Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
vreemdelingenkamer
voorlopige voorziening
Uitspraak
artikel 8:84 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
inzake: A, geboren op [...] 1978, van Pakistaanse nationaliteit, wonende te Italië, verzoeker,
gemachtigde: mr. S.H.J.M. Roelofs, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,
gemachtigde: mr. B.H.C.M. Nollen, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van het Ministerie van Justitie.
1. Verzoeker heeft op 23 december 2005 een aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ter zake van verblijf als “kennismigrant” in de functie van Sushi-chef ingediend. Bij bezwaarschrift van 28 februari 2006 heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een besluit op deze aanvraag. Bij brief van 28 februari 2006 is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die er primair toe strekt dat verzoeker dient te worden behandeld als ware hij in het bezit van een mvv, en subsidiair dat binnen een week na de datum van verzending van de uitspraak van de voorzieningenrechter een inhoudelijke beslissing op het bezwaar van 28 februari 2006 wordt genomen. Bij uitspraak van 29 maart 2006 (AWB 06/10645) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats het verzoek toegewezen met dien verstande dat verweerder wordt opgedragen binnen een week na verzending van de uitspraak een beslissing te nemen op de mvv-aanvraag van verzoeker mits de verschuldigde leges zijn voldaan en niet eerder dan een week na betaling van de leges. Daarbij is een dwangsom opgelegd.
2. Bij besluit van 6 april 2004 heeft verweerder de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard. Bij brief van 11 april 2006 is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die er toe strekt dat binnen drie werkdagen na een te nemen uitspraak alsnog een besluit wordt genomen op de mvv-aanvraag. Bij brief van 20 april 2006 - daags voor de behandeling van voornoemd verzoek ter zitting - heeft verweerder meegedeeld dat het besluit van 6 april 2006 is ingetrokken en dat uiterlijk op 28 april 2006 op de aanvraag zal worden beslist. Bij brief van 20 april 2006 heeft verzoeker het verzoek van 11 april 2006 ingetrokken.
3. Bij besluit van 28 april 2006 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker afgewezen. Bij brief van 8 mei 2006 heeft verzoeker verzocht het bezwaar van 28 februari 2006 te beschouwen als te zijn gericht tegen het besluit van 28 april 2006. Bij gelijke brief is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat verzoeker wordt behandeld als ware hij in het bezit van een mvv, met oplegging van een dwangsom.
4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2006. Verzoeker is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig de heer B, eigenaar van Restaurant C te D (hierna: referent).
5. De voorzieningenrechter heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
De voorzieningenrechter gaat in deze zaak uit van de volgende feiten.
1. Verzoeker heeft een verblijfsvergunning voor Italië en is aldaar woonachtig.
2. Op respectievelijk 14 oktober 2005 en 23 december 2005 heeft verzoeker een verzoek ingediend om advies inzake een mvv “kennismigrant”. Bij schrijven van respectievelijk 2 december 2005 en 16 februari 2006 is door verweerder negatief geadviseerd.
1. Aan de orde is de vraag of er aanleiding bestaat de gevraagde voorziening te treffen. Een dergelijke voorziening kan op grond van artikel 8:81 van de Awb worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. In het kader van deze belangenafweging speelt een rol de vraag of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft.
2.1 Het bestreden besluit is een besluit omtrent de afgifte van een visum. Dit besluit is genomen op basis van het Souverein Besluit van 12 december 1813. Op grond van artikel 72, tweede lid, van de Vw 2000 wordt een dergelijk besluit voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, gelijkgesteld met een besluit gegeven krachtens de Vw 2000.
2.2 Een aanvraag tot het verlenen van een mvv wordt getoetst aan dezelfde criteria als die gelden bij een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000.
2.3 Op grond van artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 wordt een verblijfsvergunning als bedoeld in dat artikel verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beperkingen en voorschriften.
2.4 Ingevolge artikel 3.4, eerste lid, onder y, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 kan een vreemdeling verblijf worden toegestaan als kennismigrant, als bedoeld in artikel 1d, van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen.
2.5 In het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire (WBV) 2006/2 is - voor zover hier van belang - het volgende neergelegd. Voor de definiëring van kennismigranten in het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen gekozen voor een eenduidig en objectief criterium, namelijk het salariscriterium.
Aan vreemdelingen die voldoen aan het looncriterium kan verblijf als kennismigrant worden toegestaan mits de werkgever bij wie zij in dienst treden op grond van een ondertekende verklaring (model M140), is toegelaten tot de kennismigrantenregeling. Het gaat hier om de verklaring, bedoeld in artikel 1d van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen en nader toegelicht in artikel 3.25a van het Voorschrift Vreemdelingen. In deze verklaring geeft de werkgever garanties met betrekking tot onder meer de volledigheid van het verzoek om advies in verband met de afgifte van een mvv of de aanvraag om een verblijfsvergunning die hij ten behoeve van of namens de kennismigrant indient, het voldoen aan de voorwaarden voor verblijf als kennismigrant door de vreemdeling en het niet ten koste komen van de Nederlandse Staat van het verblijf van kennismigranten. Daarnaast neemt de werkgever de verplichting op zich de IND te informeren zodra de situatie van de werknemer zich wijzigt. Doordat de werkgever een aantal verplichtingen op zich neemt, wordt de IND in staat gesteld de aanvragen om verblijf als kennismigrant via een versnelde procedure af te doen. Nu de IND zich verplicht tot een versnelde procedure, is het voor de IND van belang om vast te stellen of het aannemelijk is dat de werkgever de verplichtingen die hij in de verklaring aangaat, ook daadwerkelijk zal (kunnen) nakomen. Daarom dient de werkgever bij de verklaring steeds de volgende stukken te overleggen:
- een bewijs van inschrijving in het Handelsregister, niet ouder dan dertig dagen, verstrekt door de Kamer van Koophandel dan wel een bewijs waaruit blijkt dat inschrijving in het Handelsregister
niet verplicht is;
- een verklaring van betalingsgedrag, afgegeven door de Belastingdienst.
Als de stukken niet of niet volledig zijn overgelegd dan wel de inhoud van de stukken daartoe aanleiding geeft, kan de IND nader onderzoek (laten) doen naar de werkgever. De IND verstrekt een negatief advies aan de werkgever dan wel wijst de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning af als niet aannemelijk is dat de werkgever de in overgelegde verklaring neergelegde verplichtingen zal (kunnen) nakomen.
2.6 In de Nota van Toelichting bij het Besluit van 28 september 2004 tot wijziging van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen in verband met de toelating van kennismigranten, gepubliceerd in Staatsblad 2004, 481 (hierna: de Nota van Toelichting), is - voor zover hier van belang - het volgende neergelegd. Voor het looncriterium is gekozen omdat het opleidingsniveau en de aard van het werk van de kenniswerker moeilijk te definiëren is, en omdat in die maatstaf de waarde van de kennismigrant voor de Nederlandse arbeidsmarkt tot uitdrukking komt. De Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) tekent bij het hanteren van het eenduidige en objectieve inkomenscriterium aan dat daardoor niet alleen migranten die een direct verband houden met de kenniseconomie onder de toelatingsregeling zullen vallen en adviseert voor een selectievere benadering van de doelgroep door bijvoorbeeld een opleidingscriterium aan te leggen. De regering heeft besloten voor dit eenduidige en objectieve inkomenscriterium om daarmee te komen tot een snelle en eenvoudige procedure. Met dat criterium kunnen de lasten tot een minimum worden beperkt en is het uitvoeringstechnisch mogelijk om aanvragen op de kortst mogelijke termijn, en uiterlijk binnen twee weken, te behandelen. Daarbij is van belang dat het salaris van een werknemer zijn waarde op de Nederlandse arbeidsmarkt weergeeft.
3.1 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat verzoeker niet in aanmerking komt voor de gevraagde mvv. Daartoe is het volgende aangevoerd.
Het is de verantwoordelijkheid van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie om ten behoeve van een zorgvuldige beslissing om een aanvraag om verblijf alle relevante feiten en omstandigheden mee te nemen. Het feit dat na verlening van een verblijfsvergunning voor verblijf als kennismigrant de Arbeidsinspectie nader onderzoek kan doen naar de salariëring van de kennismigrant, laat onverlet dat de Minister nadere feiten en omstandigheden, in casu ten aanzien van de salariëring, meeweegt bij de beslissing op de aanvraag. Hierbij is onder meer van belang de vraag of de salariëring in overeenstemming is met de waarde die de werknemer vertegenwoordigt op de Nederlandse arbeidsmarkt en of het aannemelijk is dat het vereiste salaris ook daadwerkelijk zal worden uitbetaald.
Verzoeker was bij het indienen van de onderhavige aanvraag 27 jaar. Het toepasselijke bruto jaarsalaris dient in dit geval tenminste gelijk te zijn aan EUR 33.000,--. Uit de overgelegde conceptarbeidsovereenkomst blijkt dat verzoeker in dienst zal treden bij referent in de functie van Sushi-chef tegen een bruto maandsalaris van EUR 2.550,--, en een vakantietoeslag van 8%, hetgeen betekent dat verzoeker in totaal een bruto jaarsalaris van EUR 33.048,-- zal ontvangen. Uit informatie van het Centrum voor werk en inkomen te Zoetermeer blijkt dat de marktconforme beloning voor dit soort functies in dit segment van de horecasector EUR 24.000,-- per jaar, inclusief 8% vakantiegeld, bedraagt. Verzoeker ontvangt derhalve geen marktconform salaris. Nu geen marktconform salaris wordt betaald is de hoogte van het salaris in casu geen weerspiegeling van de waarde die verzoeker vertegenwoordigt op de Nederlandse arbeidsmarkt. Hierbij is van belang dat het marktconforme salaris voor de functie die verzoeker gaat vervullen EUR 24.000,-- bedraagt, hetgeen een beduidend lager salaris is dan het voor de kennismigrant vastgestelde looncriterium, te weten EUR 33.000,--. Gelet hierop wordt aan verzoeker geen verblijf als kennismigrant toegestaan.
Daarnaast is het niet aannemelijk dat het in de arbeidsovereenkomst genoemde salaris ook daadwerkelijk aan verzoeker zal worden uitbetaald. Uit de overgelegde stukken blijkt dat referent gemiddeld ongeveer 39 medewerkers per jaar in dienst heeft, waarvan het grootste gedeelte parttime werkzaam is dan wel seizoensgebonden arbeid verricht. Géén van deze werknemers ontvangt jaarlijks bruto meer dan EUR 25.000,--. Voorts is van een deugdelijke financiële onderbouwing van de functie van verzoeker niet gebleken. In zijn brief van 23 december 2005 heeft de gemachtigde namens referent een nadere uitleg gegeven omtrent de beloning van de medewerkers van het restaurant, maar deze is onvoldoende zwaarwegend voor een ander oordeel. Derhalve wordt geconcludeerd dat niet aannemelijk is dat verzoeker en referent daadwerkelijk uitvoering zullen gaan geven aan de arbeidsovereenkomst. Nu niet aannemelijk is dat daadwerkelijk uitvoering zal worden gegeven aan de arbeidsovereenkomst, is evenmin aannemelijk dat referent de in de verklaring met betrekking tot de toelating van kennismigranten neergelegde verplichtingen zal (kunnen) nakomen.
De omstandigheid dat referent middels het verstrekken van inlogcodes toegang is verleend tot de kennismigrantenmodule op het internet, doet aan het vorenstaande niets af. In deze fase overlegt de werkgever slechts de verklaring (model M140) waarna hij toegang krijgt tot de formulieren voor een verzoek om advies dan wel een aanvraag voor een verblijfsvergunning middels de speciaal voor het verblijfsdoel kennismigranten ontwikkelde formulierenmodule. Eerst bij de beoordeling van de eerste verblijfsaanvraag komt de vraag aan de orde of aan de voorwaarden voor verblijf als kennismigrant is voldaan en of het aannemelijk is dat het bedrijf de verplichtingen voortvloeiende uit zijn verklaring zal kunnen nakomen.
Gelet op alle feiten en omstandigheden, het niet aanwezig zijn van een financiële onderbouwing van de functie, de marktconforme beloning die voor dit soort functies gangbaar is, en het geboden salaris, wordt het niet aannemelijk geacht dat aan verzoeker een jaarsalaris van tenminste EUR 33.048,-- zal worden betaald en evenmin dat referent in dit geval voor verzoeker de verplichtingen voortvloeiende uit de verklaring zal nakomen.
3.2 Door verzoeker is verzocht een voorziening te treffen die ertoe strekt hem te behandelen als ware hij in het bezit van een mvv als kennismigrant. Aan het verzoek en het bezwaar is het volgende - zakelijk weergegeven - ten grondslag gelegd. Verzoekers zaak bewijst dat de uitvoering van de kennismigrantenregeling door verweerder niet voldoet aan de door de regering voorgestane uitgangspunten, zoals die zijn neergelegd in de Nota van Toelichting bij het Besluit van 28 september 2004. De door verweerder gestelde voorwaarde van het aanbieden van een marktconform salaris maakt immers geen deel uit van de regeling.
Ter betwisting van de stelling van verweerder dat niet aannemelijk is gemaakt dat referent het benodigde salarisniveau zal betalen, is bij het tweede adviesverzoek reeds een grote hoeveelheid informatie overgelegd waarmee voldoende aannemelijk is gemaakt dat de vaste medewerkers in de keuken van het restaurant een soortgelijk salarisniveau genieten en dat het gemiddelde jaarloon binnen het restaurant naar beneden wordt gedrukt door het feit dat veel gebruik wordt gemaakt van parttime werknemers en seizoenskrachten. In het tweede negatieve advies noch in het bestreden besluit is hier kenbaar rekening mee gehouden.
Uit artikel 1d van het Uitvoeringsbesluit Wet arbeid vreemdelingen blijkt dat werkgevers vrij van de tewerkstellingsvergunningsplicht zijn indien het salarisniveau wordt gehaald en de werkgever een ‘kennismigrantenverklaring’ heeft ontvangen betreffende de op de werkgever rustende verplichtingen. Dit zijn de toetsingscriteria. Het standpunt van verweerder dat de afgifte van een dergelijke verklaring geen enkele andere waarde heeft, is niet conform de uitgangspunten van de regeling. Door afgifte van de ‘verklaring kennismigrant’ wordt de werkgever door verweerder als een betrouwbare partner gezien in de uitvoering en toepassing van de kennismigrantenregeling. De vraag of het salaris aan verzoeker daadwerkelijk zal worden uitbetaald is een gepasseerd station nu referent is toegelaten tot kennismigrantenregeling. Referent heeft een verklaring van betalingsgedrag overgelegd, afgegeven door de Belastingdienst, hetgeen moet waarborgen dat de werkgever zijn verplichtingen nakomt. Op grond hiervan is referent toegelaten. Zonder concrete redenen kan verweerder daar nu niet meer op terugkomen. Wat die redenen zijn, behalve dan dat in het verleden niet aan elke werknemer van het restaurant een salaris van ten minste EUR 33.000,-- bruto per jaar is uitbetaald en dat dit salaris niet marktconform zou zijn, hetgeen evenwel geen zelfstandige toetsingscriteria zijn, blijft ook thans duister. De toelating van de werkgever tot de regeling schept een rechtsvermoeden. Nu aan beide voornoemde vereisten was voldaan, had verweerder, gelet op het bepaalde in artikel 4:84 van de Awb, geen enkele ruimte om de aanvraag af te wijzen.
4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
4.1 Vooropgesteld wordt, zoals blijkt uit de Nota van Toelichting bij het Besluit van 28 september 2004, dat het kabinet met de kennismigrantenregeling heeft beoogd de toelatingsprocedures voor hooggekwalificeerde arbeidsmigranten (kennismigranten) te versoepelen en te versnellen om de kenniseconomie te stimuleren. Daarbij is gekozen voor een eenduidig en objectief criterium, het inkomenscriterium, en is afgezien van de voorwaarde dat de kennismigrant over een bepaald opleidingsniveau moet beschikken zodat ondernemingen uit het midden- en kleinbedrijf niet zijn uitgesloten van de regeling.
4.2 Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder zich primair op het standpunt gesteld dat de onderhavige aanvraag een herhaalde aanvraag is en dat de voorzieningenrechter derhalve gehouden te onderzoeken of sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan de onderhavige aanvraag nimmer een herhaalde aanvraag betreffen. Over de eerdere negatieve adviezen kon uit de aard van de zaak niet worden geprocedeerd nu het immers geen besluiten betrof, hetgeen een wezenlijk element vormde voor de uitspraak van 29 maart 2006. Er is derhalve geen sprake van een onherroepelijk geworden of rechtens onaantastbaar geworden besluit. Nu het thans bestreden besluit het eerste besluit is in deze procedure, is van een situatie als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb evident geen sprake.
4.3 Voorts heeft verweerder gesteld dat niet aannemelijk is gemaakt dat het in de arbeidsovereenkomst genoemde salaris ook daadwerkelijk aan verzoeker zal worden uitbetaald. Verweerder heeft gezien het bestreden besluit en de afwijzende adviezen aan dit standpunt ten grondslag gelegd dat geen van de werknemers van het restaurant C jaarlijks bruto meer dan EUR 25.000,-- salaris ontvangt. In reactie hierop heeft verzoeker, met name in zijn reactie op het tweede afwijzende advies, aangevoerd, en met stukken onderbouwd, dat de vaste medewerkers in de keuken een soortgelijk salarisniveau genieten.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is gezien de overgelegde stukken, waaronder arbeidsovereenkomsten en salarisspecificaties, aannemelijk geworden dat in ieder geval E, de voormalige Sushi-chef, wiens functie verzoeker wil gaan overnemen, in 2003 een bruto maandsalaris ontving van EUR 2.750,-- exclusief vakantietoeslag, hetgeen de waarde van het bruto maandsalaris dat verzoeker zal gaan verdienen, te weten EUR 2.550,-- exclusief vakantietoeslag, overstijgt, en daarmee tevens het vereiste loonniveau van EUR 33.000,--. Voorts is niet gebleken van signalen van de Belastingdienst op grond waarvan aan het betalingsgedrag van referent moet worden getwijfeld. Op grond hiervan concludeert de voorzieningenrechter dat het kennelijk, ondanks dat de marktconforme beloning voor dit soort functies kennelijk lager ligt, niet ongebruikelijk is dat een loon, zoals referent met verzoeker is overeengekomen, wordt overeengekomen en uitbetaald. Daarnaast heeft referent toegelicht dat het gemiddelde jaarloon binnen het restaurant naar beneden wordt gedrukt door het feit dat veel gebruik wordt gemaakt van aanzienlijk lager betaalde parttime werknemers en seizoenskrachten. Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het standpunt van verweerder dat er redenen bestaan om te vermoeden dat het afgesproken salaris hoger is dan feitelijk zal worden betaald, feitelijke grondslag mist. Het bestreden besluit is in zoverre dan ook ondeugdelijk gemotiveerd. Gegeven het feit dat verweerder geen andere argumenten aan zijn standpunt ten grondslag heeft gelegd, en bij het ontbreken van enig ander signaal, moet het er naar het oordeel van de voorzieningenrechter voor worden gehouden dat referent en verzoeker een reëel salaris zijn overeengekomen en dat deze afspraak zal worden nagekomen.
4.4 Voor zover verweerder tevens heeft beoogd te stellen dat nu verzoeker geen marktconform salaris ontvangt, de hoogte van het salaris dat zal worden uitbetaald geen weerspiegeling is van de waarde die verzoeker vertegenwoordigt op de Nederlandse arbeidsmarkt, zodat verzoeker niet als kennismigrant kan worden beschouwd, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Gelet op het bovenstaande, onder III.2.5 en 2.6 aangehaalde, beleidskader is gekozen voor een eenduidig en objectief criterium, namelijk het salariscriterium. Voornoemd standpunt van verweerder betekent echter dat tevens wordt getoetst of het salaris van verzoeker overeenkomt met het marktconforme salaris voor dit soort functies. Voor een dergelijke visie is echter geen grondslag te vinden in het beleid en de regelgeving inzake kennismigranten. Uit de Nota van Toelichting blijkt voorts dat is uitgegaan van de gedachte dat het salaris op zichzelf de waarde van de werknemer op de Nederlandse arbeidsmarkt weergeeft. Verweerder kan derhalve niet door middel van zijn besluitvorming alsnog een andere, niet door de materiële wetgever beoogde, invulling aan het begrip kennismigrant geven. Voor zover de regeling niet overeenkomt met de visie van verweerder omtrent de invulling van het begrip kennismigrant, zal dit door middel van een aanpassing van de regeling en/of het beleid tot uitdrukking kunnen worden gebracht. Gelet op het vorenstaande ontbeert het bestreden besluit ook op dit punt een deugdelijke motivering.
5. Conclusie van hetgeen is overwogen in rechtsoverweging III.4.3 en 4.4 is dat het besluit op de daarin genoemde onderdelen substantiële rechtmatigheidsgebreken vertoont en derhalve niet berust op een deugdelijke motivering als vereist in artikel 3:46 van de Awb. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft.
Het voorgaande oordeel betekent echter niet zonder meer dat dit aanleiding zou moeten zijn om de gevraagde voorziening toe te wijzen indien thans zou kunnen worden vastgesteld dat verweerder bij heroverweging van het bestreden besluit de geconstateerde rechtmatigheidsgebreken zou kunnen herstellen en met een verbeterde motivering tot eenzelfde beslissing zou kunnen komen. Daarnaast realiseert de voorzieningenrechter zich dat het petitum van het voorliggende verzoek dermate verstrekkend is, dat het, zeker in deze fase van de procedure, bepaald niet voor hand ligt het verzoek zonder meer toe te wijzen. Gegeven deze uitgangspunten ziet de voorzieningenrechter zich gesteld voor de vraag of de belangen van verzoeker evenwel vergen dat het verzoek wordt toegewezen zoals gevraagd.
6. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag bevestigend en acht daartoe de hiernavolgende overwegingen, in onderlinge samenhang bezien, redengevend.
6.1 Geconstateerd wordt dat verweerder de situatie van verzoeker en het bedrijf van verzoekers voorgenomen werkgever thans drie keer inhoudelijk heeft beoordeeld, hetgeen heeft geleid tot twee negatieve adviezen en het thans bestreden, afwijzende besluit. Op grond van de inhoud van deze adviezen en het besluit kan worden geconcludeerd dat verweerder volhardt in zijn standpunt dat sprake moet zijn van een marktconform salaris en dat niet aannemelijk is gemaakt dat het overeengekomen salaris ook daadwerkelijk aan verzoeker zal worden uitbetaald, welk standpunt thans ondeugdelijk is geacht. Tevens kan hieruit worden afgeleid dat verweerder kennelijk geen andere aspecten relevant heeft geacht die tot afwijzing van verzoekers aanvraag zouden moeten leiden. Ook ter zitting is van andere argumenten niet gebleken. Bij gebreke van enig, door verweerder aangedragen, aanknopingspunt dat tot een andersluidende conclusie zou kunnen nopen, ziet de voorzieningenrechter derhalve aanleiding te concluderen dat er sprake is van een vrijwel aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid dat verweerder niet met een verbeterde motivering tot een zelfde beslissing zal kunnen komen.
6.2 Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat referent een spoedeisend belang heeft bij het treffen van de voorlopige voorziening. Vaststaat dat zijn voormalige chef-kok inmiddels is vertrokken. Ter zitting is gebleken dat het ontbreken van een chef-kok tot wezenlijke problemen in de bedrijfsvoering van het restaurant leidt, hetgeen een omstandigheid is waarvan de voorzieningenrechter meent dat die, gezien de gang van zaken tot dusver, niet geacht wordt tot het normale bedrijfsrisico te behoren. Bovendien betekent de huidige situatie dat de goede naam van het restaurant in gevaar kan komen, als door referent ter zitting uiteen is gezet.
6.3 Tevens acht de voorzieningenrechter niet zonder belang dat referent is toegelaten tot de versnelde procedure voor toelating van kennismigranten. Kennelijk bestonden er naar uiterlijke omstandigheden geen signalen van bijvoorbeeld fraude of van wanbetaling door referent. Bovendien kenmerkt de regeling zich juist door controle achteraf en kan verweerder, zoals blijkt uit de Nota van Toelichting, als zij twijfelt bij een aanvraag, signalen doorgeven aan de Vreemdelingendienst en de Arbeidsinspectie, waarop een inspectie kan plaatsvinden. Verweerder heeft daarvan afgezien nu er kennelijk geen aanleiding daartoe bestond en bestaat.
6.4 Tot slot betrekt de voorzieningenrechter het verloop van de procedure tot dusver bij zijn oordeel. Het eerste verzoek om advies omtrent de afgifte van een mvv is in oktober 2005 ingediend, omdat toen al vaststond dat de toenmalige chef-kok van het restaurant eind april 2006 naar Ierland zou vertrekken. Laatstgenoemde datum is thans verstreken en in de tussentijd zijn twee adviesprocedures gevoerd met negatief resultaat. In deze procedures is van de zijde van verzoeker alle door verweerder verzochte informatie, voorzien van een uitgebreide toelichting, ingebracht. Verzoeker heeft op 23 december 2005 de onderhavige aanvraag ingediend. Eerst ter zitting van de voorzieningenrechter van 17 maart 2006, en derhalve ruim twee weken na afloop van de beslistermijn, heeft verweerder een herstelverzuimbrief vanwege het niet betaald hebben van de leges aan verzoeker uitgereikt, waarin werd meegedeeld dat de aanvraag pas in behandeling zou worden genomen zodra de leges waren voldaan. Bij uitspraak van 29 maart 2006 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats verweerder opgedragen binnen een week te beslissen, versterkt door een dwangsom. Vervolgens heeft verweerder bij brief van 3 april 2006, door de gemachtigde van verzoeker ontvangen op 5 april 2006, verzoeker in de gelegenheid gesteld om uiterlijk op 5 april 2005 aan te tonen dat hij zich ook in persoon bij de Nederlandse ambassade te Rome heeft gemeld om aldaar het vereiste mvv-aanvraagformulier te ondertekenen. Daarmee geconfronteerd heeft verzoekers gemachtigde getracht verzoeker dezelfde week aan verweerders verzoek te laten voldoen en is verzocht om enig uitstel, hetgeen evenwel heeft geleid tot het besluit van 6 april 2006 waarbij de aanvraag van verzoeker niet-ontvankelijk is verklaard. Dit besluit is enkele dagen later, daags voor de zitting van de voorzieningenrechter van 21 april 2006, ingetrokken. Ten slotte grijpt het onderhavige besluit naar zijn inhoud volledig terug op de eerdere adviezen zonder dat op adequate wijze is ingegaan op de uitgebreid gemotiveerde inhoudelijke bezwaren die verzoeker daartegen heeft ingebracht. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter moet de proceshouding van verweerder tot dusver, zeker in het licht van de aard van de regeling en de bewuste keuzes die bij de uitvoering daarvan zijn gemaakt, opmerkelijk worden geacht.
7. Het vorenstaande leidt er toe dat de voorzieningenrechter aanleiding ziet de gevraagde voorziening toe te wijzen met in achtneming van het volgende. De voorzieningenrechter zal verweerder opdragen om verzoeker uiterlijk binnen een week na verzending van deze uitspraak te behandelen als ware hij in bezit van een machtiging tot voorlopig verblijf als kennismigrant. Dit leidt er, ter voorlichting van verzoeker, evenwel niet zonder meer toe dat daarmee tevens de beoogde verblijfsvergunning zal worden verleend; immers de voorziening strekt niet verder dan naar haar aard mogelijk is en binnen het kader van het gevraagde.
8. Daarnaast ziet de voorzieningenrechter aanleiding op grond van artikel 8:84, vierde lid, juncto artikel 8:72, zevende lid, van de Awb een dwangsom als gevraagd vast te stellen, welke de Staat der Nederlanden verbeurt indien verweerder aan de uitspraak niet of niet volledig gevolg geeft. Deze dwangsom wordt vastgesteld op EUR 250,-- per dag, tot een maximum van EUR 5000,--.
9. De voorzieningenrechter ziet tevens aanleiding om met toepassing van het bepaalde in artikel 8:84, vierde lid, van de Awb juncto artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de kosten vastgesteld op EUR 644,-- (1 punt voor de voorlopige voorziening, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt EUR 322,--, wegingsfactor 1).
10. Onder de gegeven omstandigheden is er ten slotte aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:82, vierde lid, van de Awb, waarin is bepaald dat de uitspraak kan inhouden dat het betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk wordt vergoed door de rechtspersoon, aangewezen door de voorzieningenrechter.
1. wijst het verzoek toe met dien verstande dat verweerder een voorziening treft overeenkomstig het bepaalde in rechtsoverweging III.7;
2. bepaalt dat de Staat der Nederlanden als rechtspersoon aan verzoeker een dwangsom verbeurt van EUR 250,-- (zegge: tweehonderd en vijftig euro) voor elke dag dat de hiervoor bepaalde termijn wordt overschreden, tot een maximum van EUR 5000,00 (zegge: vijfduizend euro);
3. veroordeelt verweerder in de hierboven bedoelde proceskosten, begroot op EUR 644,-(zegge: zeshonderd en vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan verzoeker;
4. bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan verzoeker het griffierecht ad EUR 141,-- (zegge: honderd en éénenveertig euro) vergoedt.
Gewezen door mr. C. Klomp, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.E. Kolk, griffier, en openbaar gemaakt op 19 mei 2006.
De griffier,
De voorzieningenrechter,
Afschrift verzonden op 19 mei 2006.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.