13 oktober 2004 bezwaar gemaakt.
Het verzoek van eisers tot het treffen van een voorlopige voorziening is op 3 februari 2005 door de voorzieningenrechter afgewezen.
Bij besluit van 12 april 2005 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder conform het advies van de Commissie voor de Beroep- en Bezwaarschriften (hierna: de Commissie) het bezwaar van eisers gedeeltelijk gegrond verklaard en het besluit van 13 oktober 2004 voor zover van belang herroepen en in plaats daarvan de bijstandsuitkering met ingang van 9 september 2004 beëindigd.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 11 mei 2005 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eisers hebben nadere gronden ingediend.
Het beroep is op 29 maart 2006 ter zitting behandeld. Eisers zijn in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Th.T.M. van Hemert, advocaat te Leiden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [gemachtigde].
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de WWB kan het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken verwijtbaar niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft of vanaf de dag van het verzuim indien die periode niet kan worden bepaald.
Ingevolge artikel 54, tweede lid, van de WWB doet het college mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit dit verzuim te herstellen binnen een door hen te bepalen termijn.
Ingevolge artikel 54, vierde lid, van de WWB kan het college het besluit tot toekenning van bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort indien de belanghebbende het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn.
Bij brief van 1 september 2004 heeft verweerder verzocht om vóór 9 september 2004 gegevens te leveren omtrent het bezit van auto’s vanaf 1 juli 1997. Onder meer is gevraagd om bewijzen van aan- en verkoop, van financiering, exportverklaringen en vrijwaringsbewijzen. Eisers hebben hier geen gehoor aan gegeven. Vervolgens heeft verweerder met het opschortingsbesluit van 23 september 2004 opnieuw om deze gegevens verzocht. Gemeld is dat tot intrekking van de uitkering zal worden overgegaan wanneer eisers de genoemde gegevens niet vóór 1 oktober 2004 verstrekken. Bij het bestreden besluit heeft verweerder – onder verwijzing naar het advies van de Commissie – overwogen dat de ingangsdatum van de opschorting 9 september 2004 had moeten zijn, aangezien dit de eerste dag van het verzuim was. De uitkering is dan ook beëindigd met ingang van 9 september 2004.
Vaststaat dat eisers de gevraagde gegevens niet hebben verstrekt. Op een telefonisch gemaakte afspraak met verweerder op 5 oktober 2004 zijn eisers niet verschenen.
Eisers stellen zich op het standpunt dat zij alle beschikbare gegevens hebben geleverd en dat meer informatie eenvoudigweg niet te geven was.
De rechtbank komt tot het volgende oordeel.
De rechtbank stelt allereerst vast dat eisers tegen het opschortingsbesluit van 23 september 2004 geen rechtsmiddel hebben aangewend.
Onder de werking van de Algemene bijstandswet (Abw) heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) vaste jurisprudentie ontwikkeld over artikel 69 Abw welk artikel – voorzover hier van belang - met uitzondering van de wijziging van een verplichting naar een bevoegdheid gelijkluidend is aan het huidige artikel 54 WWB.
Ingevolge deze jurisprudentie staat in een geval als onderhavige uitsluitend ter beoordeling of betrokkenen hebben verzuimd om binnen de daartoe geboden hersteltermijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde informatie te verstrekken. De rechtbank verwijst naar de uitspraken van de CRvB van 27 juni 2000 (gepubliceerd in JABW 2000/138), van 15 mei 2001 (gepubliceerd in JABW 2001/119), en van 1 april 2003 (gepubliceerd in JABW 2003/108).
Eisers hebben gedurende vele jaren waarin zij tevens bijstand genoten ongeveer 80 auto’s successievelijk op hun naam laten registreren. Behoudens toereikend tegenbewijs mag aangenomen worden dat een auto waarvan het kentekenbewijs op naam van betrokkene staat geregistreerd in diens vermogen valt (zie onder meer CRvB 6 februari 2002, gepubliceerd in JABW 1999, 113). In een dergelijk geval kan en mag worden verwacht dat ten aanzien van vermogensmutaties en/of inkomsten in verband met kentekenregistratie een administratie wordt bijgehouden en/of andere stukken worden bewaard waaruit verlies, winst en vermogenspositie kan worden afgeleid. Door dit na te laten bestaat het risico dat voor de uitkering relevante gegevens niet meer kunnen worden overgelegd, welk risico naar het oordeel van de rechtbank voor rekening van eisers dient te komen. De rechtbank is tevens van oordeel dat er geen buiten eisers gelegen factoren zijn als gevolg waarvan zij niet in staat zijn geweest de gevraagde informatie binnen de hersteltermijn te verstrekken.
Dit betekent dat verweerder bevoegd was om de uitkering te beëindigen met ingang van 9 september 2004. Niet is gebleken dat verweerder niet in redelijkheid tot beëindiging heeft kunnen besluiten.
Het beroep is derhalve ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. M.M. Smorenburg en in het openbaar uitgesproken op 13 april 2006, in tegenwoordigheid van de griffier mr. F. Mulder.