ECLI:NL:RBSGR:2006:AX8458

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/4634
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verblijfsvergunning op basis van mvv-vereiste en wezenlijk Nederlands belang

In deze zaak heeft eiser, een Turkse nationaliteit hebbende, een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning onder de beperking arbeid als zelfstandige. De aanvraag werd door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie afgewezen, primair op basis van het ontbreken van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Eiser betoogde dat deze afwijzing onterecht was, verwijzend naar het tussen Turkije en de Europese Gemeenschap gesloten Besluit 1/80, dat volgens hem de tegenwerping van het mvv-vereiste uitsloot. De rechtbank oordeelde echter dat eiser geen belang had bij een inhoudelijke beoordeling van deze primaire grond, omdat de subsidiaire motivering van de afwijzing, namelijk dat er geen wezenlijk Nederlands economisch belang was gediend met de voorgenomen activiteiten van eiser, zelfstandig kon dragen. De rechtbank verwierp ook het beroep van eiser op reformatio in peius, waarbij hij stelde dat de afwijzing in bezwaar hem in een slechtere positie had gebracht. De rechtbank stelde vast dat de wetgeving, met name artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht, verweerder de bevoegdheid gaf om de beslissing op bezwaar te baseren op andere gronden dan die in de primaire beslissing waren aangevoerd. Eiser had in de bezwaarfase de gelegenheid gekregen om zijn zienswijze naar voren te brengen, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet tijdig had gereageerd op de subsidiaire grond. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenzittingsplaats Breda
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
__________________________________________________
Reg.nr(s) : AWB 06/4634
V-nr(s) : 170.024.3646
Inzake : A, eiser, woonplaats kiezende ten kantore van zijn gemachtigde mr. E. Köse te Rotterdam,
tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde mr. L. Verheijen.
I. PROCESVERLOOP
1. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 4 januari 2006 (hierna: bestreden besluit) inzake het recht op een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000).
2. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
3. Het beroep is behandeld ter zitting van 9 mei 2006. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
1. Eiser heeft gesteld te zijn geboren op [...] 1975, de Turkse nationaliteit te bezitten en sedert 20 maart 2002 als vreemdeling in Nederland te verblijven. Eiser heeft bij aanvraag van 1 juli 2005 verzocht om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking, verband houdende met arbeid als zelfstandige.
2. Verweerder heeft, na een gevolgde bezwaarprocedure, het bestreden besluit genomen. Dit besluit strekt tot weigering eiser de onderhavige verblijfsvergunning te verlenen.
3. In dit geding dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit in het licht van de daartegen aangedragen beroepsgronden de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
4. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat verweerder ten onrechte aan hem heeft tegengeworpen dat hij niet in het bezit is van een machtiging tot voorlopig verblijf die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd. Daarvoor verwijst eiser naar de tussen Turkije en de rechtsvoorganger van de Europese Unie gesloten Associatieovereenkomst 1/80 en de in dat kader afgesproken standstillbepaling. Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat de behandeling van het door hem ingediende bezwaarschrift tegen de primaire beslissing er niet toe mag leiden dat verweerder de heroverweging gebruikt om een verslechtering van de positie van eiser te bereiken die zonder de bezwaarschriftprocedure niet mogelijk zou zijn. Een dergelijke "reformatio in peius" is volgens eiser dan ook uit den boze. Op grond hiervan mag verweerder aan eiser niet pas bij beslissing op bezwaar een secundaire afwijzingsgrond, die eerst bij de behandeling van het bezwaarschrift aan de orde is gesteld, aan eiser tegenwerpen. Om de secundaire afwijzingsgrond, inhoudende dat er geen sprake is van een wezenlijk Nederlands economisch belang, aan eiser te kunnen tegenwerpen, had verweerder de oorspronkelijke primaire beslissing dienen in te trekken om vervolgens een nieuwe primaire beslissing te nemen. Door niet aldus te handelen heeft verweerder in strijd gehandeld met algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
5. De rechtbank neemt, in het licht van de aangevoerde beroepsgronden, het navolgende wettelijke kader tot uitgangspunt.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 is Onze Minister bevoegd de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen.
Volgens artikel 14, tweede lid, Vw 2000 wordt een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beperkingen en voorschriften.
Ingevolge artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder e, Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000) houden de in artikel 14, tweede lid, Vw 2000 bedoelde beperkingen verband met arbeid als zelfstandige.
