Sector Familie- en Jeugdrecht
Enkelvoudige Kamer
Alimentatie
rekestnummer A. : FA RK 05-4107
zaaknummer : 246797
datum beschikking : 21 februari 2006
BESCHIKKING op het op 12 juli 2005 ingekomen verzoek van:
[voornamen] [achternaam],
wonende te [woonplaats],
de man,
procureur: mr. G.W.A. de Groot-Op den Brouw.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[voornamen] [achternaam],
wonende te [woonplaats],
de vrouw,
procureur: mr. J.W. Stok.
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift;
- de brief d.d. 8 november 2005 van de zijde van de man, met bijlagen.
Op 22 november 2005 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: partijen, vergezeld van hun procureurs.
Partijen hebben op 10 januari 2004 een echtscheidingsconvenant gesloten. Daarin is, voorzover hier van belang, het volgende overeengekomen:
“Artikel 1. ALIMENTATIE
1.1 De man zal met ingang van de dag waarop de vrouw de echtelijke woning heeft verlaten maandelijks bij vooruitbetaling voor de eerste van iedere maand aan de vrouw voldoen een bedrag van € 323,-- als bijdrage in haar levensonderhoud.
1.2 Het voornoemde bedrag is gebaseerd op een bruto jaarinkomen van de man van € 37.484,97 inclusief vakantietoeslag en inkomsten uit overwerk.
1.3 Deze alimentatie is te beginnen met ingang van 01 januari 2005 onderworpen aan de wettelijke indexering als bedoeld in artikel 1:402a BW.
1.4 Partijen zullen de rechter verzoeken de overeengekomen alimentatie bij beschikking, voorzover mogelijk, vast te leggen.
Artikel 2. EIGEN INKOMSTEN VROUW
2.1 Bij de vaststelling van de alimentatie voor de vrouw is rekening gehouden met haar huidige inkomen uit arbeid dat ongeveer € 11.292,-- bruto per jaar bedraagt (excl. vakantietoeslag). Het totaal van de in artikel 1.1. bepaalde alimentatie en de huidige inkomsten uit arbeid van de vrouw bedraagt mitsdien € 15.168,-- per jaar. De partijen stellen vast dat dit laatste bedrag het bedrag is dat de vrouw minimaal voor haar eigen levensonderhoud behoeft.
2.2 Dit bedrag van € 15.168,-- wordt jaarlijks per 01 januari voor het [eerst] op 01 januari 2005 verhoogd met hetzelfde percentage als waarmee de alimentatie ingevolge de in artikel 1.3 vastgestelde indexeringsregeling wordt verhoogd.”.
Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 11 februari 2004 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken en is – voorzover hier van belang – de door partijen in het echtscheidingsconvenant getroffen onderlinge regeling van hun betrekkingen na de echtscheiding opgenomen in de beschikking en is bepaald dat volgens deze onderlinge regeling de man, met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand doch niet eerder dan de datum waarop de vrouw de echtelijke woning heeft verlaten, een uitkering tot levens-onderhoud aan de vrouw zal voldoen ad € 323,-- per maand.
Deze beschikking is op 25 februari 2004 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
VERZOEK, GRONDSLAG EN VERWEER
Het verzoek van de man luidt – met wijziging van voornoemde beschikking en het daarin opgenomen convenant – de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw op nihil te bepalen, althans op zodanig bedrag als de rechtbank juist acht.
De man stelt als grond voor dit verzoek een wijziging van omstandigheden waardoor voormelde beschikking en convenant niet langer voldoen aan de wettelijke maatstaven. De man voert hiertoe onder meer aan dat bij de destijds overeengekomen alimentatie rekening is gehouden met het eigen inkomen van de vrouw ad € 11.292,-- bruto per jaar, exclusief vakantietoeslag, doch dat het inkomen van de vrouw – doordat zij fulltime is gaan werken – nadien aanzienlijk is gestegen, zodat de vrouw niet langer behoefte heeft aan een bijdrage van de man.
De vrouw voert verweer tegen de verzochte nihilstelling en verzoekt de man in zijn verzoek niet ontvankelijk te verklaren, althans zijn verzoek af te wijzen.
De man heeft zijn wijzigingsverzoek onderbouwd door te stellen dat de overeengekomen partner-alimentatie, als vastgesteld bij de beschikking van 11 februari 2004, wegens een wijziging van omstandigheden niet langer aan de wettelijke maatstaven voldoet. Hij kan daarom in zijn wijzigingsverzoek worden ontvangen.
De vrouw heeft niet weersproken dat haar inkomen is gestegen doordat zij meer is gaan werken. Zij heeft verklaard dat haar huidige bruto jaarinkomen exclusief vakantietoeslag € 18.840,-- bedraagt.
Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of partijen, zoals de vrouw stelt doch de man betwist, in artikel 2.1 van het echtscheidingsconvenant zijn overeengekomen dat eventuele lagere inkomsten van de vrouw (onder het daarin vermelde bedrag ad € 11.292,-- bruto per jaar exclusief vakantietoeslag) zouden leiden tot -voorzover de draagkracht van de man dat zou toelaten- tot een hogere partneralimentatie, doch dat eventuele hogere inkomsten van de vrouw (boven genoemd bedrag) geen gevolgen zouden hebben voor de hoogte van de door de man te betalen partneralimentatie.
Bij de uitleg van genoemd artikel komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs daaraan mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
Partijen hebben beiden ter terechtzitting verklaard dat de tekst van het onderhavige artikel destijds is opgesteld door mr. R.G. Groen, alsmede dat mr. Groen de tekst van het onderhavige artikel niet met partijen heeft besproken.
De vrouw heeft verder verklaard dat zij destijds bewust akkoord is gegaan met een lager bedrag aan partneralimentatie dan waartoe de man gelet op zijn draagkracht in staat kon worden geacht.
De rechtbank acht de uitleg van de vrouw, dat partijen in artikel 2.1 van het convenant met de passage dat het bedrag van € 15.168,-- het bedrag is dat de vrouw minimaal voor haar eigen levensonderhoud behoeft, hebben bedoeld dat eventuele verhoging van haar inkomsten nimmer gevolg zou hebben voor de hoogte van de door de man te betalen partneralimentatie, onwaarschijnlijk. De man heeft betwist dat partijen dit zijn overeengekomen. Nu de uitleg die de vrouw voorstaat niet voor de hand ligt en door de man wordt betwist, is de rechtbank van oordeel dat de vrouw onvoldoende heeft gesteld om aan te nemen dat uit artikel 2.1 van het convenant volgt dat bij een forse inkomensstijging als de onderhavige de vraag of zij nog wel behoefte heeft aan een bijdrage van de man geen rol meer dient te spelen.
De vrouw heeft – mede gelet op het in het convenant genoemde bedrag van € 15.168,-- – tevens onvoldoende gesteld om aan te nemen dat zij met haar huidige inkomen ad bruto € 18.840,-- per jaar (exclusief vakantietoeslag) nog behoefte heeft aan een bijdrage van de man in haar levensonderhoud. Derhalve dient te worden aangenomen dat de vrouw met haar inkomen in haar behoefte kan voorzien.
Gelet op het hiervoor overwogene zal het verzoek van de man worden toegewezen.
BESLISSING, met wijziging in zoverre van voormelde beschikking en het daarin opgenomen convenant:
bepaalt de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw op nihil.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J. Alt-van Endt, bijgestaan door mr. J.M.M. Bancken als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 februari 2006.