ECLI:NL:RBSGR:2006:AX2187

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/44404
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de geloofwaardigheid van het asielrelaas van een Ugandese asielzoeker

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 24 februari 2006 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Ugandese nationaliteit, heeft op 22 december 2003 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie op 10 september 2004 werd afgewezen. Eiser heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld, waarbij hij zijn relaas van vervolging door de Ugandese autoriteiten naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de geloofwaardigheid van het relaas van eiser niet in overeenstemming met het toetsingskader heeft beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de minister niet voldoende is ingegaan op de door eiser aangevoerde informatie uit openbare bronnen over de situatie in Uganda, wat essentieel is voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas. De rechtbank heeft de stelling van de minister dat de feiten op zichzelf ongeloofwaardig zijn, verworpen, omdat deze niet in samenhang met de situatie in Uganda zijn beoordeeld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de minister opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank ook de proceskosten heeft toegewezen aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 04 / 44404
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 24 februari 2006
in de zaak van:
A,
geboren op [...] 1976, van Ugandese nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. M. Spapens, werkzaam bij de Stichting Rechtsbijstand Asiel Amsterdam,
tegen:
de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
verweerder,
gemachtigde: mr. M.P. Verveer, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1.1 Procesverloop
1.2 Eiser heeft op 22 december 2003 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 10 september 2004 afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit op 7 oktober 2004 beroep ingesteld.
1.3 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Verweerder heeft hierin schriftelijk gereageerd, zoals bedoeld in artikel 83, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), op ingeroepen feiten en omstandigheden, die volgens eiser zijn opgekomen na het nemen van het besluit.
1.4 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 6 januari 2006. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Ter onderbouwing van zijn aanvraag heeft eiser het volgende aangevoerd. Eiser vreest voor vervolging van de kant van de autoriteiten van Uganda vanwege vermeende spionage voor de Lord’s Resistance Army (LRA). Vanaf 2001 heeft eiser in zijn woonplaats Kampala campagne gevoerd voor de oppositie, in het bijzonder voor Kiiza Bessigye, vooraanstaand lid van de oppositionele organisatie Reform Agenda. Tevens was eiser vanaf 2002 werkzaam bij de Uganda Network of Aids Service Organization (UNASO). Eiser reisde veelvuldig op en neer tussen Kampala en B, de woonplaats van zijn vader en broer, gelegen in een gebied waar de LRA actief was. Eiser vermoedt dat zijn vader betrokken was bij de LRA. Vanwege de bezoeken van eiser hebben de dorpelingen van B hem beschuldigd van spionage voor de LRA. Hierop is eiser op 19 augustus 2003 gearresteerd door de ISO, de geheime dienst van Uganda, en drie dagen vastgehouden. Eiser is door agenten van de ISO verhoord, waarbij hij is gemarteld en mishandeld. In oktober 2003 zijn de vader en broer van eiser omgekomen tijdens gevechten van de LRA met het regeringsleger. Op 28 november 2003 is eiser bij een Aids-seminar van de UNASO opnieuw gearresteerd en overgedragen aan de ISO. Eiser werd geslagen en op een gegeven moment gedwongen om naakt in een kleine kamer met slangen te verblijven. Een oud-klasgenoot van eiser, kapitein C die werkte in deze gevangenis, heeft eiser bevrijd en hem laten ontsnappen. Hierop heeft eiser op 20 december 2003 Uganda verlaten.
2.3 In de correcties en aanvullingen van 1 maart 2004 heeft eiser zijn persoonsgegevens gecorrigeerd. Eiser heeft zijn achternaam gewijzigd van ‘D’ in ‘A’ en zijn geboortedatum aangepast van [...] 1968 naar [...] 1976.
2.4 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat geen geloof kan worden gehecht aan het relaas van eiser en dat hij daarom niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De verklaringen van eiser met betrekking tot de naamswijziging alsmede de wijziging van eisers geboortedatum worden niet geloofwaardig geacht. Eiser heeft door het verzwijgen van zijn juiste naam niet direct bij zijn aanvraag alle relevante feiten aangevoerd die een essentieel onderdeel vormen van zijn asielrelaas, terwijl hij daartoe wel in de gelegenheid is gesteld. Voorts heeft eiser over de betrokkenheid van zijn vader bij de rebellen en de hieruit voortvloeiende problemen voor eiser vage en summiere verklaringen afgelegd en de door eiser gestelde detenties van eiser zijn niet geloofwaardig. Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor een verder onderzoek of de door eiser gestelde feiten stroken met de algemene situatie in Uganda, nu deze feiten reeds als ongeloofwaardig zijn beoordeeld.
2.5 In beroep is hier het volgende tegen aangevoerd. Het bestreden besluit, waarin is geconcludeerd dat eisers relaas ongeloofwaardig is, voldoet niet aan de in acht te nemen zorgvuldigheidsnormen, nu verweerder de door eiser gestelde feiten onvoldoende heeft onderzocht. Eiser heeft ter ondersteuning van zijn aanvraag een fax overgelegd van de heer [naam medewerker, functie] van de UNASO, die het relaas van eiser bevestigd. Eisers relaas is verder consistent en aannemelijk. Ten aanzien van de naam van eiser heeft hij bij de correcties en aanvullingen zijn juiste personalia opgegeven en verklaard waarom hij zijn andere naam heeft opgegeven. Verweerder acht eisers verklaringen hierover ten onrechte ongeloofwaardig. Eisers relaas ligt voorts in de lijn van hetgeen in openbare bronnen is vermeld over Uganda. Verweerder had bij gebreke aan een ambtsbericht inzake de algemene situatie in Uganda terughoudend moeten zijn bij een oordeel over de geloofwaardigheid van het relaas en een nader onderzoek moeten instellen, bijvoorbeeld door middel van een individueel ambtsbericht, nu daar voldoende aanknopingspunten voor zijn.
2.6 Ter onderbouwing van zijn standpunten heeft eiser in beroep verwezen naar rapporten van het U.S. Department of State van 2003 en een stuk van Human Rights Watch van maart 2004. Tevens heeft eiser de volgende stukken overgelegd:
- een rapportage over eiser van de medische onderzoeksgroep van Amnesty International van 24 mei 2005;
- een brief van de heer C. Noorlander van 5 augustus 2005;
- een persbericht van 23 mei 2005 en een rapport van 25 mei 2005 van Human Rights Watch.
2.7 Verweerder heeft zich ten aanzien van de overgelegde mensenrechtrapporten van het U.S. Country Report van 2003 en Human Rights Watch van maart 2004 op het standpunt gesteld dat deze op grond van artikel 83 Vw niet meer in de procedure kunnen worden betrokken, nu de informatie uit deze rapporten eerder hadden kunnen worden ingebracht. De overige in beroep overgelegde stukken leiden volgens verweerder niet tot een ander oordeel dan vermeld in het bestreden besluit.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.8 Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend op de in artikel 29 Vw genoemde gronden. Ingevolge artikel 31 Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
2.9 Verweerder heeft zich in het voornemen om de aanvraag af te wijzen, alsmede in het besluit van 10 september 2004, niet op het standpunt gesteld dat zich een omstandigheid, als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder a tot en met f, Vw voordoet. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dient in dat geval de geloofwaardigheid van het relaas van de vreemdeling aan de hand van onderstaand toetsingskader te worden beoordeeld.
2.10 Blijkens C1/1.2 en C1/3.2.2 en C1/3.3.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 pleegt verweerder het relaas en de daarin gestelde feiten voor waar aan te nemen, indien de vreemdeling alle hem gestelde vragen zo volledig mogelijk heeft beantwoord en het relaas op hoofdlijnen innerlijk consistent en niet-onaannemelijk is en strookt met wat over de algemene situatie in het land van herkomst bekend is. Bij de toepassing van dit beleid komt verweerder beoordelingsruimte toe. Het voorgaande laat onverlet dat de besluitvorming moet voldoen aan de eisen van met name zorgvuldigheid en kenbaarheid van de motivering die het recht daaraan stelt en dat de rechter de besluitvorming daaraan moet toetsen.
2.11 Op 23 december 2003 heeft het eerste gehoor met eiser plaatsgevonden. Vervolgens is eiser op 24 december 2003, 27 januari 2004, 4 februari 2004 en op 19 april 2004 nader gehoord. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser alle hem gestelde vragen in deze gehoren zo volledig mogelijk heeft beantwoord.
2.12 De rechtbank is van oordeel dat verweerder de geloofwaardigheid van het relaas van eiser niet in overeenstemming met het hiervoor in 2.10 weergegeven toetsingskader heeft beoordeeld, nu in het bestreden besluit expliciet niet is ingegaan op de door eiser aangevoerde informatie uit openbare bronnen over de situatie in Uganda. De stelling dat de door eiser gestelde feiten op zichzelf reeds ongeloofwaardig zouden zijn, volgt de rechtbank niet, nu niet valt in te zien hoe deze feiten kunnen worden beoordeeld zonder deze te bezien aan de hand van de situatie in Uganda destijds. Verweerder heeft door deze situatie in het land van herkomst niet bij zijn oordeel te betrekken een onjuiste toetsingsmaatstaf aangelegd. Het ter zitting ingenomen standpunt van verweerder dat verweerder zich in de besluitvorming heeft gebaseerd op de door eiser ingebrachte stukken over de situatie in Uganda, is, voor zover al mogelijk zonder nadere motivering, anders dan het te toetsen standpunt in het bestreden besluit en kan reeds daarom niet tot een ander oordeel leiden.
2.13 Ten slotte overweegt de rechtbank dat hetgeen verweerder eiser heeft tegengeworpen met betrekking tot de wijziging van de personalia onvoldoende draagkrachtig is voor het oordeel dat het gehele asielrelaas ongeloofwaardig moet worden geacht. Deze omstandigheid behoort niet tot de hoofdlijnen van het asielrelaas en verweerder heeft zich in het bestreden besluit ook niet op dat standpunt gesteld. Daar komt bij dat de wijziging van de personalia geen betrekking op de algemene situatie in Uganda, waarmee dit aspect nog immer niet bij de beoordeling van eisers asielrelaas is betrokken.
2.14 Gezien het voorgaande is het bestreden besluit onvoldoende deugdelijk gemotiveerd. De overige beroepsgronden behoeven dan ook geen verdere bespreking. Dit geldt evenzeer voor het door verweerder ingenomen standpunt met betrekking tot artikel 83 Vw, nu de desbetreffende stukken, gelet op het opnieuw openvallen van de fase van besluitvorming, alsnog bij de aanvraag van eiser kunnen worden betrokken.
2.15 De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. Verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 3:46 van de Algemene Wet Bestuursrecht. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
2.16 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de door eiser gemaakte kosten en de rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak opnieuw te beslissen op de aanvraag van 22 december 2003 met inachtneming van deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,- en wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die deze kosten aan eiser moet voldoen;
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.P. van der Lelie, rechter, en op 24 februari 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. S. Chung a Hing, griffier.
afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, 's-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.