Ingevolge artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vindt, indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag van dat bezwaar een heroverweging van het bestreden besluit plaats.
6. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder zich, zoals ook door partijen ter zitting is aangegeven, in dat besluit op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning, primair vanwege het ontbreken van een mvv en subsidiair omdat er door de werkzaamheden die eiser beoogt te gaan verrichten, namelijk als vennoot van een vennootschap onder firma exploiteren van een confectieatelier en stomerij, geen wezenlijk Nederlands economisch belang is gediend.
7. De rechtbank is, mede gezien hetgeen onder 6 is overwogen en ook hetgeen hierna onder 8 zal worden overwogen, van oordeel dat eiser geen belang heeft bij de beoordeling van de gronden van beroep die betrekking hebben op het standpunt van verweerder dat de aanvraag dient te worden afgewezen vanwege het ontbreken van een mvv. Immers, wat er ook moge zij van de rechtmatigheid van de tegenwerping van het mvv-vereiste en zelfs als eiser zou worden gevolgd in zijn standpunt dat die tegenwerping ten onrechte is geschied, verweerder heeft zijn beslissing op bezwaar mede doen steunen op de voornoemde subsidiaire grond, namelijk dat er met het bedrijf van eiser geen sprake is van het dienen van een wezenlijk Nederlands economisch belang. Zoals hierna zal worden overwogen zal de rechtbank niet treden in de inhoudelijke beoordeling van die subsidiaire grond. Naar het oordeel van de rechtbank kan die subsidiaire grond de afwijzende beslissing op de aanvraag zelfstandig dragen.
8. De rechtbank overweegt met betrekking tot het standpunt van eiser dat hij door de wijze waarop de heroverweging in bezwaar is geschied in een slechtere positie is terechtkomen als volgt.
Tussen partijen staat vast dat verweerder pas in de bezwaarfase aan eiser heeft medegedeeld dat met een confectieatelier geen wezenlijk Nederlands economisch belang is gediend. Verweerder heeft daarbij aan eiser in het kader van het horen op grond van artikel 7:2 Awb gevraagd naar zijn visie op dat standpunt.
Het karakter van de bezwaarschriftprocedure staat er, gezien het bepaalde in artikel 7:11 Awb, in beginsel niet aan in de weg dat voor de uiteindelijke weigering van de verblijfsvergunning nog een andere argumentatie wordt gegeven dan is neergelegd in het besluit waartegen het bezwaarschrift is gericht. Bijzondere omstandigheden waarom verweerder dat in dit geval in redelijkheid niet heeft kunnen doen zijn gesteld noch gebleken. Hierbij is mede van belang dat verweerder eiser in de bezwaarfase in de gelegenheid heeft gesteld om zijn zienswijze over de vraag of er met een confectieatelier en stomerij een wezenlijk Nederlands economisch belang is gediend naar voren te brengen. Nu verweerder in zijn beslissing op bezwaar de afwijzing van de aanvraag heeft gehandhaafd kan niet worden geoordeeld dat eiser door die beslissing in een slechtere positie is terechtgekomen. Van schending, zoals door eiser gesteld, van algemene beginselen van bestuur door verweerder is de rechtbank dan ook niet gebleken.
Reeds op grond van het voorgaande kan in hetgeen eiser aldus heeft aangevoerd derhalve geen grond worden gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit voor wat betreft de subsidiaire motivering de toetsing in rechte niet kan doorstaan.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser eerst ter zitting als grond van beroep heeft aangevoerd dat verweerder aan hem ten onrechte heeft tegengeworpen dat door de werkzaamheden als zelfstandige van eiser in een confectieatelier en stomerij geen wezenlijk Nederlands economisch belang is gediend. Eiser heeft ter zitting noch anderszins een reden gegeven voor de late indiening van deze beroepsgrond. Omdat aldus niet gebleken is dat eiser deze beroepsgrond niet eerder naar voren heeft kunnen brengen, zal de rechtbank deze beroepsgrond wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing laten.
9. Op grond van het voorgaande zal het beroep ongegrond worden verklaard. De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. W. Toekoen en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2006, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J. Tillie, griffier.
RECHTSMIDDELENCLAUSULE
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na de verzending van de uitspraak door de griffier.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. (Nadere informatie: www.raadvanstate.nl)
afschrift verzonden op: