ECLI:NL:RBSGR:2006:AX9228

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/4654, 06/4653
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • J.P. Smit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het mvv-vereiste en de hardheidsclausule in het kader van medische noodsituaties voor een Srilankaanse vreemdeling

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 24 mei 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Srilankaanse verzoeker en de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. De verzoeker had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, specifiek voor het ondergaan van een medische behandeling. Deze aanvraag werd afgewezen op basis van het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De verzoeker stelde dat terugkeer naar Sri Lanka zou leiden tot een medische noodsituatie, aangezien hij afhankelijk was van specifieke medische behandelingen en medicijnen die niet beschikbaar zouden zijn in zijn land van herkomst.

De voorzieningenrechter heeft de adviezen van het Bureau Medische Advisering (BMA) beoordeeld, die stelden dat de benodigde medische zorg en medicijnen in Sri Lanka beschikbaar zijn. Echter, de rechter oordeelde dat de informatie van het BMA, die was gebaseerd op gegevens van het Source Country Information System (SCIS), niet voldoende was onderbouwd. De voorzieningenrechter concludeerde dat de minister onvoldoende onderzoek had gedaan naar de juistheid van de door de verzoeker overgelegde informatie, die in tegenspraak was met het BMA-advies. Hierdoor was het besluit van de minister niet zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.

De rechter verklaarde het beroep van de verzoeker gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, maar de minister werd wel veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de verzoeker. Deze uitspraak benadrukt de zorgvuldigheidseisen die gelden voor besluiten in het bestuursrecht, vooral in situaties waarin de gezondheid van een individu op het spel staat.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 06 / 4654 (voorlopige voorziening)
AWB 06 / 4653 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 mei 2006
in de zaak van:
A,
geboren op [...] 1949, van Srilankaanse nationaliteit,
verzoeker,
gemachtigde: mr. M.J.A. Leijen, advocaat te Alkmaar,
tegen:
de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
verweerder,
gemachtigde: mr. S. de Schutter, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Verzoeker heeft op 21 maart 2001 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘het ondergaan van een medische behandeling’. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 11 maart 2003 afgewezen. Verzoeker heeft tegen het besluit op 2 april 2003 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 30 december 2005 ongegrond verklaard. Verzoeker heeft tegen dit besluit op 24 januari 2006 beroep ingesteld.
1.2 Verzoeker heeft op 24 januari 2006 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt het besluit te schorsen totdat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
1.3 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 11 mei 2006. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2.3 In de hoofdzaak toetst de voorzieningenrechter het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.4 Verweerder stelt zich -samengevat en voor zover relevant- op de volgende standpunten. De aanvraag is afgewezen omdat verzoeker niet in het bezit is van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet voor vrijstelling daarvan in aanmerking komt. Uit de adviezen van het Bureau Medische Advisering (BMA) van 15 november 2002 en 9 februari 2005 volgt dat verzoeker in staat moet worden geacht te reizen met de gangbare vervoermiddelen en dat de behandeling die hij in Nederland ondergaat beschikbaar is in Sri Lanka. Voor de benodigde informatie heeft het BMA de door verzoeker zelf aangegeven behandelaars benaderd. Ter beoordeling van de verkrijgbaarheid van relevante medische behandeling in Sri Lanka is gebruik gemaakt van alle aan het BMA ter beschikking staande informatie betreffende de behandelmogelijkheden in het land van herkomst, met name het LKA I07 International Answer Document van het Source Country Information System (SCIS) Sri Lanka. De onderzoeksplicht reikt niet zover dat de economische, sociale en geografische omstandigheden waarin verzoeker verkeert, betrokken dienen te worden in het BMA-advies. Met betrekking tot de grief dat uitzetting strijd oplevert met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) merkt verweerder op dat verzoeker daartoe een asielaanvraag dient in te dienen.
