RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
zittinghoudende te Maastricht
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht
in verbinding met artikel 94 en artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000
__________________________________________________
Reg.nr.: AWB 06/22135 VRONTN
Inzake: A, thans verblijvende in Uitzetcentrum Zestienhoven te Rotterdam, hierna te noemen eiseres,
gemachtigde mr. D.Y. Li, advocaat te Groningen,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde drs. J.M.C. Vissers, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Eiseres stelt te zijn geboren op [...] 1975 en de Chinese nationaliteit te hebben.
Op 3 mei 2006 heeft verweerder eiseres in bewaring gesteld met toepassing van het bepaalde in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000).
Op 4 mei 2006 heeft de rechtbank het beroep van eiseres ex artikel 94 van de Vw 2000 ontvangen, waarbij tevens is verzocht om schadevergoeding.
Openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 15 mei 2006. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door een kantoorgenoot van haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig G.S. Nie, tolk in de Chinese taal.
Krachtens artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de onderwerpelijke vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
Namens eiseres is - kort en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat de toedracht van de strafrechtelijke aanhouding niet duidelijk blijkt uit het daartoe opgemaakte proces-verbaal. Er is, zo vermoedt de gemachtigde van eiseres, wellicht sprake geweest van een persoonsverwisseling. Ook valt niet uit te sluiten dat in casu strafrechtelijke bevoegdheden zijn aangewend voor het vreemdelingentoezicht. Eiseres is door de opgelegde maatregel van bewaring in haar belangen geschaad. Zij volgt in Nederland een opleiding. Ter onderbouwing hiervan is namens eiseres een verklaring overgelegd van Saxion Hogescholen te B. Voorts zijn de gronden voor inbewaringstelling niet juist. Eiseres is destijds vanuit China met een visum naar Nederland gekomen. Zij heeft zich wel gemeld bij de korpschef. Hiervan getuigt ook het aan eiseres door de Immigratie- en Naturalisatiedienst toegekende procedurenummer uit 2002. Bedoelde grond dient derhalve te komen vervallen. Dat eiseres zich niet gehouden zou hebben aan haar vertrektermijn valt op geen enkele wijze uit de gedingstukken af te leiden. Verweerder had kunnen volstaan met het opleggen van een lichtere maatregel, zoals een meldplicht. Op grond van het vorenstaande dient de bewaring te worden opgeheven onder toekenning van schadevergoeding aan eiseres.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit het proces-verbaal van 1 mei 2006, opgemaakt door een hoofdagent van de regiopolitie Utrecht, is gebleken dat eiseres is aangehouden op grond van artikel 285B, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het proces-verbaal vermeldt: “Dit is een fake document. Verdachte is aangehouden in C, en door de plaatselijke politie is pv aanhouding opgemaakt.” Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat de zinsnede “Dit is een fake-document.” betrekking heeft op het proces-verbaal zelf. Het betreft een systeemuitdraai omdat er geen origineel proces-verbaal aanwezig is, aldus verweerder.
De rechtbank stelt voorts vast dat het betreffende proces-verbaal weliswaar de naam van een verbalisant vermeldt, maar niet is ondertekend. Tevens blijkt uit dit (fake) proces-verbaal, dat de aanhouding is geschied door de plaatselijke politie te C, die – kennelijk – bovengenoemd origineel proces-verbaal van aanhouding zou hebben opgemaakt. Hiermee is de suggestie gewekt, dat de steller van het in het dossier aanwezige dossier mogelijk niet de daadwerkelijk aanhoudende verbalisant is.
In het zich eveneens in het dossier bevindende proces-verbaal van overbrenging en ophouding, opgemaakt door de regiopolitie Brabant Zuid-Oost te Eindhoven, is vermeld dat eiseres na aanhouding en onderzoek ter zake overtreding van een strafbaar feit is heengezonden, waartoe wordt verwezen naar een bijgevoegd proces-verbaal van aanhouding. Van een dergelijke heenzending blijkt echter op geen enkele wijze uit de onderliggende stukken.
De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke handelswijze niet valt te rijmen met de waarborgen die zijn verankerd in de Nederlandse rechtsorde, waarborgen die met name beogen de bevoegdheden van de Nederlandse autoriteiten te omlijnen zodra sprake is van gedwongen vrijheidsontneming, maatregelen die naar het oordeel van de rechtbank met de grootst mogelijke zorgvuldigheid dienen te geschieden. Niet alleen voldoet het gebruik van 'fake'-documenten op geen enkele wijze aan deze zorgvuldigheidseis, het leidt ook tot een traject dat tot de vreemdelingenbewaring heeft geleid dat volstrekt niet verifieerbaar is.
In casu ontbreekt aldus een juridisch draagvlak voor de wijze waarop eiseres in de macht is gekomen van de tot uitzetting bevoegde autoriteiten. Dit is een zeer ongewenste situatie.
Naar het oordeel van de rechtbank vloeit uit het vorenstaande voort dat het besluit tot opleggen van de vrijheidsbenemende maatregel vanaf de aanvang zodanige gebreken vertoont, dat het onrechtmatig dient te worden geacht.
Hetgeen overigens is aangevoerd blijft derhalve buiten bespreking. De bewaring dient met ingang van heden te worden opgeheven.
Ingevolge artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000 kan de rechtbank aan de vreemdeling een vergoeding ten laste van de Staat toekennen, indien zij de opheffing van een maatregel strekkende tot vrijheidsontneming beveelt. Artikel 90 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing. Ingevolge laatstbedoelde bepaling heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Nu de inbewaringstelling blijkens het voorgaande met ingang van 3 mei 2006 onrechtmatig is, acht de rechtbank termen aanwezig om aan eiseres schadevergoeding toe te kennen. Er bestaat naar het oordeel van de rechtbank in onderhavige zaak geen aanleiding tot het matigen van het bedrag van de schadevergoeding.
Uitgangspunt bij de vaststelling van de schadevergoeding vormt de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak betreffende de vergoeding van immateriële schade bij inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, die uitgaat van een schadevergoeding van € 95,00 voor elke dag die in een politiecel is doorgebracht en van € 70,00 voor elke dag die in een huis van bewaring is doorgebracht.
In navolging van de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 september 2005 geregistreerd onder nummer 200507616/1 en van 18 oktober 2005 met registratienummer 200507924/1, komt eiseres over de periode van 3 mei 2006 tot en met heden, de dag waarop de bewaring is opgeheven, schadevergoeding toe.
De rechtbank stelt vast, dat eiseres van 3 mei 2006 tot en met 7 mei 2006 op het politiebureau heeft verbleven en vervolgens is overgeplaatst naar Uitzetcentrum Zestienhoven. In totaal bedraagt de schadevergoeding derhalve dagen 5 keer € 95,00 en 9 keer € 70,00 hetgeen uitkomt op een totaalbedrag van € 1105,00.
De rechtbank ziet in dit geval tevens aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,00 en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van de vreemdeling een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
Mitsdien wordt als volgt beslist.
1. verklaart het beroep gegrond;
2. beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 16 mei 2006;
3. wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent derhalve aan eiseres een bedrag toe, groot € 1105,00 ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de rechtbank;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,00 onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden die deze kosten aan de griffier dient te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. F.A.G.M. Vluggen als rechter in tegenwoordigheid van mr. A.M.T.C. Janssen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2006 door mr. Vluggen voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. A. Janssen w.g. F.A.G.M. Vluggen
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 1105,00 (zegge: Elfhonderdenvijf Euro).
Aldus gedaan op 16 mei 2006 door mr. F.A.G.M. Vluggen
Krachtens artikel 95 van de Vw 2000 staat tegen deze uitspraak voor partijen hoger beroep open. Het beroepschrift dient binnen één week na verzending van deze uitspraak te worden ingediend bij:
Raad van State
Afdeling bestuursrechtspraak
Hoger beroep vreemdelingenzaken
Postbus 16113
2500 BC ’s-Gravenhage
Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.