RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
zitting houdende te Dordrecht
A, eiseres, mede ten behoeve van haar minderjarige kinderen B en C,
gemachtigde: mr. K. Wijnmalen, advocaat te Dordrecht,
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie te 's-Gravenhage, verweerder,
gemachtigde: mr.T. Hartsuiker, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Verweerder heeft bij besluit van 18 april 2003 eiseresses bezwaar tegen het primair besluit tot afwijzing van de door haar aangevraagde verblijfsvergunning (vtv) asiel ongegrond verklaard en heeft ambtshalve aan eiseres onthouden een vtv voor bepaalde tijd regulier met als verblijfsdoel verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken.
Tegen dit besluit, voorzover gerelateerd aan de ambtshalve onthouden vtv, heeft eiseres bij brief van 13 mei 2003 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 17 februari 2004 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard
Tegen dit besluit heeft eiseres bij faxbericht van 27 februari 2004 beroep ingesteld.
De zaak is op 16 mei 2006 ter zitting van een enkelvoudige kamer behandeld.
Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Voorts is ter zitting verschenen S.B. Masih, tolk arabisch.
Artikel 14, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) luidt zakelijk weergegeven voorzover hier van belang dat een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan.
Artikel 3.4., eerste lid onder w, van het Vreemdelingenbesluit 2000 luidt zakelijk weergegeven dat de in artikel 14 , tweede lid, van de Vw 2000 genoemde beperkingen verband houden met (onder meer) verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken.
II.2. Verweerder heeft in het bestreden besluit het standpunt gehandhaafd dat eiseres niet voor de verlangde vergunning in aanmerking komt. Verweerder heeft daartoe, mede verwijzend naar het besluit van 18 april 2003, overwogen dat eiseres verwijtbaar documentloos is, dat mede in samenhang daarmee haar asielrelaas als ongeloofwaardig is beoordeeld en dat daaruit kan worden afgeleid dat zij het onderzoek heeft gefrustreerd. In het verweerschrift heeft verweerder aanvullend nog gesteld dat het beroep asiel dat tegen het besluit van 18 april 2003 is ingesteld bij uitspraak van 4 oktober 2005 kenmerk AWB 03/27493 door de rechtbank ongegrond is verklaard, waarbij onder meer door de rechtbank is overwogen dat verweerder eiseres terecht als verwijtbaar documentloos had aangemerkt. Eiseres heeft voorts geen poging gedaan om aan de in het beleid terzake gegeven voorwaarden te voldoen.
II.3. Eiseres kan zich niet met het bestreden besluit verenigen en voert daartoe in beroep aan dat haar documentloosheid haar niet valt toe te rekenen, nu het verkrijgen daarvan voor haar als Palestijnse zeer moeilijk, zo niet onmogelijk is, zowel bij de Palestijnse als bij de Israëlische autoriteiten, dat zij een geloofwaardig asielrelaas heeft gedaan en en dat zij (mitsdien) het onderzoek niet heeft gefrustreerd, welke conclusie verweerder overigens onvoldoende gemotiveerd heeft getrokken. Daarbij voert eiseres nog aan dat zij niet in gelegenheid is om in het land van herkomst tijdig de benodigde documenten te verkrijgen.
II.4. De rechtbank overweegt het volgende.
II.4.1. Binnen bovengenoemd wettelijk kader voert verweerder een beleid, dat is neergelegd in de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) paragraaf C2/8.4. Blijkens dat beleid, dat naar het oordeel van de rechtbank niet onredelijk is, komt een vreemdelinge bij een beoogd verblijfsdoel als hier aan de orde is onder meer niet voor een vtv in aanmerking als zij toerekenbaar niet beschikt over documenten.
II.4.2. In bovengenoemde uitspraak van deze rechtbank is onder meer geoordeeld dat verweerder eiseresses documentloosheid terecht aan haar heeft toegerekend. Verweerders besluit tot afwijzing van eiseresses aanvraag voor een vtv asiel is daarmee, met inbegrip van de toerekenbare documentloosheid die mede aan dat besluit ten grondslag lag, rechtens onaantastbaar geworden. In de thans voorliggende procedure bestaat dan ook geen ruimte meer om via een hernieuwde toetsing op dit voorafgaand oordeel terug te komen. De rechtbank heeft bij deze overweging mede betrokken de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 10 februari 2006 kenmerk LJN AV 1898 nr 200508767/1.
Het beroep is derhalve ongegrond.
5. Van omstandigheden op grond waarvan één van de partijen moet worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte kosten is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank 's-Gravenhage:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. A.P. Hameete, rechter, in tegenwoordigheid van M. Molendijk, griffier.
De griffier is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 23 mei 2006
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na dagtekening van verzending van deze uitspraak. Het beroepschrift dient één of meer grieven te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Men dient een afschrift van de uitspraak mee te zenden.