ECLI:NL:RBSGR:2006:AX0772

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
258636
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging voorlopige voorzieningen in een echtscheidingsprocedure met betrekking tot minderjarige en alimentatie

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 24 februari 2006 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van voorlopige voorzieningen in het kader van een echtscheidingsprocedure. De man verzocht om wijziging van de voorlopige toevertrouwing van de minderjarige aan de vrouw en om nihilstelling van de partner- en kinderalimentatie. De vrouw voerde verweer en stelde dat de man niet-ontvankelijk verklaard diende te worden in zijn verzoeken. De rechtbank oordeelde dat zij bevoegd was om het wijzigingsverzoek te behandelen, ondanks de verhuizing van de vrouw en de minderjarige naar Duitsland. De rechtbank overwoog dat de minderjarige ten tijde van de indiening van het verzoek nog niet bestendig in Duitsland verbleef, waardoor de Nederlandse rechter rechtsmacht behield.

De rechtbank beoordeelde de wijziging van de voorlopige voorzieningen en de alimentatieverzoeken. De man stelde dat de omstandigheden waren gewijzigd, maar de rechtbank oordeelde dat niet was gebleken van mishandeling of verwaarlozing van de minderjarige door de vrouw. De rechtbank concludeerde dat de toevertrouwing van de minderjarige aan de vrouw in stand kon blijven, omdat er geen nieuwe feiten waren die een wijziging rechtvaardigden. Ook het verzoek tot nihilstelling van de kinderalimentatie werd afgewezen, omdat de voorlopige toevertrouwing aan de vrouw werd gehandhaafd. Het verzoek tot nihilstelling van de partneralimentatie werd eveneens afgewezen, omdat de man onvoldoende had onderbouwd dat zijn financiële situatie was verslechterd.

De rechtbank besloot uiteindelijk om het verzoek van de man af te wijzen, waarbij de bestaande voorlopige voorzieningen en alimentatieverplichtingen in stand bleven. Deze beschikking is gegeven door mr. A.C. Olland, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Sector Familie- en Jeugdrecht
Enkelvoudige Kamer
Wijziging voorlopige voorzieningen
rekestnummer: FA RK 06-558
zaaknummer: 258636
datum beschikking: 24 februari 2006
BESCHIKKING op het op 27 januari 2006 ingekomen verzoek van:
[voornamen] [achternaam],
de man,
wonende te [woonplaats],
procureur: mr. O.C. Bondam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[voornamen] [achternaam],
(blijkens het overgelegde uittreksel uit de basisadministratie persoonsgegevens
van de gemeente [X.] geheten: [voornamen] [achternaam])
de vrouw,
wonende te [woonplaats], Bondsrepubliek Duitsland,
procureur: mr. M.M. Menheere.
PROCEDURE
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift.
Op 10 februari 2006 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: partijen en hun procureurs. De man is bijgestaan door een tolk in de Engelse taal.
Van de zijde van de vrouw zijn pleitnotities overgelegd, getiteld: “Verweerschrift op wijzigingsverzoek voorlopige voorzieningen van 27 januari 2006”. Zowel de man als de vrouw hebben ter terechtzitting nadere stukken overgelegd.
VERZOEK EN VERWEER
Bij (tussen)beschikking van deze rechtbank d.d. 28 april 2005 in de zaak met rekestnummmer 05-1546 is – voor zover hier aan de orde – bepaald dat de man voorlopig tot levensonderhoud van de vrouw een bedrag van € 2.846,-- per maand zal verstrekken.
Bij (eind)beschikking van deze rechtbank d.d. 23 juni 2005 in de zaak met voormeld rekestnummer
is – voor zover hier aan de orde – bepaald dat:
- de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning te [woonplaats];
- de minderjarige [achternaam], [voornamen], geboren op [dag] [maand] 1998 te [geboorteplaats], Duitsland, voorlopig aan de vrouw zal worden toevertrouwd;
- de man voorlopig gerechtigd is tot omgang met [de minderjarige] gedurende ieder weekend van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur en de eerste helft van de schoolvakanties, waarbij de vrouw de minderjarige zal brengen en halen;
- de man met ingang van 23 juni 2005 voorlopig een bedrag van € 780,-- per maand zal verstrekken tot verzorging en opvoeding van de minderjarige.
Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 29 september 2005 in de zaak met rekestnummer 05-5037
is overwogen dat de man en de vrouw een overeenkomst hebben gesloten inzake hun geschilpunten. De rechtbank heeft hierop op verzoek van partijen bepaald dat:
- de man met ingang van 1 oktober 2005 bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning te [woonplaats];
- de man met ingang van 1 mei 2005 voorlopig tot levensonderhoud van de vrouw en tot verzorging en opvoeding van het kind een bedrag van in totaal € 1.800,-- netto per maand zal verstrekken.
De man verzoekt voormelde beschikkingen te wijzigen in die zin dat de rechtbank thans zal bepalen dat:
- het kind van partijen wordt toevertrouwd aan de man en zijn woonplaats zal volgen;
- de partner- en kinderalimentatie op nihil worden vastgesteld.
De vrouw voert verweer. Zij verzoekt de man in zijn verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze af te wijzen.
BEOORDELING
Toevertrouwing minderjarige
Bevoegdheid
Het verzoek van de man tot wijziging van de voorlopige voorzieningen beschikkingen van 28 april 2005, 23 juni 2005 en 29 september 2005 is ingediend op 27 januari 2006, tijdens de procedure in de hoofdzaak. De hoofdzaak betreft een op 18 mei 2005 ingekomen verzoek van de vrouw tot echtscheiding, met nevenvoorzieningen, waarop – naar verwachting – bij beschikking van 24 maart 2006 zal worden beslist. In de hoofdzaak is onder meer in geschil aan wie het gezag over de minderjarige dient toe te komen, alsmede bij wie de minderjarige zijn gewone verblijfplaats zal hebben.
De minderjarige woonde ten tijde van de indiening van het verzoek in de hoofdzaak in Nederland. Rond 23 december 2005 is de vrouw, aan wie bij beschikking van 23 juni 2005 de minderjarige voorlopig was toevertrouwd, met instemming van de man met de minderjarige vertrokken naar Duitsland, het geboorteland van zowel de vrouw als de minderjarige.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat nu de minderjarige ten tijde van de indiening van het verzoek tot wijziging van de voorlopige voorzieningen reeds enkele weken in Duitsland woonde, de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft.
De rechtbank overweegt het volgende.
Aangezien ten tijde van de indiening van het verzoek in de hoofdzaak beide echtgenoten hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden, komt de Nederlandse rechter in de hoofdzaak met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding rechtsmacht toe.
Ingevolge artikel 8 lid 1 van de EG-Verordening nr. 2201/2003 van 27 november 2003 zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Nu de minderjarige ten tijde van het indienen van het verzoek in de hoofdzaak in Nederland zijn gewone verblijfplaats had, is de rechtbank in de hoofdzaak ook ten aanzien van de verzoeken betreffende het gezag van de minderjarige en de vaststelling van zijn verblijfplaats bevoegd.
De rechtbank is van oordeel dat zij eveneens bevoegd is terzake van het onderhavige wijzigingsverzoek. Weliswaar is de minderjarige rond 23 december 2005 met de vrouw verhuisd naar Duitsland en verbleef de minderjarige derhalve ten tijde van het indienen van het wijzigingsverzoek niet meer in Nederland, doch gelet op het geringe tijdsverloop sedert die verhuizing is de rechtbank van oordeel dat nog geen sprake is van een bestendig gewoon verblijf van de minderjarige in Duitsland, althans niet van zodanige aard dat de rechtsmacht zou zijn overgegaan naar de Duitse rechter.
Nu de Nederlandse rechter bevoegd is op het wijzigingsverzoek te beslissen, zal op grond van artikel 2 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag van 5 oktober 1961, Trb. 1968, 101 Nederlands recht worden toegepast.
Ontvankelijkheid
De man doet zijn verzoek steunen op de stelling dat de omstandigheden na de dagtekening van de desbetreffende beschikking(en) zijn gewijzigd.
Aangezien de man zijn verzoek tot wijziging van de voorlopige toevertrouwing van de minderjarige heeft onderbouwd door te stellen dat de omstandigheden na de beschikking van 23 juni 2005 zijn gewijzigd – zoals is vereist op grond van artikel 824 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering – kan hij in zijn verzoek worden ontvangen.
De rechtbank gaat thans over tot de inhoudelijke behandeling van het wijzigingsverzoek.
Wijziging van omstandigheden
De man heeft in zijn verzoekschrift aangegeven dat hij vele signalen heeft gekregen dat het thans niet goed gaat met [voornaam], dat de vrouw [voornaam] mishandelt en verwaarloost en dat hij zich niet meer kan verenigen met de toevertrouwing van [voornaam] aan de vrouw. De man acht het in het belang van [voornaam] dat hij voor de verdere duur van de echtscheidingsprocedure aan hem wordt toevertrouwd.
De man heeft in dit verband onder meer gesteld dat hij [voornaam] op 15 december 2005 in de echtelijke woning in Den Haag wilde ophalen, dat de vrouw [voornaam] weigerde mee te geven en dat de vrouw [voornaam] toen heeft afgeranseld en naar boven heeft gesleurd. Op 26 december 2005 heeft de vrouw [voornaam], die inmiddels naar Duitsland was verhuisd, tijdens een telefoongesprek hardhandig geslagen, waarbij [voornaam] van de sofa viel en zijn arm verdraaide, aldus de man. De man heeft voorts gesteld dat [voornaam], die pas 7 jaar oud is, regelmatig alleen de straat op wordt gestuurd, dat hij alleen naar school loopt, dat de vrouw meerdere malen vergeten is om hem van school op te halen en dat de vrouw [voornaam] regelmatig vertelt dat hij een lastpak is en zij hem liever kwijt dan rijk is.
De vrouw heeft uitdrukkelijk betwist dat zij [voornaam] mishandelt of verwaarloost. Zij stelt dat de man [voornaam] tegen haar tracht op te zetten en te manipuleren en dat het verzoek van de man iedere grondslag ontbeert.
De rechtbank overweegt als volgt. De vrouw heeft onbetwist gesteld dat partijen in september 2005 zijn overeengekomen dat zij met de minderjarige definitief naar Duitsland zou verhuizen. Gesteld noch gebleken is dat de man in de periode tussen september 2005 en 23 december 2005, de datum van het vertrek van de vrouw en de minderjarige naar Duitsland, te kennen heeft gegeven dat hij het hier niet (meer) mee eens was. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de man heeft ingestemd met het vertrek van de minderjarige met de vrouw naar Duitsland.
De man heeft in zijn verzoekschrift gesteld dat hij zich “gezien de huidige ontwikkelingen” niet meer kan verenigen met toevertrouwing aan de moeder, met name niet indien dat inhoudt dat zij de minderjarige meeneemt naar Duitsland.
De rechtbank zal derhalve beoordelen of zich na 23 december 2005, de datum van het vertrek van de vrouw en de minderjarige naar Duitsland, feiten en/of omstandigheden hebben voorgedaan die de door de man verzochte wijziging rechtvaardigen.
De man heeft zijn verzoek ter terechtzitting toegelicht en heeft desgevraagd uitgebreid beschreven hoe de afgelopen twee maanden van het leven van [voornaam], na zijn vertrek naar Duitsland, zijn verlopen. In het relaas van de man ter terechtzitting is de in het verzoekschrift gestelde fysieke mishandeling van [voornaam] door de moeder niet naar voren gekomen.
De man heeft ter terechtzitting verklaard dat [voornaam] in Duitsland ongelukkig is en dat [voornaam] hem herhaaldelijk heeft verteld dat hij liever bij zijn vader wil wonen. Ook heeft de man verklaard dat [voornaam] het moeilijk vindt wanneer hij na een omgangsweekend weer de Duitse grens overgaat en door zijn vader bij zijn moeder wordt afgezet. Voorts is de man uitgebreid ingegaan op de negatieve ervaringen van [voornaam] op de Duitse school die hij vanaf 9 januari 2006 heeft bezocht.
De vrouw heeft in dit verband verklaard dat het met [voornaam] op die school inderdaad niet goed ging, omdat de school een heel ander systeem kende dan [voornaam] was gewend en [voornaam] moeite had met de leerstof. Zij heeft [voornaam] na drie weken naar een andere school gebracht. Op de nieuwe school zitten kinderen uit de eerste tot en met de vierde klas bij elkaar en wordt op meer individuele basis les gegeven. [voornaam] heeft het op deze nieuwe school naar zijn zin en heeft daar vriendjes gemaakt, aldus de vrouw. De man heeft niet betwist dat het op de nieuwe school beter gaat met [voornaam].
Van de kant van de vrouw is ter terechtzitting naar voren gekomen dat [voornaam] zich jegens haar ook wel negatief over de man uitlaat, terwijl [voornaam] tegelijkertijd juist graag bij zijn vader wil zijn.
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat de omstandigheden na de dagtekening van de beschikking d.d. 23 juni 2005 in zodanige mate zijn gewijzigd dat, alle betrokken belangen in aanmerking genomen, de voorziening niet in stand kan blijven. Niet is komen vast te staan dat de vrouw de minderjarige heeft mishandeld en/of verwaarloosd. Het door de man en de vrouw ter terechtzitting beschreven gedrag van [voornaam] in de afgelopen periode geeft er blijk van dat hij zich in een loyaliteitsconflict bevindt en dat hij moeite heeft om zich aan te passen aan zijn nieuwe woonomgeving in Duitsland. De rechtbank ziet hierin echter geen aanleiding om een wijziging in de toevertrouwing van [voornaam] aan te brengen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat een nieuwe wijziging in de toevertrouwing te ingrijpend is voor [voornaam] en dat het voor [voornaam] van belang is dat er – in afwachting van de beslissing over zijn gewone verblijfplaats in de hoofdzaak – duidelijkheid bestaat over zijn verblijf. De rechtbank acht het voorts in het belang van [voornaam] dat beide partijen hem zoveel mogelijk rust en stabiliteit bieden en hem niet belasten met negatieve uitlatingen aangaande de andere ouder.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat de vrouw ook de door de man bedoelde incidenten in de periode vóór 23 december 2005 heeft betwist. Gebleken is dat het telefonische gesprek dat de man naar aanleiding van het incident op 15 december 2005 met het AMK heeft gepleegd door het AMK niet als een melding van mogelijke kindermishandeling is geregistreerd, maar is afgehandeld als een adviesgesprek.
Het verzoek van de man zal derhalve in zoverre worden afgewezen. De rechtbank ziet gelet op het vorenstaande voorts geen aanleiding om, zoals de man heeft verzocht, een bijzonder curator voor de minderjarige aan te wijzen.
Kinder- en partneralimentatie
Bevoegdheid
De Nederlandse rechter komt op grond van art. 31 van de Verordening (EG) nr. 44/2001 van 22 december 2000 van de Raad van de Europese Unie rechtsmacht toe met betrekking tot het verzoek tot wijziging van de voorlopige bijdrage ten behoeve van de vrouw en de minderjarige.
De rechtbank zal op dit verzoek Nederlands recht toepassen.
Ontvankelijkheid
Aangezien de man zijn verzoek tot wijziging van de kinder- en partneralimentatie heeft onderbouwd door te stellen dat de omstandigheden na de beschikkingen van 28 april 2005, 23 juni 2005 en 29 september 2005 zijn gewijzigd – zoals is vereist op grond van artikel 824 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering – kan hij in zijn verzoek worden ontvangen.
De rechtbank gaat thans over tot de inhoudelijke behandeling van dit verzoek.
Kinderalimentatie
De man is bij zijn verzoek tot nihilstelling van de kinderalimentatie ervan uitgegaan dat [voornaam] aan hem zal worden toevertrouwd, zodat de bij de hiervoor genoemde beschikkingen vastgestelde, door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie niet langer dient te worden gehandhaafd.
Nu de voorlopige toevertrouwing van [voornaam] aan de vrouw zal worden gehandhaafd, dient reeds hierom het op de wijziging daarvan gebaseerde verzoek tot nihilstelling van kinderalimentatie te worden afgewezen.
Partneralimentatie
Gesteld noch gebleken is dat de rechtbank bij het nemen van de beschikkingen van 28 april 2005 en
23 juni 2005, waarbij respectievelijk de partneralimentatie op € 2.846,-- en de kinderalimentatie op € 780,-- per maand was vastgesteld, en de beschikking van 29 september 2005, waarbij de kinder- en partneralimentatie conform een onderlinge regeling tussen partijen op € 1.800,-- netto per maand is vastgesteld, van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechtbank gaat derhalve ervan uit dat de man, behoudens wijziging van (financiële) omstandigheden, in staat kan worden geacht tot betaling van voormelde alimentatie.
De man heeft ter onderbouwing van zijn verzoek om nihilstelling van de partneralimentatie gesteld dat de vrouw geen behoefte heeft aan een bijdrage in de kosten van levensonderhoud, dat zijn financiële situatie na de hiervoor vermelde beschikkingen ernstig is verslechterd en dat hij geen draagkracht meer heeft om een bijdrage in het kosten van het levensonderhoud van de vrouw te betalen.
De man heeft in dit verband aangevoerd dat hij aanzienlijke kosten zal moeten maken om zijn woning opnieuw in te richten, nu de vrouw alle objecten die enige waarde hebben daaruit heeft ontvreemd. Voor het overige heeft de man niet specifiek aangegeven en onderbouwd in welk opzicht zijn financiële situatie ten opzichte van de situatie op 29 september 2005 is verslechterd. De man heeft slechts verwezen naar de financiële gegevens die hij in de hoofdzaak ter bepaling van zijn draagkracht heeft overgelegd.
De vrouw heeft betwist dat zij alle objecten die enige waarde hebben uit de woning heeft meegenomen. De vrouw heeft voorts betwist dat de financiële situatie van de man is verslechterd.
Nu de man in het kader van deze voorlopige voorzieningenprocedure de door hem gestelde verslechtering van zijn financiële situatie niet, althans onvoldoende, heeft onderbouwd, is de rechtbank van oordeel dat niet gebleken is dat de omstandigheden na de dagtekening van de beschikkingen van 28 april 2005, 23 juni 2005 en 29 september 2005 in zodanige mate zijn gewijzigd dat, alle betrokken belangen in aanmerking genomen, de voorziening niet in stand kan blijven.
Het verzoek van de man tot nihilstelling van partneralimentatie zal derhalve eveneens worden afgewezen.
BESLISSING
De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.C. Olland, tevens kinderrechter, bijgestaan door
mr. J.M.M. Bancken als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 februari 2006.