ECLI:NL:RBSGR:2006:AX7756

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 februari 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
521732/05-4293
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging bindend advies Geschillencommissie Wonen en ontbinding koopovereenkomst bankstel

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 15 februari 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en [bedrijf] B.V. over de ontbinding van een koopovereenkomst betreffende een bankstel. De eiser had de kantonrechter verzocht om het bindend advies van de Geschillencommissie Wonen van 27 juli 2005 te vernietigen, omdat hij meende dat hij niet gebonden was aan de beslissing van de commissie. De kantonrechter oordeelde dat de gebondenheid van de eiser aan het bindend advies in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was, en vernietigde daarom de beslissing van de Geschillencommissie.

Daarnaast vorderde de eiser ontbinding van de koopovereenkomst, stellende dat het bankstel niet voldeed aan de verwachtingen die hij op grond van de overeenkomst mocht hebben. De kantonrechter oordeelde dat de gebreken aan het bankstel, ook na herstelwerkzaamheden door [bedrijf], opvallend waren en dat het zitcomfort niet meer voldeed aan de verwachtingen van de eiser. De kantonrechter ontbond de koopovereenkomst en veroordeelde [bedrijf] tot terugbetaling van de koopprijs van € 3.657,=, vermeerderd met wettelijke rente.

De kantonrechter wees ook de vordering van de eiser tot vergoeding van materiële en immateriële schade af, omdat deze niet voldoende onderbouwd was. De proceskosten werden toegewezen aan de eiser, aangezien [bedrijf] grotendeels in het ongelijk was gesteld. Dit vonnis is een belangrijke uitspraak over de toetsing van bindende adviezen en de rechten van consumenten in geschillen met bedrijven.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Sector kanton - locatie Leiden
MB
rolnr. 521732/05-4293
datum: 15 februari 2006
Vonnis in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eisende partij,
tegen
[bedrijf] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [Q],
gedaagde partij,
verschenen bij haar bedrijfsjurist mr. J. L.M. Goosen.
Procedure
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- de dagvaarding van 23 augustus 2005 met producties,
- de conclusie van antwoord met producties,
- de rolbeslissing d.d. 26 oktober 2005,
- de conclusie van repliek tevens vermindering van eis,
- de conclusie van dupliek.
Geschil
[Eiser] vordert, na vermindering van eis bij repliek, dat de kantonrechter het bindend advies van 27 juli 2005 zal vernietigen dan wel zal verklaren dat [eiser] daaraan niet is gebonden, voor recht zal verklaren dat de tussen partijen gesloten koopovereenkomst is ontbonden, dan wel die overeenkomst te ontbinden en [bedrijf] te veroordelen tot betaling van
€ 4.657,= met de wettelijke rente daarover vanaf 29 december 2003.
Hij baseert zijn vordering op de hierna te noemen feiten en op de volgende stellingen:
- er is sprake is van schending van fundamentele beginselen van procesrecht
- de geschillencommissie is aan de dwingendrechtelijke bepalingen van boek 7 BW geheel voorbij gegaan
- de conclusie / uitspraak van de geschillencommissie is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
[eiser] vordert terugbetaling van de door hem betaalde koopsom van € 3.657,=, alsmede € 500,= materiële schadevergoeding en € 500,= immateriële schadevergoeding.
[Bedrijf] betwist de vordering gemotiveerd. Op hetgeen zij daartoe aanvoert zal de kantonrechter bij de beoordeling zonodig ingaan.
Feiten
Op grond van de onweersproken inhoud van de stukken gaat de kantonrechter van het volgende uit.
a. [eiser] heeft op 4 april 2003 bij [bedrijf] een bankstel bestaande uit een bank en twee fauteuils gekocht voor een bedrag van € 3.657,=. Het bankstel is op 10 juni 2003 aan [eiser] geleverd. Op het bankstel zat vijf jaar garantie. Op de koopovereenkomst zijn de algemene voorwaarden van [bedrijf] van toepassing, die onder meer bepalen dat eventuele geschillen over de totstandkoming of de uitvoering van de overeenkomst zowel door de consument als door de ondernemer kunnen worden voorgelegd aan de Geschillencommissie Wonen (verder: de Geschillencommissie) of aan de bevoegde rechter.
b. [eiser] heeft eind oktober 2003 telefonisch bij [bedrijf] geklaagd over de staat van het bankstel. Daarop heeft een servicemonteur van [bedrijf] het bankstel bekeken. Op 22 december 2003 heeft [bedrijf] schriftelijk aan [eiser] bericht dat de servicemonteur geen technische mankementen heeft geconstateerd, dat het inzakken van de interieurs een normaal en niet te vermijden gebruiksverschijnsel is en dat mede als gevolg daarvan plooivorming kan ontstaan.
c. Bij brief van 29 december 2003 aan [bedrijf] heeft [eiser] de koopovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden en aanspraak gemaakt op terugbetaling van het reeds door hem betaalde deel van de koopsom. [bedrijf] heeft daarmee niet ingestemd.
d. Bij brief van 1 januari 2004 heeft [eiser] het geschil voorgelegd aan de Geschillencommissie. De Geschillencommissie heeft een deskundige benoemd en deze heeft op 22 april 2004 in aanwezigheid van [eiser] een onderzoek ingesteld en op 25 april 2004 een rapport opgesteld en ondertekend. In dit rapport constateert [deskundige 1], dat de omvang van de geconstateerde gebreken gering is, dat technisch herstel mogelijk is, dat de singels onder de zitkussens van de bank uitgebreid moeten worden met extra singels en dat de vulling van alle kussens (bank en twee fauteuils) vervangen moet worden door kussens van een steviger kwaliteit schuim dan het nu gebruikte. Volgens het rapport verandert er visueel niets door het aanbevolen herstel, maar dient de consument rekening te houden met een veranderd (stugger) zitcomfort en kan op termijn in het leer weer plooivorming optreden.
e. Bij brief van 27 mei 2004 aan de Geschillencommissie schrijft [eiser] onder meer dat hij in het deskundigenrapport een bevestiging van zijn klachten leest en verzoekt hij de commissie zijn klacht gegrond te verklaren en de overeenkomst te ontbinden.
f. Op 14 juni 2004 is het geschil behandeld ter zitting van de Geschillencommissie. Zowel [eiser] als de heer [X] namens [bedrijf] waren daarbij aanwezig.
Op 18 augustus 2004 is het (eerste) bindend advies van de Geschillencommissie aan partijen toegezonden. Daarin staat onder meer dat partijen ter zitting hun standpunt hebben toegelicht en dat de commissie de klacht gegrond acht. Nu herstel feitelijk mogelijk is en [bedrijf] zich daartoe bereid heeft verklaard, is de commissie van mening dat geen redenen aanwezig zijn om tot ontbinding van de overeenkomst over te gaan, maar luidt haar beslissing dat [bedrijf] gehouden is de werkzaamheden tot herstel van de gebreken kosteloos uit te voeren overeenkomstig de aanbevelingen van de deskundige, indien [eiser] dit wenst. [eiser] dient, aldus de beslissing, binnen vier weken na verzending van het bindend advies aan [bedrijf] aan te geven of hij voorgaande vorm van herstel wenst en de werkzaamheden dienen vervolgens te worden uitgevoerd binnen een termijn van vier weken nadat de wens daartoe door [eiser] kenbaar is gemaakt aan [bedrijf]. Als een en ander door handelen of nalaten van [bedrijf] niet binnen de gestelde termijn is geschied, kan [eiser] zich weer wenden tot de Geschillencommissie.
g. Bij brief van 23 augustus 2004 heeft [eiser] aan [bedrijf] bericht dat hij wenst dat [bedrijf] binnen vier weken na 23 augustus 2004 de werkzaamheden uitvoert.
