ECLI:NL:RBSGR:2006:AX3993

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/19389, 06/17946
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegangsweigering en voorlopige voorziening in vreemdelingenzaken

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 2 mei 2006 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van toegang tot Nederland van een Iraakse vreemdeling, geboren in 1980, die zich in het Grenshospitium te Amsterdam bevond. De vreemdeling had op 6 april 2006 de toegang tot Nederland geweigerd gekregen, maar dit was mondeling gebeurd zonder de vereiste schriftelijke bevestiging volgens de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en de bijbehorende beleidsregels (WBV 2006/16). De voorzieningenrechter oordeelde dat de toegangsweigering niet op de juiste wijze was uitgevoerd, waardoor er geen rechtsgeldig besluit tot weigering van toegang was genomen. Dit leidde tot de conclusie dat de vreemdeling als ware hem de toegang nog niet was geweigerd, behandeld diende te worden. De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling gegrond en droeg de Staat der Nederlanden op om de vreemdeling te vergoeden voor de onrechtmatige vrijheidsontneming, met een schadevergoeding van € 1170,- voor de 26 dagen dat hij onterecht in het Grenshospitium verbleef. Tevens werden de proceskosten van de vreemdeling, tot een bedrag van € 644,-, aan de Staat der Nederlanden opgelegd. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele stappen bij de weigering van toegang tot Nederland en de bescherming van de rechten van vreemdelingen.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummers: AWB 06 / 19389 (voorlopige voorziening)
AWB 06 / 17946 (vrijheidsontneming)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 2 mei 2006
in de zaak van:
A,
geboren op [...] 1980, van Iraakse nationaliteit, verblijvende in het Grenshospitium, locatie Tafelbergweg, te Amsterdam,
verzoeker/eiser, hierna: verzoeker dan wel eiser,
raadsman: mr. F.A.M. te Braake, advocaat te Goes,
tegen:
de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
verweerder,
gemachtigde: mr. W.R. Rohlof, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1.Procesverloop
1.1 De ambtenaar belast met de grensbewaking heeft verzoeker op 6 april 2006 de toegang geweigerd. Bij besluit van diezelfde datum is aan verzoeker op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
1.2 Verzoeker heeft op 11 april 2006 beroep ingesteld tegen het besluit tot voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel.
1.3 Op 1 maart 2006 heeft verzoeker tegen de beschikking tot weigering van toegang een administratief beroepschrift ingediend bij verweerder. Op diezelfde datum heeft verzoeker de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten totdat op het administratief beroep is beslist.
1.4 De openbare behandeling van de geschillen heeft plaatsgevonden op 24 april 2006. Verzoeker is namens zijn raadsman vertegenwoordigd door mr. M.C. Heijnneman. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
1.5 Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek op 25 april 2006 heropend met het verzoek aan verzoeker de rechtbank nadere informatie te verschaffen. Na ontvangst van deze informatie is het onderzoek met toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, Awb gesloten.
2. Overwegingen
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
2.1 Ingevolge artikel 8:81 Awb kan -onder meer-, indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Artikel 3, eerste lid, Vw luidt:
“Toegang tot Nederland wordt geweigerd aan de vreemdeling die:
a. niet in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding, dan wel in het bezit is van een document voor grensoverschrijding, waarin het benodigde visum ontbreekt;
b. een gevaar oplevert voor de openbare orde of nationale veiligheid;
c. niet beschikt over voldoende middelen om te voorzien zowel in de kosten van verblijf in Nederland als die van zijn reis naar een plaats buiten Nederland waar zijn toegang gewaarborgd is, of
d. niet voldoet aan de voorwaarden die bij of krachtens algemene maatregel van bestuur zijn gesteld.”
2.3 In het besluit tot wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) van 15 maart 2006 gepubliceerd in de Staatscourant op 24 maart 2006 (hierna: WBV 2006/16, voor zover hier van belang, is bepaald dat hoofdstuk A2/5.2.1 Vc als volgt komt te luiden: “(...) De weigering van toegang is een met redenen omklede beslissing welke geen uitstel gedoogt (...), door de vreemdeling in ontvangst moet worden genomen en waarmee een vreemdeling bij het niet vervullen van de voorwaarden voor binnenkomst, wordt ontzegd het grondgebied van Nederland c.q. het Schengengebied binnen te komen en aldaar te verblijven. De toegangsweigering geschiedt schriftelijk door uitreiking van een standaardformulier aan de vreemdeling (zie model M31). (...) De schriftelijke toegangsweigering is een besluit waartegen de vreemdeling administratief beroep kan instellen bij de IND. Met het oog hierop dient in geval van toegangsweigering de vreemdeling naast het uitgereikte standaardformulier ook in het bezit te worden gesteld van een folder ‘Rechtsmiddelen’. (...) Iedere weigering van toegang (onder opgave van de personalia, de nationaliteit, het grensoverschrijdingsdocument, de reden en datum van weigering van de toegang alsmede het tijdstip van uitreiking van de folder ‘Rechtsmiddelen’) dient te worden geregistreerd.” In WBV 2006/16 is bepaald dat dit besluit met de toelichting in de Staatscourant wordt geplaatst en in werking treedt met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het is geplaatst.
