Rechtbank ’s-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
nevenzittingsplaats Rotterdam
__________________________________________________
UITSPRAAK
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 06/26961
V-nummer [v-nummer],
Inzake : [eiser], eiser,
gemachtigde mr. A.G.M Ostojic-Hansen, advocaat te Rotterdam,
tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde drs. P.E.G. Heijdanus Meershoek.
1. Eiser heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] 1974 en de Turkse nationaliteit te bezitten.
2. Op 1 juni 2006 is beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 1 juni 2006 waarbij eiser de maatregel van bewaring is opgelegd. In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding.
3. Verweerder heeft op 2 juni 2006 de maatregel van bewaring opgeheven omdat eiser op 2 juni 2006 naar zijn land van herkomst is teruggekeerd.
4. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 14 juni 2006. Eiser is bij zijn gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. De rechtbank stelt vast dat eiser op 1 juni 2006 in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste en tweede lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), omdat de voor terugkeer noodzakelijke bescheiden voorhanden zijn dan wel binnen korte termijn voorhanden zullen zijn.
2. Ingevolge artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
3. Gemachtigde van eiser heeft aangevoerd dat tot 30 maart 2005 in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning voor verblijf bij zijn echtgenote. Het bezwaar tegen de intrekking van de verblijfsvergunning is bij beslissing van 30 mei 2005 ongegrond verklaard. Eiser heeft tot 30 mei 2005 rechtmatig verblijf in Nederland gehad. Eiser heeft op 2 mei 2006 een aanvraag tot verblijf regulier ingediend. Hierop heeft eiser een sticker verblijfsaantekening in zijn paspoort gekregen. Eiser is op 1 juni 2006 om 06:50 uur ’s morgens staandegehouden. Volgens het proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en ophouding werd het redelijk vermoeden van illegaal verblijf ontleend aan de zogenaamde OSB-lijst (Opsporing, Staandehouding en Bewaringstelling) staandegehouden. Eiser heeft bij zijn staandehouding zijn paspoort met verblijfsaantekening laten zien. Daarmee is het vermoeden van illegaal verblijf ontkracht, zodat er geen grond voor staandehouding ex artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000 bestond. De daarop volgende overbrenging en in bewaringstelling zijn voorts onrechtmatig omdat eiser op dat moment nog rechtmatig verblijf in Nederland had op grond van artikel 8, aanhef en onder g, van de Vw 2000. Eerst op 1 juni 2006 om 16:00 uur is de afwijzende beschikking van 1 juni 2006 op eisers aanvraag aan eiser uitgereikt. Tevens heeft de gemachtigde van eiser tijdig een voorlopige voorziening en bezwaar ingediend tegen de afwijzing. Dit had de uitzetting moeten opschorten. Eiser is echter reeds uitgezet.
4. Namens verweerder is aangevoerd dat eiser op basis van de OSB-lijst is staandegehouden. De informatie op die lijst was blijkbaar niet actueel. Nadat eiser is staandegehouden is nagegaan of eiser rechtmatig verblijf in Nederland had. Dit is hersteld met het uitreiken van de beschikking op 1 juni om 16:00 uur.
5. De rechtbank overweegt het volgende.
5.1. De rechtbank stelt vast dat de maatregel van bewaring op 2 juni 2006 is opgeheven. Thans is nog in geschil of de maatregel van bewaring eerder had moeten worden opgeheven en zo ja, of er aanleiding is een schadevergoeding op grond van artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen.
5.2. De rechtbank stelt dienaangaande het volgende vast. Eiser heeft op 2 mei 2006 een aanvraag tot wijzigen van een verblijfsvergunning regulier in de zin van artikel 14 van de Vw 2000 ingediend. Eiser had vanaf dat moment, totdat op de aanvraag werd beslist, rechtmatig verblijf in Nederland op grond van artikel 8, aanhef en onder g van de Vw 2000. De rechtbank stelt derhalve vast dat de informatie op de OSB-lijst niet correct was. Uit het proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en ophouding van 1 juni 2006 blijkt voorts dat eiser zich ten tijde van zijn staandehouding heeft gelegitimeerd met zijn paspoort met verblijfsaantekening. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet alleen de staandehouding doch ook de overbrenging en ophouding niet rechtmatig hebben plaatsgevonden.
5.3. De rechtbank overweegt voorts als volgt. Eiser is op 1 juni 2006 om 08:40 uur op grond van artikel 59, eerste en tweede lid van de Vw 2000 in bewaring gesteld, omdat de voor terugkeer noodzakelijke bescheiden voorhanden zijn, dan wel binnen korte termijn voorhanden zullen zijn. De rechtbank stelt eerstens vast dat eiser in ieder geval rechtmatig verblijf heeft gehad tot 30 maart 2005 op grond van een verblijfsvergunning regulier. Eiser had derhalve tot dat moment rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Gelet op deze omstandigheid had eiser naar het oordeel van de rechtbank niet op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vw 2000 in bewaring kunnen worden gesteld. In artikel 59, tweede lid, van de Vw 2000 staat immers dat het belang van de openbare orde wordt geacht de bewaring van de vreemdeling te vorderen, tenzij de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft gehad op grond van artikel 8, onder a tot en met e, en l van de Vw 2000. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat, hetgeen niet door verweerder is betwist, eerst op 1 juni 2006 om 16:00 uur de beschikking van 1 juni 2006 ter zake eisers nieuwe aanvraag is uitgereikt. Voorts is gebleken dat door de gemachtigde van eiser reeds op 1 juni 2006 om 17.07 een verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend en eveneens op die datum bezwaar is gemaakt.
5.4. In het licht van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van de maatregel aan eiser onrechtmatig heeft plaatsgevonden.
5.5. Het beroep is derhalve gegrond.
5.6. De rechtbank acht voldoende gronden aanwezig om schadevergoeding toe te kennen voor 1 dag onrechtmatige bewaring ten bedrage van 1 x € 90,-- = € 90,--.
5.7. De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en wegingsfactor 1.) Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
De rechtbank ’s-Gravenhage:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan eiser schadevergoeding toe ten bedrage van € 90 ten laste van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie), te betalen door de griffier van de rechtbank;
3. veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier dient te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. D.H. Hamburger, rechter, en uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2006 in tegenwoordigheid van mr. M. Winius, griffier.
Krachtens artikel 95 van de Vw 2000 staat tegen deze uitspraak hoger beroep open. Ingevolge artikel 84, aanhef en onder d, van de Vw 2000 staat geen afzonderlijk hoger beroep open tegen de beslissing op het verzoek om schadevergoeding. De termijn voor het indienen van een beroepschrift is één week na verzending van de uitspraak. Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Voor informatie over de wijze van indienen van het hoger beroep kunt u www.raadvanstate.nl raadplegen.