ECLI:NL:RBSGR:2006:AX7518

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 februari 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/2870
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingrechtelijke gevolgen van een vaststellingsovereenkomst en de belastingheffing over rekening-courantschuld

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage op 10 februari 2006, staat de belastingheffing over een rekening-courantschuld en de gevolgen van een vaststellingsovereenkomst centraal. Eiser, die tevens directeur en enig aandeelhouder is van [bedrijf 1] B.V., heeft in 2000 een vaststellingsovereenkomst gesloten met de Belastingdienst met betrekking tot de afhandeling van aanslagen inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting over de jaren 1996 tot en met 2000. De rechtbank onderzoekt of de rente over de rekening-courantschuld, die eiser aan [bedrijf 1] B.V. had, belastbaar is in het jaar 2001. Eiser stelt dat de ontvangen rente over het jaar 2000 niet belastbaar is in 2001, omdat deze onder het compromis valt. De rechtbank oordeelt echter dat het compromis enkel betrekking heeft op de belastingjaren 1996 tot en met 2000 en dat de rente over het jaar 2000 niet onder deze overeenkomst valt. Dit leidt tot de conclusie dat de rente in 2001 belastbaar is.

Daarnaast wordt de hoogte van de rekening-courantschuld en het te hanteren rentepercentage besproken. Eiser heeft geen rente betaald over de rekening-courantschuld en de rechtbank oordeelt dat de door verweerder gehanteerde marktrente van 4,7% niet te hoog is. De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de hoogte van de rekening-courantschuld lager is dan door verweerder is vastgesteld. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat de aanslag zoals door de Belastingdienst opgelegd, wordt gehandhaafd. De uitspraak benadrukt het belang van het bedingen van rente in zakelijke verhoudingen en de gevolgen van het niet doen.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/2870
Uitspraakdatum: 10 februari 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst [ te Q], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2001 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.763, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 96.580 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 29.822.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 24 maart 2005 de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 29.768 en met handhaving van de overige belastbare inkomens. Eiser heeft daartegen bij brief van 25 april 2005, ontvangen bij de rechtbank op 26 april 2005, beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd waarna verweerder schriftelijk heeft gedupliceerd.
Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2005 te 's-Gravenhage.
Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde [....]. Namens verweerder zijn verschenen [........] en [.........].
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Eiser, gehuwd, ontving in het jaar 2001 een AOW-uitkering en inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking van [bedrijf 1] B.V. Eiser is directeur en enig aandeelhouder van [bedrijf 1] B.V. De activiteiten van [bedrijf 1] B.V. bestaan uit het beleggen in aandelen.
Op 13 december 2000 hebben eiser, [bedrijf 1] B.V. en verweerder een vaststellingsovereenkomst (het compromis) gesloten met betrekking tot de afhandeling van de aanslagen inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen 1996 tot en met 2000 en vermogensbelasting 1997 tot en met 2000 ten name van eiser en de aanslagen vennootschapsbelasting van [bedrijf 1] B.V. voor de jaren 1996 tot en met 2000.
De schriftelijke vastlegging van het compromis is op 29 januari 2001 door eiser, voor zichzelf en als directeur van [bedrijf 1] B.V., door zijn belastingadviseur en door verweerder ondertekend.
In het compromis staat – onder meer – het volgende vermeld:
“(…)
2 Omschrijving van het geschil
De kwestie waarover partijen van mening verschillen luidt als volgt:
De gehele afhandeling van de fiscale problemen op het gebied van de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 1996 t/m 2000 en vermogensbelasting over de jaren 1997 t/m 2000 van [eiser].
De gehele afhandeling van de fiscale problemen op het gebied van de vennootschapsbelasting over de jaren 1996 t/m 2000 van [bedrijf 1] B.V.
(…)
4 Inhoud van de overeenkomst
Partijen zijn op 13 december 2000 het volgende overeengekomen:
a. Door [bedrijf 1] B.V. wordt uiterlijk 31 januari 2001 een bedrag van in totaal ƒ 250.000, -- overgemaakt aan de belastingdienst te [Q] ter finale kwijting, dus inclusief heffingsrente, invorderingsrente en boete van de door [eiser] en
[bedrijf 1] B.V. verschuldigde vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 1996 t/m 2000 en vermogensbelasting over de jaren 1997 t/m 2000.
b. De belastbare inkomens van [eiser] over de jaren 1996 t/m 2000 zullen worden vastgesteld op nihil. Dit zal worden gerealiseerd door de uitbetaling van managementfee door [bedrijf 1] B.V. aan [eiser] in de jaren 1996 t/m 2000 op een dusdanig bedrag vast te stellen, zodat de belastbare inkomens van [eiser] op nihil uitkomen.
(…)
e.De vervangingsreserve van [bedrijf 1] B.V. per 31 december 2000 is ƒ 3.300.000,--.
(…)
h. De aandelen in onroerend goed maatschappijen, die in de jaren 2000 en 2001 zijn/worden aangekocht als vervanging zullen op de balans worden gewaardeerd op beurskoers minus vervangingsreserve, terwijl de boekwaarde minimaal
ƒ 605.845,-- (zijnde de totale boekwaarde van de in 1994 en 1996 verkochte activa) dient te zijn, tenzij de totale beurskoers van dit aandelenpakket lager is. Heeft op 31 december 2001 nog geen of slechts een gedeeltelijke vervanging plaatsgevonden dan zal het resterende gedeelte van de vervangingsreserve vrijvallen in de winst over 2001 van [bedrijf 1] B.V.
(…)
6 Geldigheidsduur van overeenkomst
Deze overeenkomst geldt voor de heffing van inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 1996 t/m 2000 en vermogensbelasting over de jaren 1997 t/m 2000 van [eiser] en de heffing van vennootschapsbelasting over de jaren 1996 t/m 2000 van [bedrijf 1] B.V. De afspraak gemaakt onder punt 4h van deze overeenkomst geldt ook voor de heffing van de vennootschapsbelasting van [bedrijf 1] B.V. over de jaren 2001 en volgende.”.
Een vaststellingsovereenkomst inzake de rekening-courant verhouding tussen eiser en [bedrijf 1] B.V. is uiteindelijk niet tot stand gekomen.
Eiser beschikte in het jaar 2001 in privé over spaarrekeningen bij [bedrijf 2] en [bedrijf 3], op welke rekeningen op 1 januari 2001 de op het jaar 2000 betrekking hebbende rentetermijnen van respectievelijk € 6.249 en € 23.323 zijn bijgeschreven.
Tot de gedingstukken behoren twee bladzijden van een “depotoverzicht per 31/12/2000” opgesteld door [bedrijf 4] waarop is aangegeven “[eiser] inzake [bedrijf 1] B.V.”, “Dit portefeuille overzicht dient u te bewaren t.b.v. uw aangifte vermogensbelasting.” met daarop aandelen met een “depotwaarde” van € 1.829.432 en een “dekkingswaarde” van
€ 1.088.963.
Tot de gedingstukken behoort een van eiser afkomstig overzicht “Bezittingen [eiser] per 31 december 2000” waarop onder meer voorkomen rekening-courant [bedrijf 4] € 171.781,18 en Depotoverzicht [bedrijf 4] € 1.829.432.
Eiser heeft voor het jaar 2001, na enige herstelaangiften, aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.099 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 17.259. Eiser heeft in zijn aangifte een rekening-courantschuld aan [bedrijf 1] B.V. aangegeven. Deze schuld bedraagt volgens de aangifte op 1 januari 2001
€ 2.239.611 en op 31 december 2001 € 2.026.129. Eiser heeft in 2001 geen rente betaald over de rekening-courantschuld aan [bedrijf 1] B.V.
Eiser heeft de in 2001 ontvangen rentetermijnen op de spaarrekeningen [bedrijf 2] en[bedrijf 3] niet in zijn aangifte aangegeven.
Eiser heeft het belastbare inkomen uit sparen en beleggen als volgt berekend:
bezittingen 1 januari 2001: € 2.870.525 (waarvan aandelen [bedrijf 3] € 34.000 en aandelen [bedrijf 4] € 1.829.432)
bezittingen 31 december 2001: € 2.318.590 (waarvan aandelenportefeuille [bedrijf 4]
€ 2.285.110)
--------------
gemiddelde waarde bezittingen € 2.594.558
schulden 1 januari 2001: € 2.234.611
schulden 31 december 2001: € 2.021.129
-----------
gemiddelde waarde schulden € 2.127.870
----------------
gemiddelde rendementsgrondslag € 466.688
af: heffingvrij vermogen eiser en partner € 35.200
----------------
rendementsgrondslag € 431.488
4% van rendementsgrondslag € 17.259.
Bij de aanslagregeling heeft verweerder de navolgende correcties aangebracht:
a. belastbaar inkomen uit werk en woning:
rente[bedrijf 2] € 6.249
rente[bedrijf 3] € 23.323
rentevrijstelling -/- € 908
----------
€ 28.664;
b. belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang:
een regulier voordeel uit aanmerkelijk belang in verband met het niet betalen van rente over de rekening-courantschuld aan [bedrijf 1] B.V. van € 96.580. Verweerder is hierbij uitgegaan van een rekening-courantschuld op 1 januari 2001 van
€ 2.239.611 en op 31 december 2001 van € 1.400.683. Hij heeft voor het jaar 2001 een gemiddelde marktrente van 4,7 % in aanmerking genomen;
c. belastbaar inkomen uit sparen en beleggen:
meer aandelen [bedrijf 3] op 1 januari 2001 € 2.700
minder rekening-courantschuld [bedrijf 1] B.V. op 31 december 2001 € 625.446.
Verweerder heeft in verband met voornoemde correcties de rendementsgrondslag berekend op € 745.560 ( € 2.595.908 gemiddelde waarde bezittingen -/- € 1.815.147 gemiddelde waarde schulden -/- heffingvrij vermogen € 35.200).
Na bezwaar heeft verweerder de waarde van de aandelen [bedrijf 3] op 1 januari 2001 op
€ 34.000 vastgesteld en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen dienovereenkomstig verminderd tot € 29.768.
3. Geschil
In geschil is:
a. of de in 2001 genoten rentetermijnen over het jaar 2000 op de spaarrekeningen [bedrijf 2] en [bedrijf 3] als inkomen uit werk en woning (box 1) belast zijn in het jaar 2001;
b1. of eiser, nu [bedrijf 1] B.V. ter zake van de rekening-courantschuld geen rente heeft bedongen, belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang heeft genoten;
b2. (indien vraag b1. bevestigend moet worden beantwoord) de omvang van de rekening-courantschuld;
b3. (indien vraag b1. bevestigend moet worden beantwoord) het te hanteren rentepercentage;
c. het belastbare inkomen uit sparen en beleggen;
d. de heffingsrente; en
e. of verweerder moet worden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding.
Eiser concludeert uiteindelijk tot gegrondverklaring van het beroep, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar, tot vermindering van de onderhavige aanslag naar een niet vermelde grondslag en tot een vergoeding van de door hem geleden schade ad € 14.862,66.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding.
4. Beoordeling van het geschil
Rente spaarrekening [bedrijf 2] en [bedrijf 3]
Eiser neemt op grond van het compromis het standpunt in dat de over het jaar 2000 genoten rente [bedrijf 2] en[bedrijf 3] niet belastbaar is in 2001.