2.4 In de toelichting van het WBV 2006/16 staat het volgende vermeld: “Naar aanleiding van de Beschikking van de Raad tot wijziging van het Gemeenschappelijk Handboek van 29 april 2004 (2004/574/EC), en de bijlage Verweerder, deel B, van de Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode, 2004/0127/COD) die op korte termijn zal worden gepubliceerd in het publicatieblad van de EU, waarbij het standaardformulier enigszins is aangepast, dient de toegangsweigering voortaan schriftelijk te geschieden. Hiervoor dient de ambtenaar belast met grensbewaking gebruik te maken van het hiertoe in EU verband vastgestelde standaardformulier voor de weigering van toegang aan de grens. Dit standaardformulier is conform de Beschikking van de Raad aangevuld met nationaal bepaalde regelgeving en toegevoegd aan de Vc als model M31. Tegen de schriftelijke toegangsweigering kan administratief beroep worden ingesteld, zoals aangegeven op model M31.”
2.5 Op 13 april 2006 is de Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europese Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende overschrijding van de grenzen door personen (Schengencode) gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie onder nummer L 105/1. De verordening treedt, voor zover hier van belang, in werking op 13 oktober 2006. Artikel 13 van deze code, met het opschrift “Weigering van toegang”, luidt voor zover hier van belang:
“De toegang kan alleen worden geweigerd in een met redenen omklede beslissing waarin de precieze weigeringsgronden worden genoemd. De beslissing wordt genomen door een naar nationaal recht bevoegde instantie. Zij is onmiddellijk van toepassing. De met redenen omklede beslissing waarin de precieze weigeringsgronden worden genoemd, wordt meegedeeld door middel van een standaardformulier in bijlage V, deel B, dat wordt ingevuld door de naar nationaal recht voor de weigering van toegang bevoegde autoriteit. Het ingevulde standaardformulier wordt verstrekt aan de betrokken onderdaan van een derde land, die met behulp van dit formulier de ontvangst van de beslissing tot weigering van de toegang bevestigt.”
2.6 Namens verzoeker is - samengevat - aangevoerd dat ten onrechte geen toepassing is gegeven aan het bepaalde in WBV 2006/16. De toegang is eiser in mondelinge vorm geweigerd, terwijl in voormelde WBV is voorgeschreven dat daarbij gebruik dient te worden gemaakt van model M31. Ook staat in voormelde WBV dat iedere weigering van toegang dient te worden geregistreerd. Verzoeker is met vorenstaande gang van zaken in zijn belangen geschaad nu hij hierdoor niet op de hoogte is geraakt van de formele toegangsweigering door middel van een schriftelijk bekendmaking. Daar komt bij dat verzoeker niet op 6 april 2006, maar een dag later op de hoogte is gesteld van de toegangsweigering.
2.7 Verweerder heeft aangegeven dat eiser enkel mondeling de toegang tot Nederland is geweigerd. Desgevraagd heeft verweerder meegedeeld dat dit berust op een misverstand in verband met aanloopproblemen met betrekking tot de invoering van het op het WBV 2006/16 gebaseerde model M31. De datum van inwerkingtreding van genoemde WBV, op 28 maart 2006, was niet bij alle ambtenaren belast met grensbewaking bekend.
2.8 Blijkens het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 6 april 2006 is per diezelfde datum aan eiser medegedeeld dat hem de toegang tot Nederland formeel is geweigerd en is hem de folder ‘legal Remedies Booklet (English)’ omtrent de tegen de toegangsweigering en de inbeslagname in te stellen rechtsmiddelen aan hem uitgereikt. Blijkens de plaatsingsbeschikking van diezelfde datum is een maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw aan verzoeker opgelegd. Daarbij is overwogen dat aan verzoeker de toegang tot Nederland is geweigerd, op grond van artikel 3, eerste lid onder b en c en het derde lid Vw omdat hij een vals of vervalst paspoort had, onvoldoende bestaansmiddelen voor verblijf en geen zekerheidsstelling voor door- en terugreis alsmede ingevolge een bijzondere aanwijzing van de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie in verband met aanvraag artikel 1 c van de Vw.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.9 Niet in geschil is dat het bepaalde in WBV 2006/16 op het moment dat verzoeker de toegang werd geweigerd, op 6 april 2006, reeds in werking was getreden. Het is de voorzieningenrechter ambtshalve bekend dat vanaf de inwerkingtreding van voormeld WBV vreemdelingen regelmatig door middel van het standaardformulier M31 de toegang is geweigerd en dit formulier aan hen is uitgereikt.
2.10 De voorzieningenrechter vat het systeem van toegangsweigering sedert de inwerkingtreding van het bepaalde in WBV 2006/16 aldus op, dat eerst dan sprake is van een besluit tot toegangsweigering als schriftelijk is aangegeven welke weigeringsgrond als bedoeld in artikel 3 Vw van toepassing is en dat dit is geschied middels uitreiking van een standaardformulier (model M31) aan de desbetreffende vreemdeling.
2.11 Tussen partijen is niet in geschil dat de toegangsweigering van verzoeker niet op de in WBV 2006/16 voorgeschreven wijze heeft plaatsgevonden. Ter zitting heeft verweerder zich, desgevraagd, op het standpunt gesteld dat nu eiser slechts mondeling de toegang tot Nederland is geweigerd, de toegangsweigering niet in de juiste vorm is uitgevoerd en dat om die reden de toegangsweigering moet worden beschouwd als zijnde onrechtmatig.
2.12 Gelet op het voorgaande is er naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen besluit tot stand gekomen inhoudende de toegangsweigering van verzoeker tot Nederland. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat het administratief beroep van 20 april 2006 een redelijke kans van slagen heeft.
2.13 De voorzieningenrechter ziet op grond van het voorgaande aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening in die zin dat verzoeker door verweerder dient te worden behandeld als ware hem de toegang nog niet geweigerd.
Ten aanzien van het beroep ex artikel 6 Vw
2.14 De ambtenaar belast met grensbewaking is op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw bevoegd een vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd, een ruimte of plaats als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel aan te wijzen, waar hij zich dient op te houden.
2.15 Nu er naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen besluit tot stand is gekomen inhoudende de toegangsweigering van eiser en de voorzieningenrechter in verband hiermee de voorziening heeft getroffen dat eiser hangende het administratief beroep behandeld dient te worden als ware hem de toegang nog niet geweigerd, is bij de toepassing van de maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw bij eiser geen sprake geweest van een vreemdeling aan wie de toegang tot Nederland is geweigerd. Derhalve is de ambtenaar belast met grensbewaking niet bevoegd geweest eiser voormelde vrijheidsontnemende maatregel op te leggen. De oplegging en voortduring van de aan eiser opgelegde maatregel is derhalve onrechtmatig te achten.
2.16 Gelet op het voorgaande zal het beroep gegrond worden verklaard en zal met ingang van 1 mei 2006 de opheffing van de maatregel worden bevolen.
2.17 Nu de aan eiser opgelegde vrijheidsontnemende maatregel onrechtmatig is, komt eiser in aanmerking voor toekenning van schadevergoeding. Voor het verblijf van eiser in Grenshospitium wordt een schadevergoeding van € 45,- per dag toegekend. Derhalve wordt de schadevergoeding van eiser begroot op € 1170,- (26 dagen onrechtmatig verblijf in het Grenshospitium).
Het verzoek om een voorlopige voorziening en het beroep
2.18 Verweerder zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb worden veroordeeld in de kosten die verzoeker heeft gemaakt en met toepassing van artikel 8:75, derde lid zal de rechtspersoon worden aangewezen die de kosten moet vergoeden. De kosten ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn € 644,- in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1) en € 322,- in verband met het verzoek om voorlopige voorziening (1 punt voor het verzoekschrift, wegingsfactor 1; er is geen aanleiding voor toekenning van een afzonderlijk punt voor de behandeling van dat verzoek ter zitting). Omdat aan verzoeker een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, moeten deze bedragen ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb worden betaald aan de griffier.
2.19 Met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, respectievelijk 8:75, derde lid, Awb zal de Staat der Nederlanden worden aangewezen als rechtspersoon die het betaalde griffierecht moet vergoeden.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
3.2 draagt verweerder op om verzoeker te behandelen als ware hem de toegang tot Nederland nog niet geweigerd;
3.3 veroordeelt verweerder in de kosten ad € 322,- en draagt de Staat der Nederlanden op deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem te voldoen;
3.4 draagt de Staat der Nederlanden op het betaalde griffierecht ad € 141,- aan verzoeker te vergoeden.
De rechtbank:
3.5 verklaart het beroep gegrond en beveelt de opheffing van de aan eiser opgelegde vrijheidsontnemende maatregel met ingang van 2 mei 2006;
3.6 wijst het verzoek om schadevergoeding toe tot een bedrag van € 1170,- (zegge: elfhonderd zeventig euro) en veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van die schade, te betalen door de griffier van de rechtbank aan de eiser;
3.7 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, moet voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.P. van der Lelie, (voorzieningen)rechter, en op 2 mei 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. A.A. van der Meijden, griffier.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat, voor zover het de afwijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening betreft, geen gewoon rechtsmiddel open.
Voor zover het de uitspraak tegen de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw betreft, kunnen partijen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van deze uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.