2.5 Verzoeker heeft het volgende -samengevat en voor zover relevant- gesteld. Het niet willen beoordelen door verweerder van feitelijke, sociale en financiële belemmeringen voor het kunnen verkrijgen van een behandeling die absoluut noodzakelijk is om niet in een acute levensbedreigende situatie te belanden, is in strijd met de artikelen 2 en 3 EVRM en artikel 7 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (BUPO). Verweerder heeft het afwijzen van het beroep op artikel 3 EVRM onjuist gemotiveerd. Het BMA-advies verschaft onvoldoende inzicht in de behandelmogelijkheden in Sri Lanka. Verzoeker wijst erop dat volgens het laatst overgelegde rapport van OSAR van 31 mei 2005, inhoudende dat er voor mensen met hartproblemen die zorg nodig hebben en die zijn aangewezen op staatsziekenhuizen, er geen toereikende zorg bestaat. De ziekenhuizen waar volgens het BMA-advies behandeling kan plaatsvinden betreffen op één na privé-klinieken, welke niet toegankelijk zijn voor de doorsnee Srilankaan. Ten onrechte meent verweerder dat de brief van de huisarts van 9 juni 2005 niet afdoet aan het BMA-advies. Uit de verklaring van de Srilankaanse cardioloog volgt dat een behandeling zoals verzoeker die heeft gehad niet in Sri Lanka wordt verricht. Voorts blijkt uit een overgelegde opgave van Golden Distibutors in Sri Lanka dat het bloedverdunnend medicijn Carbasaalcalcium daar niet verkrijgbaar is. Het vasthouden aan het mvv-vereiste leidt tot een onevenredige hardheid want het zal leiden tot een medische noodsituatie. Verzoeker heeft geen sociaal netwerk dat voor hem in de bres kan springen zodat hij bijvoorbeeld een beroep zou kunnen doen op een zeer dure privé-kliniek. Zijn leeftijd en zijn zwakke gezondheid maken dat hij niet in zijn levensonderhoud zal kunnen voorzien om op die manier de benodigde behandeling en medicijnen te verkrijgen. Ten slotte is verweerder geheel niet ingegaan op het verzoek om met toepassing van artikel 3.4, derde lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) alle schrijnende factoren in samenhang te bezien.
2.6 Ter zitting heeft verzoeker nog het volgende -samengevat en voor zover relevant- opgemerkt. Blijkens een uitspraak van het Centraal tuchtcollege van 13 december 2005 behoort het controleren van de juistheid van de landeninformatie niet tot de expertise van de ingeschakelde deskundige. Dat betekent dat het tot de feitenbeoordeling van verweerder behoort of de door het BMA geraadpleegde landeninformatie wel juist is. Ten onrechte is verweerder niet ingegaan op hetgeen naar voren is gebracht over de niet aanwezigheid van behandeling. De jurisprudentie van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State waarin het BMA-advies als een deskundigenadvies wordt benoemd, kan in redelijkheid alleen betrekking hebben op dat deel van het advies waar de adviseur deskundig over is.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.7 Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd.
2.8 In artikel 17, eerste lid, Vw en artikel 3.71, tweede lid, Vb zijn de categorieën vreemdelingen opgesomd die zijn vrijgesteld van het mvv-vereiste. Ingevolge artikel 3.71, vierde lid, Vb kan onze minister het eerste lid van dit artikel buiten toepassing laten, voor zover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (de zogenaamde hardheidsclausule).
2.9 Niet in geschil is dat verzoeker niet in het bezit is van een geldige mvv. Voorts is niet in geschil dat verzoeker niet behoort tot één van de categorieën vreemdelingen die ingevolge artikel 17, eerste lid, Vw of artikel 3.71, tweede lid, Vb zijn vrijgesteld van het mvv-vereiste.
