ECLI:NL:RBSGR:2006:AX6766

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 maart 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/11362
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
  • W.J. van Bennekom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gegrondverklaring asielberoep en opheffing vrijheidsontnemende maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 28 maart 2006 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij het asielberoep van eiser, A, gegrond is verklaard. Eiser, geboren in 1981 en van Haïtiaanse nationaliteit, verbleef in het Grenshospitium Tafelbergweg te Amsterdam. De rechtbank oordeelde dat de asielprocedure niet binnen de wettelijk voorgeschreven 48-uurstermijn was afgedaan, wat in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000. Hierdoor diende verweerder, de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, te overwegen of de vrijheidsontnemende maatregel opgeheven moest worden. De rechtbank constateerde echter dat verweerder onvoldoende gemotiveerd had waarom de maatregel niet opgeheven werd, ondanks de gegrondverklaring van het asielberoep. Verweerder had enkel aangevoerd dat er hoger beroep was ingesteld tegen de eerdere uitspraak, maar dit was niet voldoende om de voortduring van de maatregel te rechtvaardigen.

De rechtbank oordeelde dat de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel niet gerechtvaardigd was en verklaarde het beroep gegrond. De rechtbank beval de opheffing van de maatregel met terugwerkende kracht tot 28 maart 2006. Daarnaast werd verweerder veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan eiser, ter hoogte van € 1540,--, voor de onterecht ondergane vrijheidsontneming. Ook werden de proceskosten van eiser, tot een bedrag van € 644,--, voor rekening van de Staat der Nederlanden gesteld. Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J. van Bennekom, voorzitter, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 96 en 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 06/11362
V-nr.: 271.019.4090
inzake: A, geboren op [...] 1981, van (gestelde) Haïtiaanse nationaliteit, verblijvende in het Grenshospitium Tafelbergweg te Amsterdam, eiser,
gemachtigde: mr. F.H. Bruggink, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. F. Boone, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 4 februari 2006 is eiser op grond van artikel 3 van de Vw 2000 op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van eiser is op dezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 toegepast. Bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 24 februari 2006 is het beroep van eiser gericht tegen deze maatregel ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 6 maart 2006 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij is opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd alsmede toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 23 maart 2006. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. OVERWEGINGEN
Eiser heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
In haar uitspraak van 3 maart 2006 heeft deze rechtbank en zittingsplaats eisers asielberoep gegrond verklaard. Daarin is geoordeeld dat de asielprocedure niet binnen 48 procesuren is afgedaan. Blijkens het gestelde in paragraaf C3/12.1.3 en C3/12.1.4 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 vindt, als de AC-procedure langer dan 48 procesuren heeft geduurd, in principe doorverwijzing plaats naar een opvanglocatie. Ook volgt uit het beleid dat indien een asielberoep gegrond wordt verklaard, verweerder zal bezien of dit aanleiding vormt de vrijheidsontnemende maatregel op te heffen. Aangezien het asielberoep gegrond is verklaard op inhoudelijke gronden, geldt voor verweerder in dat geval een verzwaarde motiveringsplicht. Uit het hoger-beroepschrift van verweerder tegen de uitspraak blijkt dat verweerder het eens is met de uitspraak voor zover het het inhoudelijke gedeelte betreft. Hieruit volgt dat het feit dat verweerder in hoger beroep is gekomen in eisers asielprocedure niet kan dienen ter motivering van de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel na vernietiging van het asielbesluit. Alle betrokken belangen in aanmerking genomen moet dit beroep gegrond worden verklaard en de vrijheidsontnemende maatregel worden opgeheven. Bovendien is de wijze van tenuitvoerlegging gedurende ongeveer negen dagen onrechtmatig geweest, omdat eiser sinds 12 maart 2006 gedurende negen dagen in een isoleercel in de locatie “De Weg” heeft gezeten, welke locatie niet langer is aangewezen als locatie waar het reglement grenslogies geldt.
Verweerder heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
Als het asielberoep in een AC-zaak gegrond is verklaard, mag verweerder volgens zijn eigen beleid bezien of dit aanleiding vormt de vrijheidsontnemende maatregel op te heffen. Verweerder heeft in dit geval besloten de vrijheidsontnemende maatregel te handhaven. Daar ligt het volgende aan ten grondslag. Verweerder heeft hoger beroep ingesteld, onder meer in verband met de overweging van de rechtbank inzake de 48 procesuren, maar ook vanwege andere punten. Verweerder kan zich alleen verenigen met het oordeel van de rechtbank dat niet goed is gemotiveerd waarom er geen categoriaal beschermingsbeleid wordt gevoerd. Eiser is niet naar een onderzoekscentrum gezonden. Verweerder heeft een bevoegdheid daartoe te besluiten. Dat de motivering voor het voortduren van de vrijheidsontnemende maatregel niet uit het dossier blijkt, maakt het voortduren van de bewaring niet onrechtmatig. Ter zitting is de motivering naar voren gebracht. Eiser bevindt zich thans in een locatie waar het reglement grenslogies geldt. Het zou niet opportuun zijn om nu enkel de wijziging van de tenuitvoerlegging te bevelen.
De rechtbank overweegt het volgende.
Onderhavig beroep is het tweede beroep tegen de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel. Thans dient te worden beoordeeld of de voortgezette toepassing daarvan gerechtvaardigd is te achten.
Verweerder is op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 bevoegd een vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd, een ruimte of plaats als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel aan te wijzen, waar hij zich dient op te houden.
Verweerder voert het beleid dat onder meer tot - voortzetting van - de maatregel ex artikel 6 van de Vw 2000 wordt besloten indien de asielaanvraag binnen de aanmeldcentrumprocedure (AC-procedure) is afgewezen.
Ingevolge de paragrafen C3/12.1.3 en C3/12.1.4 van de Vc 2000 vindt, indien de aanmeldcentrumprocedure langer duurt dan 48 procesuren, in principe doorverwijzing plaats naar een opvanglocatie.
Paragraaf C3/12.3.3.2 van de Vc 2000 bepaalt voorts dat indien een beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag in het kader van een AC-procedure gegrond wordt verklaard dan wel een verzoek om een voorlopige voorziening door de rechter is toegewezen, de IND zal bezien of dit aanleiding vormt de vrijheidsontnemende maatregel op te heffen.
De rechtbank stelt vast dat in de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 3 maart 2006 (AWB 06/07589 en AWB 06/07588) het beroep tegen de afwijzing van eisers asielaanvraag gegrond is verklaard, onder meer in verband met overschrijding van de 48-uurs-termijn. Ingevolge het beleid dient verweerder in dat geval te bezien of dit aanleiding vormt de vrijheidsontnemende maatregel op te heffen. Verweerder heeft in het geval van eiser besloten tot handhaving van de vrijheidsontnemende maatregel. Naar het oordeel van de rechtbank dient verweerder in dat geval gemotiveerd aan te geven waarom geen gebruik is gemaakt van het beginsel waar het beleid vanuit gaat. De rechtbank constateert evenwel dat verweerder geen andere motivering voor het voortduren van de vrijheidsontnemende maatregel naar voren heeft gebracht dan hetgeen ter zitting is aangevoerd, namelijk dat verweerder hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 3 maart 2006 en het van belang acht dat eiser de uitkomst daarvan afwacht terwijl de maatregel ex artikel 6 van de Vw 2000 voortduurt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee, gelet op de in het beleid vastgelegde uitgangspunten, onvoldoende deugdelijk gemotiveerd waarom er na de gegrondverklaring van het beroep tegen de afwijzing van eisers asielaanvraag geen aanleiding was de vrijheidsontnemende maatregel op te heffen.
Hieruit volgt dat voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. Derhalve wordt het beroep gegrond verklaard en wordt de opheffing van de maatregel bevolen, ingaande 28 maart 2006.
De rechtbank ziet op grond van het voorgaande aanleiding gebruik te maken van de bevoegdheid om schadevergoeding toe te kennen als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 en wel tot een bedrag van € 70,-- per dag dat eiser ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal € 1540,--. Nu eiser niet heeft gevorderd dat dit bedrag verhoogd dient te worden voor de dagen dat de maatregel in een isoleercel ten uitvoer is gelegd ziet de rechtbank geen aanleiding voor die periode uit te gaan van een ander basisbedrag.
Gelet op het voorgaande is er voorts aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
III. BESLISSING
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat de bewaring ingaande 28 maart 2006 wordt opgeheven;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 1540,-- (zegge: vijftienhonderd veertig euro), te betalen aan eiser;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 644,-- (zegge: zeshonderd vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J. van Bennekom, voorzitter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2006, in tegenwoordigheid van J.M. Mills, griffier.
Afschrift verzonden op: 28 maart 2006
Conc.: AH
Coll:
D: B
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open