h. Op 6 september 2004 heeft [bedrijf] telefonisch aan de echtgenote van [eiser] meegedeeld dat zij voornemens was op vrijdag 10 september 2004 de bank op te halen. Omdat dit [eiser] niet uitkwam is het bankstel door [bedrijf] op 21 september 2004 opgehaald.
i. Bij brief van 17 september 2004 heeft [eiser] aan de Geschillencommissie bericht dat [bedrijf] niet binnen vier weken de werkzaamheden heeft uitgevoerd.
j. Op 12 oktober 2004 heeft [bedrijf] het bankstel weer bij [eiser] bezorgd.
k. [eiser] heeft daarop onder meer aan de Geschillencommissie bericht dat [bedrijf] het bankstel niet heeft gerepareerd conform de aanbevelingen van de deskundige. [bedrijf] heeft het standpunt ingenomen dat zij dat wel heeft gedaan.
l. Op 21 december 2004 heeft [deskundige 1] in opdracht van de Geschillencommissie het bankstel weer bekeken. In zijn rapport staat onder meer dat de extra singels zijn aangebracht zoals eerder geadviseerd en dat de bestaande zitkussens zijn voorzien van een extra plak polyurethaanschuim met een dikte van 2 cm, waardoor de dikte van de kussens met 2 cm is toegenomen. Daardoor is het zitcomfort aanzienlijk gewijzigd. De zithoogte van de bank is nu ongeveer 45 cm en de zithoogte van beide fauteuils ongeveer 47 cm. Hierdoor is, aldus de deskundige, de zithouding dusdanig gewijzigd dat sprake is van een totaal ander zitcomfort dan eerder gewenst en aanwezig. Verder ontstaan er kieren tussen de ruggen van de fauteuils en de armleuningen van die fauteuils. De deskundige beoordeelt de omvang van de geconstateerde gebreken als opvallend. Volgens het rapport is herstel mogelijk door nieuwe (steviger) kwaliteit vulling in de zitkussens te plaatsen in de oorspronkelijke maat en door nieuwe hoezen in een juiste kleur te leveren, die strak om de nieuwe kussens geleverd dienen te worden. In zijn toelichting vermeldt [deskundige 1]: “Doordat er …is afgeweken van het advies om nieuwe vulling te plaatsen in dezelfde vorm en maat, maar in een steviger kwaliteit, ontstaat nu de situatie dat de hoezen niet meer passen om de nieuw te plaatsen vulling van de zitkussens”.
m. Naar aanleiding van dit rapport heeft [eiser] de Geschillencommissie bericht te persisteren bij zijn verzoek de overeenkomst te ontbinden. [bedrijf] heeft benadrukt dat alle aanpassingen overeenkomstig het bindend advies zijn uitgevoerd en dat zij bovendien (als extra) een laagje dufex heeft aangebracht om zoveel mogelijk nieuwe plooivorming te voorkomen, hetgeen nauwelijks een verschil in hoogte geeft.
n. Op 22 februari 2005 is het geschil voor de tweede maal behandeld ter zitting van de Geschillencommissie in aanwezigheid van beide partijen. De Geschillencommissie heeft bij tussenadvies, verzonden op 3 maart 2005, een (nader) onderzoek bepaald door een andere deskundige, [deskundige 2], die in het bijzonder dient vast te stellen welk soort vulmateriaal met opgave/schatting s.g. waarde er nu precies in de zittingen is verwerkt en zijn deskundig oordeel dient te geven over het thans toegepaste afdekmateriaal van de vullingen.
o. Op 31 maart 2005 heeft [deskundige 2] voornoemd het bankstel bij [eiser] bekeken en daarvan rapport opgemaakt. Volgens [deskundige 2] is de vulling door [bedrijf] geheel vernieuwd en iets dikker uitgevoerd dan de oorspronkelijke vulling, is de omvang van de geconstateerde gebreken opvallend en is herstel technisch niet mogelijk. In de toelichting vermeldt hij, voor zover hier van belang: ”Bij het eerste deskundigenonderzoek ben ik met [deskundige 1] bij het onderzoek aanwezig geweest. Ik heb toen ook foto’s genomen. Deze zitmeubelen zie ik nu dus voor de tweede keer. Geschat wordt dat het nu aanwezige polyurethaanschuim een kwaliteit 35/40 is”.
p. Op 14 juni 2005 is het geschil opnieuw behandeld ter zitting van de Geschillencommissie in aanwezigheid van beide partijen. In het op 27 juli 2005 verzonden (laatste) bindend advies komt de commissie tot het oordeel dat [bedrijf] zich op adequate wijze van haar taak heeft gekweten en de haar opgedragen werkzaamheden op de door de deskundige aanbevolen wijze heeft verricht. Niet gezegd kan worden, aldus de commissie dat [bedrijf] aan [eiser] een ondeugdelijk product heeft geleverd dan wel een product van mindere kwaliteit dat [eiser] op grond van de gesloten overeenkomst in redelijkheid mocht verwachten. Het verzoek van [eiser] wordt dan ook afgewezen.
Beoordeling
1. De kantonrechter mag een bindend advies alleen marginaal toetsen en slechts vernietigen, als naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid [eiser] daaraan in de gegeven omstandigheden niet gebonden kan zijn in verband met de inhoud of wijze van totstandkoming van dat bindend advies (artikel 7:904 BW).
2. Het betoog van [eiser] dat bij de totstandkoming van het advies fundamentele beginselen van procesrecht zijn geschonden, wordt verworpen.
Dat tot driemaal toe van hetgeen door [eiser] tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht geen aantekening is gehouden en dat daarvan geen weerslag is te vinden in de bindende adviezen, brengt nog niet mee dat een fundamenteel beginsel van procesrecht, namelijk het recht van hoor en wederhoor, is geschonden. Voldoende is immers gebleken, dat [eiser] niet alleen voorafgaand aan de mondelinge behandelingen telkens in de gelegenheid is geweest (en daarvan ook gebruik heeft gemaakt) schriftelijk zijn visie op de zaak te geven, maar dat hij ook tijdens de mondelinge behandeling telkens zijn standpunt heeft kunnen toelichten. Dat blijkt zowel uit de tekst van de bindende adviezen als uit de stelling van [eiser] bij repliek, dat hij, als hij persé iets wilde zeggen, daartoe in de gelegenheid werd gesteld. Dat de Geschillencommissie [eiser] er daarbij op heeft gewezen dat zij alle stukken goed had gelezen en dat alles wat hij wilde zeggen al bekend was, maakt dat niet anders.
Dat in de bindende adviezen niet alles wat [eiser] in de correspondentie en ter mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht is vermeld en besproken, leidt evenmin tot de conclusie dat fundamentele beginselen van procesrecht zijn geschonden. De Geschillencommissie heeft telkens het standpunt van [eiser] in hoofdlijnen weergegeven en [eiser] heeft niet gesteld, noch is anderszins gebleken, dat de commissie daarbij essentiële standpunten van [eiser] onbesproken heeft gelaten.
3. De omstandigheid dat [bedrijf] de werkzaamheden niet binnen de door de Geschillencommissie gestelde termijn van vier weken nadat [eiser] te kennen had gegeven dat hij herstel wenste, heeft verricht, maar dat daarbij enkele weken vertraging is opgetreden, maakt evenmin dat [eiser] niet gehouden kan worden aan het bindend advies. Nog daargelaten dat [eiser] zelf eraan heeft bijgedragen dat die termijn niet werd gehaald, omdat de aanvankelijk door [bedrijf] voorgestelde datum waarop het bankstel zou worden opgehaald op verzoek van [eiser] is verplaatst naar een latere datum, gaat het hier niet om een fatale termijn.
4. Ten aanzien van de inhoud van de bindende adviezen en met name het laatste bindend advies overweegt de kantonrechter het volgende.
Vooropgesteld moet worden dat gebreken aan de inhoud van het bindend advies alleen kunnen leiden tot vernietigbaarheid als het gaat om een beslissing die geen redelijk bindend adviseur had kunnen geven, of indien de bindend adviseur van een ten enen male onhoudbaar standpunt is uitgegaan waardoor hij/zij wel tot een geheel ondeugdelijk resultaat moest komen. Het moet met andere woorden gaan om 'ernstige gebreken' (HR 12 september 1997, NJ 1998, 382), die maken dat gebondenheid eraan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Partijen hebben er recht op om te weten op welke gronden een vordering wordt toegewezen of afgewezen en waarom het door hen naar voren gebrachte is verworpen. Zij moeten kunnen nagaan hoe het advies tot stand is gekomen en waarop het steunt. Mét [eiser] is de kantonrechter van oordeel dat in het onderhavige geval van ernstige gebreken in bovenbedoelde zin sprake is en dat uit met name het laatste bindend advies niet althans onvoldoende blijkt waarop het steunt.
De Geschillencommissie achtte blijkens het eerste bindend advies de klacht van [eiser] gegrond en heeft [bedrijf] opgedragen de klachten te herstellen overeenkomstig de aanbevelingen van [deskundige 1]. [deskundige 1] heeft vervolgens – zo blijkt uit zijn bij de feiten onder l genoemde rapport - gerapporteerd dat er door [bedrijf] is afgeweken van zijn advies, waardoor de aanvankelijk gering geachte gebreken opvallend (en dus erger, kantonrechter) waren geworden en wederom herstel mogelijk en nodig was. In het tussenadvies heeft de Geschillencommissie overwogen dat [bedrijf] heeft aangevoerd dat zij zich precies had gehouden aan de aanbevelingen van [deskundige 1] en dat zij ter zitting de oorspronkelijke vulling van het bankstel en de nieuwe verwerkte vulling heeft getoond en daarover heeft aangevoerd dat de oorspronkelijke vulling een sg waarde had van 25/30 en de nieuwe vulling een sg waarde van 35/40.
Mogelijk is de commissie gelet op het voorgaande tot de conclusie gekomen dat [bedrijf] zoals zij had aangevoerd de kussens had vervangen, maar dat staat niet met zoveel woorden in het advies. De commissie overweegt wél dat tussen de ter zitting beoordeelde oorspronkelijke vulling en de nieuwe vulling duidelijk een verschil in stugheid valt te constateren en benoemt vervolgens een nieuwe deskundige, teneinde vast te stellen welk soort vulmateriaal er nu precies in de (nieuwe) zittingen is verwerkt, hetgeen erop wijst dat de commissie heeft aangenomen dat van nieuwe kussens sprake was.
Indien dat haar uitgangspunt was, impliceert dat noodzakelijkerwijs dat zij de inhoud van het zojuist genoemde rapport van [deskundige 1] terzijde stelt. In dat licht bezien is het vervolgens zonder nadere motivering - die ontbreekt - onbegrijpelijk, dat de commissie in haar laatste bindend advies overweegt dat zij op grond van alle aan haar uitgebrachte adviezen (en dus ook het rapport van [deskundige 1], kantonrechter), die zij tot de hare maakt, tot geen andere conclusie kan komen dan dat [bedrijf] zich op adequate wijze van haar taak heeft gekweten en de haar opgedragen werkzaamheden op de door de deskundige aanbevolen wijze heeft verricht. De Geschillencommissie kan zich daarbij niet gebaseerd hebben op zowel het rapport van [deskundige 1] als dat van [deskundige 2], nu deze lijnrecht tegenover elkaar staan ten aanzien van de vraag of [bedrijf] de kussens overeenkomstig de aanbevelingen van [deskundige 1] heeft vervangen. Dit gebrek in de motivering is des te ernstiger, omdat het oordeel van [deskundige 2] dat de kussens zijn vernieuwd en (kort gezegd) kwalitatief goed zijn tegenstrijdig is met zijn constatering dat de gebreken opvallend zijn en technisch herstel niet mogelijk is. De conclusie van [deskundige 2] wordt helemaal onbegrijpelijk tegen de achtergrond van de niet door [bedrijf] weersproken en dus vaststaande stelling van [eiser], dat [deskundige 2] op 31 maart 2005 gelet op zijn bevindingen aan [eiser] heeft voorgesteld om aan [bedrijf] het voorstel te doen het bankstel retour te nemen en [eiser] een ander bankstel uit te laten zoeken, waarmee [eiser] akkoord ging, maar [bedrijf] na enige dagen bedenktijd niet. [eiser] heeft uit dit voorstel van [deskundige 2] terecht opgemaakt dat [deskundige 2] van oordeel was dat [bedrijf] juist niet aan haar verplichtingen had voldaan.
Indien het uitgangspunt van de commissie bij het tussenadvies was, dat nog nader bezien moest worden of [bedrijf] overeenkomstig de aanbevelingen van [deskundige 1] de herstelwerkzaamheden had verricht, is zonder nadere motivering die ontbreekt, onbegrijpelijk waarom de commissie (kennelijk) de bevindingen van [deskundige 2] wél en die van [deskundige 1] niet tot de hare heeft gemaakt.
5. Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat gebondenheid van [eiser] aan de beslissing van de Geschillencommissie in verband met de inhoud van het bindend advies in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn en is de beslissing dus vernietigbaar. De kantonrechter zal de beslissing dan ook vernietigen.
6. [eiser] heeft voorts ontbinding van de koopovereenkomst gevorderd op grond van zijn stelling dat het bankstel niet de eigenschappen bezit die hij op grond van de overeenkomst mocht verwachten. Ook deze vordering acht de kantonrechter toewijsbaar. Uit de rapporten van zowel [deskundige 1] als [deskundige 2] blijkt immers dat de gebreken (ook na de door [bedrijf] uitgevoerde herstelwerkzaamheden) opvallend zijn en dat het zitcomfort van het bankstel anders is dan aanvankelijk het geval was. Daarmee staat voldoende vast dat het bankstel niet (meer) de eigenschappen bezit die [eiser] op grond van de overeenkomst mocht verwachten. Dat het stuggere zitcomfort het noodzakelijke gevolg is van de herstelwerkzaamheden waarmee [eiser] akkoord is gegaan, maakt dat niet anders, nu [eiser] er kennelijk en terecht vanuit is gegaan, dat door het herstel de aanvankelijk geringe gebreken in de vorm van plooivorming verholpen zouden zijn, hetgeen blijkens de rapporten niet het geval is.
7. Nu de ontbinding van de koopovereenkomst zal worden uitgesproken, zal [bedrijf] tevens worden veroordeeld tot (terug)betaling van de koopprijs van € 3.657,= aan [eiser], met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding. Voor toewijzing van de wettelijke rente met ingang van 29 december 2003, zoals [eiser] heeft gevorderd, ziet de kantonrechter geen reden, nu destijds de door hem gevorderde ontbinding prematuur was.
De vordering van [eiser] tot vergoeding van € 500,= terzake van drie keer een vrije dag plus reiskosten voor hem en zijn echtgenote is door [bedrijf] betwist en door [eiser] verder niet onderbouwd met bewijsstukken, zodat deze zal worden afgewezen.
Hetzelfde geldt ten aanzien van de vordering tot vergoeding van immateriële schade.
8. Als grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal [bedrijf] worden veroordeeld in de proceskosten.
Beslissing
De kantonrechter:
- vernietigt de beslissing van de Geschillencomissie Wonen d.d. 27 juli 2005 dossiernummer WON04-0053vba, tussen partijen gewezen;
- ontbindt de tussen partijen op 4 april 2003 gesloten koopovereenkomst betreffende het litigieuze bankstel;
- veroordeelt [bedrijf] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen € 3.657,=, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 23 augustus 2005 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt [bedrijf] in de proceskosten, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 445,93, waaronder begrepen € 175,= voor verletkosten, onverminderd de eventueel over deze kosten verschuldigde BTW;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. M.G.L. den Os-Brand en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
15 februari 2006.