Bij de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) is in artikel AK van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 vastgelegd dat lopende termijnen van rente van tot het privé-vermogen behorende schuldvorderingen voor de toepassing van de Wet worden aangemerkt als inkomen uit werk en woning. De door eiser in 2001 ontvangen rentetermijnen op de spaarrekeningen [bedrijf 2] en[bedrijf 3] zijn derhalve in 2001 belast.
De rechtbank oordeelt dat het bepaalde in het compromis dit niet anders maakt. Het compromis heeft uitsluitend betrekking op de belastingjaren 1996 tot en met 2000. Ook uit de overige gedingstukken blijkt niet dat de hiervoor vermelde rentetermijnen onder het compromis vallen. De verwijzing van eiser naar een later in juli 2001 door verweerder opgesteld overzicht inzake de privé-bezittingen van eiser, waarin de over het jaar 2000 te vorderen rente op de spaarrekeningen
[bedrijf 2] en [bedrijf 3] zijn opgenomen, doet aan voormeld oordeel niet af. Naar verweerder heeft gesteld en de rechtbank aannemelijk acht, is dit overzicht uitsluitend opgemaakt met het doel om aan te geven dat eiser in privé over voldoende middelen beschikte om de rekening-courantschuld af te lossen. Enig verband tussen de onderwerpelijke rente en het compromis ontbreekt.
Het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel faalt derhalve.
Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang
Eiser heeft in zijn aangifte een rekening-courantschuld bij [bedrijf 1] B.V. op 1 januari 2001 van € 2.239.611 en op 31 december 2001 van € 2.026.129 opgenomen.
Verweerder heeft laatstgenoemde schuld, na verrekening en overboeking van diverse bedragen, in het voordeel van eiser berekend op € 1.400.683. Alsdan is het aan eiser om aannemelijk te maken dat de stand van de rekening-courantschuld nog lager is.
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat er geen sprake meer is van een rekening-courantschuld. Volgens eiser is [bedrijf 1] B.V., overeenkomstig het compromis (onderdeel 4h), in 2001 eigenaar geworden van de aandelenportefeuille [bedrijf 4], waardoor de rekening-courantschuld in zijn geheel is afgelost. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat hij gelden ter beschikking kreeg van [bedrijf 1] B.V. om voor die vennootschap aandelen te kopen. De effectennota’s stonden op naam van eiser en [bedrijf 1] B.V. gezamenlijk. Met verweerder was in het compromis afgesproken dat de aangekochte aandelen zouden worden afgeboekt van de vervangingsreserve in [bedrijf 1] B.V.
Verweerder heeft gesteld dat [bedrijf 1] B.V. in haar aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2001 voormelde aandelenportefeuille niet heeft opgenomen en de opbrengsten van deze aandelenportefeuille ad € 153.000 niet heeft verantwoord. Voorts heeft verweerder gesteld dat deze aandelenportefeuille pas in 2002 aan [bedrijf 1] B.V. is overgedragen en dat eiser in zijn aangifte voor het jaar 2001 een bedrag van € 11.967 aan te verrekenen dividendbelasting heeft opgenomen.
Eiser heeft hetgeen verweerder heeft gesteld niet of althans onvoldoende weersproken; de rechtbank acht de stellingen van verweerder aannemelijk. Met de aanslag is € 11.967 dividendbelasting verrekend. Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat de aandelenportefeuille bij [bedrijf 4] in 2001 tot de bezittingen van eiser behoorde en niet tot de activa van [bedrijf 1] B.V. en dat de waarde van die portefeuille niet in mindering kan worden gebracht op de rekening-courantschuld van eiser bij
[bedrijf 1] B.V.
De gedingstukken geven onvoldoende inzicht in het verloop van de rekening-courantschuld in het jaar 2001. Ook de door eiser ingebrachte overzichten, zoals bijlage 15 bij de conclusie van repliek, geven dit inzicht niet.
