RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/926179-05
's-Gravenhage, 30 mei 2006
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op 26 mei 1981,
adres: [adres],
thans preventief gehecht in de penitentiaire inrichting "Haaglanden" te Zoetermeer.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 16 mei 2006.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsmannen mr W.J. Ausma en mr T. Feuth, beiden advocaat te Utrecht, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd, te weten de heer [benadeelde partij].
De officier van justitie mr M.C. Kaptein heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij gewijzigde dagvaarding onder 1 primair, 2 en 3 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
De officier van justitie heeft voorts geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Aan de verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij gewijzigde dagvaarding onder 1 primair en subsidiair is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de vrijspraken onder 1:
De rechtbank stelt vast dat verdachte de persoon is geweest die enkele getuigen in de nacht van 11 op 12 november 2005 tussen 2:00 uur en 2:30 uur [slachtoffer] een klap hebben zien geven. Tengevolge van die klap is [slachtoffer] blijkens verscheidene getuigenverklaringen achterover gevallen waarbij hij hard met zijn hoofd de grond raakte. Direct hierna is verdachte bij zijn chauffeur [chauffeur] in de auto gestapt en zijn beide mannen weggereden.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij van een zogenaamde tippelaarster gehoord heeft dat [slachtoffer] rond 2:30 uur op straat zat en zijn hoofd vasthield. Tevens hoorde [getuige 1] van een andere Erik dat hij [slachtoffer] rond 3:00 uur die nacht had willen helpen omdat hij de indruk had dat hij ziek was of onder invloed van verdovende middelen. [slachtoffer] zou daarop afwerend hebben gereageerd.
Pas de volgende ochtend rond 10:00 uur wordt [slachtoffer] voor het eerst weer gezien door getuige [getuige 2]. Hij ziet [slachtoffer] in een portiek zitten en een uur later ziet hij hem met zijn hoofd op een auto hangen waarna hij de politie belt.
De rechtbank stelt vast dat niet bekend is hoe [slachtoffer] op 12 november 2005 de tijd tussen ongeveer 3:00 uur ’s nachts en 10:00 uur ’s ochtends heeft doorgebracht, noch wat er met hem gedurende die tijd is gebeurd.
De politie houdt [slachtoffer] na de melding van [getuige 2] rond 11:15 uur aan en plaatst hem in een observatiecel. De politie constateert dat hij wazig is, geen echt oogcontact maakt en niet reageert. Voorts vertoont hij ontremd gedrag. Verbalisanten vermoeden het gebruik van verdovende middelen. Omstreeks 18:30 uur bezoekt op verzoek van de politie de dienstdoende arts van de crisisdienst [slachtoffer]. Anderhalf uur later wordt hij op last van deze arts naar het ziekenhuis vervoerd. Later die avond worden bij [slachtoffer] na een CT scan twee grote bloedhaarden aan de voorzijde van de hersenen en een schedelfractuur geconstateerd.
Op zondag 13 november omstreeks 6:00 uur overlijdt [slachtoffer] in het ziekenhuis.
Door patholoog dr. Maes is tijdens de sectie op het lichaam van [slachtoffer] geconstateerd dat er bloeduitstortingen waren op het voorhoofd en dat een zeer uitgebreide bloeduitstorting in de hoofdhuid in relatie daarmee stond. Er werd een breuk waargenomen overlangs in het schedeldak in de middenlijn van 8 cm met doorlopen van breuklijnen ter plaatste van het voorhoofdsbot van 3 cm aan beide zijden. Deze breuklijnen zijn op de foto’s die tijdens de sectie zijn gemaakt van de schedel van [slachtoffer] duidelijk zichtbaar. De patholoog stelt vast dat de schedel- en hersenletsels het gevolg zijn geweest van zeer heftig botsend geweld op de boven- en voorzijde van het hoofd, inwerkend op een groot oppervlak van de schedel.
Getuige-deskundige neuroloog prof. dr. Roos verklaart zowel ter zitting als bij de Rijksrecherche dat een zeer harde slag of stomp met de vuist bij rechtstreeks aangrijpen de schedel kan doen barsten. Dat de daarop volgende val de oorzaak van de fractuur zou kunnen zijn acht hij onwaarschijnlijk aangezien de fractuur zich niet aan de achterzijde maar juist in het voorste deel van de schedel bevindt. Tevens verklaart hij ter zitting dat de schedelbreuk vaak op de plek van het geweld zal ontstaan en dan verder zal uitlopen. Het midden van de schedel is een zwakke plek waardoor het gebruikelijk is dat de scheur zich daar voortzet.
Zoals hierboven is vastgesteld, heeft de rechtbank geen enkel inzicht in wat er met betrekking tot [slachtoffer] in de nacht van 11 op 12 november tussen 3:00 uur en 10:00 uur ’s ochtends is voorgevallen. Gelet daarop kan de rechtbank niet uitsluiten dat zich, gedurende de zeven uur gelegen tussen de klap die gevolgd werd door een val en het moment waarop getuige [getuige 2] het slachtoffer in een portiek ziet zitten, andere feiten en/of omstandigheden - dan de klap die verdachte het slachtoffer gegeven heeft - hebben voorgedaan die geheel of ten dele het latere overlijden van [slachtoffer] ten gevolge van een schedelfractuur met ernstige hersenbloedingen en kneuzingen van de voorste hersenkwabben kunnen hebben veroorzaakt.
Daar komt bij dat het de rechtbank onduidelijk is hoe en waar verdachte [slachtoffer] precies heeft geslagen. Gezien het feit dat het middelpunt van de schedelfractuur zich boven op het hoofd bevindt, zou verdachte - gezien de verklaring van getuige-deskundige prof. dr. Roos – het slachtoffer op het hoofd – en dus niet in het gezicht - moeten hebben geslagen. Hiervan blijkt onvoldoende uit de getuigenverklaringen. Noch blijkt hieruit eenduidig of verdachte de klap met zijn vuist of met zijn vlakke hand heeft uitgedeeld.
Gelet op de aldus bestaande onzekerheden kan de rechtbank niet anders dan verdachte vrij te spreken van het primair en subsidiair telastgelegde toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en van de strafverzwarende omstandigheid dat zijn handelen de dood van [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de op de gewijzigde dagvaarding onder 1 meer subsidiair, 2 en 3 telastgelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Bewijsoverweging ten aanzien van het feit 3:
Ten aanzien van feit 3 overweegt de rechtbank dat zij bewezen acht dat verdachte het lcd tv-scherm van JVC voorhanden heeft gehad terwijl hij wist dat dat door diefstal was verkregen. Vaststaat dat het scherm in het café van verdachte is aangetroffen, hij er zodoende over kon beschikken, terwijl het snoer van dit scherm was afgeknipt, hetgeen er bij een kostbaar scherm als dit op duidt dat het van misdrijf afkomstig is.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft ’s nachts naar aanleiding van een ruzie over gestolen flessen whisky een bekende van hem op straat één klap gegeven ten gevolge waarvan het slachtoffer met zijn hoofd hard op de grond is gevallen. Tevens heeft verdachte gedurende enkele maanden op straat in cocaïne gehandeld en was hij in het bezit van een gestolen lcd tv-scherm.
Geweld op straat tegen personen veroorzaakt maatschappelijke onrust en draagt er aan bij dat mensen zich minder veilig voelen op straat. Dergelijke feiten leveren ten aanzien van het slachtoffer een ernstige aantasting van zijn lichamelijke integriteit op. Geweld op straat maakt voorts niet alleen een diepe indruk op de personen die getuige zijn geweest van het geweld en personen die persoonlijk betrokken zijn bij het slachtoffer, maar ook op anderen die op andere wijze kennis nemen van het voorval. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij na de gegeven klap en de daardoor veroorzaakte val van het slachtoffer - in het midden van de nacht in de maand november - zich niet om zijn slachtoffer, dat hij goed kende, heeft bekommerd maar juist snel met zijn chauffeur de plaats van delict heeft verlaten, zijn slachtoffer hulpeloos achterlatend.
De verdachte heeft voorts gedurende enkele maanden op straat cocaïne verkocht of verstrekt aan een of meer ander(en). Het verspreiden van verdovende middelen is een ernstig strafbaar feit, omdat verslaving aan verdovende middelen de volksgezondheid aantast en verslaafdencriminaliteit in de hand werkt. Het dealen op straat veroorzaakt bovendien overlast voor bewoners van die straat en leidt tot gevoelens van onveiligheid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 30 november 2005 waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder voor vermogensdelicten is veroordeeld.
Gelet op al het vorenstaande acht de rechtbank de gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden.
De vordering van de benadeelde partij.
De heer [benadeelde partij], wonende te Leidschendam, heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 333,-.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien niet rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezenverklaarde feit.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 47, 57, 300 (oud) en 416 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij gewijzigde dagvaarding onder 1 primair en subsidiair telastgelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij gewijzigde dagvaarding onder 1 meer subsidiair, 2 en 3 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
Ten aanzien van feit 1:
mishandeling
Ten aanzien van feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder B van de Opiumwet gegeven verbod
Ten aanzien van feit 3:
opzetheling
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van NEGEN (9) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op: 29 november 2005,
in voorlopige hechtenis gesteld op: 1 december 2005,
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde gevangenisstraf;
bepaalt dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding, en dat deze zijn vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs P. Poustochkine, voorzitter,
J. Mendlik en J.J. van der Helm, rechters,
in tegenwoordigheid van mr C.A.M. Eijgenraam, griffier.
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 mei 2006.