2.10 Uit de BMA-adviezen van 15 november 2002 en 9 februari 2005 blijkt het volgende. Verzoeker lijdt aan een verminderde doorbloeding van de hartspier met als gevolg een instabiele angina pectoris (pijn op de borst en dreigend hartinfarct). Hij werd in 2001 behandeld door een cardioloog door middel van een dotterprocedure en het inbrengen van een stent. Verzoeker gebruikt Simvastatine (een cholesterolverlagend middel), Metoprolol (een middel bij angina pectoris), Carbasalaatcalcium (een bloedverdunnend middel) en Isosorbidemonoitraat (een middel bij angina pectoris). Hij wordt jaarlijks gecontroleerd. De cardiologische behandeling zal levenslang zijn. Op basis van informatie verstrekt door het SCIS Sri Lanka is cardiologische behandeling in Sri Lanka mogelijk. De door verzoeker gebruikte medicijnen of equivalenten zijn verkrijgbaar. Uitblijven van de huidige behandeling kan een hartinfarct tot gevolg hebben. Er is dan sprake van een medische noodsituatie op korte termijn.
2.11 Verweerder legt voornoemde BMA-adviezen ten grondslag aan zijn conclusie dat terugkeer van verzoeker naar het land van herkomst niet zal leiden tot een medische noodsituatie, nu volgens het BMA behandeling en medicijnen ten behoeve van de medische klachten van verzoeker beschikbaar zijn in het land van herkomst. Het BMA heeft zich daartoe gebaseerd op informatie van het SCIS Sri Lanka betreffende de behandelmogelijkheden en noodzakelijke medicatie inzake de medische situatie van verzoeker.
De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat deze informatie niet tot het deskundigenoordeel van de betreffende BMA-adviseur kan worden geacht. Het betreft hier informatie die door het BMA wordt verkregen van een andere instantie en zonder nader onderzoek of nadere overwegingen wordt overgenomen in het advies. De bronnen van wetenschap worden in de informatie van het SCIC niet vermeld. Indien deze algemene informatie van de zijde van verzoeker gemotiveerd, onder overlegging van documenten, wordt bestreden, ligt het op de weg van verweerder de door haar gehanteerde informatie nader te onderzoeken op juistheid.
2.12 In onderhavig geval heeft verzoeker verschillende stukken overgelegd die niet stroken met de informatie van het SCIC, met name waar het betreft de beschikbaarheid van medicijnen en de mogelijkheid van medische behandeling. Nu verweerder deze door verzoeker aangevoerde informatie niet nader heeft onderzocht, doch slechts heeft verwezen naar het BMA-advies, heeft verweerder op onvoldoende zorgvuldige wijze het thans bestreden besluit voorbereid, alsmede zich op ondeugdelijk gemotiveerde gronden op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een dreigende medische noodsituatie en derhalve geen sprake kan zijn van toepassing van de hardheidsclausule.
2.13 Gelet op voorgaande behoeven de overige grieven thans geen bespreking meer.
2.14 De voorzieningenrechter zal het beroep gegrond verklaren.
2.15 De voorzieningenrechter zal het bestreden besluit vernietigen op grond van strijd met artikel 3:2 en 7:12 Awb en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
2.16 Nu in de hoofdzaak wordt beslist, zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
2.17 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die verzoeker heeft gemaakt en de rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,-- in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1) en € 322,-- in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 1).
2.18 Met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, Awb zal de voorzieningenrechter de Staat der Nederlanden aanwijzen als rechtspersoon die het betaalde griffierecht moet vergoeden.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 30 december 2005;
3.3 draagt verweerder op binnen 6 weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van 2 april 2003 met inachtneming van deze uitspraak;
3.4 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.5 veroordeelt verweerder in de kosten in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening ad € 644,-- en in verband met het beroep ad € 322,-- en draagt de Staat der Nederlanden op deze kosten aan verzoeker te voldoen;
3.6 draagt de Staat der Nederlanden op het betaalde griffierecht ad tweemaal € 138,-- aan verzoeker te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P. Smit, voorzieningenrechter, en op 24 mei 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. S.L.L. van den Akker, griffier.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.