Het vorenstaande brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich mee dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de hoogte van de rekening-courantschuld op 31 december 2001 lager is dan het door hem aangegeven bedrag, laat staan lager is dan het bedrag van € 1.400.683 dat verweerder in aanmerking heeft genomen.
In zakelijke verhoudingen moet over een rekening-courantschuld rente worden berekend. Uit het geheel van de feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat [bedrijf 1] B.V. door na te laten rente over de rekening-courantschuld te berekenen, eiser als aanmerkelijk belanghouder een voordeel heeft willen doen toekomen en dat tevens eiser zich daarvan bewust is geweest, althans redelijkerwijs bewust had moeten zijn. Naar verweerder heeft gesteld en de rechtbank aannemelijk acht, is het berekenen van rente in het verleden uitdrukkelijk aan de orde geweest. Dat over de jaren 1996 tot en met 2000 een compromis is gesloten, laat onverlet dat indien over het jaar 2001 geen rente over de rekening-courantschuld verschuldigd is, sprake is van een uitdeling van winst die behoort tot de reguliere voordelen uit aanmerkelijk belang als bedoeld in artikel 4.12, onderdeel a, van de Wet.
De stelling van eiser dat sinds de invoering van de Wet nog geen jurisprudentie op dit punt is gevormd, treft geen doel. De Wet op de inkomstenbelasting 1964 en de Wet zijn immers gelijkluidend voor wat betreft de aanwezigheid van een uitdeling van winst bij het niet bedingen van rente over een rekening-courantschuld van een directeur-grootaandeelhouder bij zijn B.V.
Ook de stelling van eiser dat de activa van [bedrijf 1] B.V. geen dividenduitkering zou toestaan, faalt, aangezien er geen enkel beletsel bestond om het dividend te verrekenen met de schuld van eiser aan [bedrijf 1] B.V.
Verweerder heeft in zijn berekening van de rente een percentage van 4,7% gehanteerd.
Eiser heeft aangevoerd dat, indien al rente berekend zou moeten worden, een percentage van 3,5% gehanteerd moet worden. Daarbij verwijst hij naar de gemiddelde marktrente voor twaalf-maands-leningen van 4,09 % ([bedrijf 5]), waarbij rekening dient te worden gehouden met het feit dat binnen één jaar aflossing van de rekening-courantschuld dient plaats te vinden in verband met de vrijval van de vervangingsreserve bij [bedrijf 1] B.V.
De rechtbank is van oordeel dat niet bij het door eiser voorgestane rentepercentage kan worden aangesloten. De rente van [bedrijf 5] heeft betrekking op de voor de kapitaalmarkt geldende rente, welke in het onderhavige geval niet kan worden toegepast. Voorts zal in gevallen waarin geen zekerheid is gesteld en waarbij sprake is van een kortlopende lening, anders dan eiser stelt, de rente juist hoger uitvallen.
De door verweerder gehanteerde marktrente van 4,7% komt de rechtbank, mede gelet op de in het Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 8 februari 2002, nr. CPP 2002/318, V-N 2002/11.16., vermelde rentestanden en rendementen niet te hoog voor.
Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen
Gelet op hetgeen hiervoor inzake de rekening-courantschuld is overwogen, heeft verweerder de rendementsgrondslag op de juiste wijze berekend, en daarmee het belastbare inkomen uit sparen en beleggen terecht op € 29.768 vastgesteld.
Heffingsrente
De rechtbank oordeelt dat uit de stukken van het geding niet valt af te leiden dat verweerder de heffingsrente te hoog heeft berekend.
Op grond van het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten/Schadevergoeding
Nu het beroep ongegrond is, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling dan wel een schadevergoeding als vermeld in onderdeel 3 van deze uitspraak.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 10 februari 2006 door mrs. J.P.F. Slijpen, K.M. Braun, J.J.B. Hulst, in tegenwoordigheid van mr. U.A. Salomons, griffier. De beslissing is dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op: