ECLI:NL:RBSGR:2006:AW9815
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- I.D. Bellaart
- C.W.M. Maase-Raedts
- Rechtspraak.nl
Gerechtelijke vaststelling vaderschap van een in Duitsland erkend kind met betrekking tot de Nederlandse nationaliteit
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 13 februari 2006 uitspraak gedaan over een verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van een man over een in Duitsland erkend kind. Het verzoek werd ingediend door de vrouw, die een affectieve relatie met de man heeft en het kind op 15 augustus 2002 in Duitsland heeft erkend. De rechtbank Amsterdam had zich eerder onbevoegd verklaard en de zaak verwezen naar de Rechtbank 's-Gravenhage. De vrouw wilde zekerheid over de Nederlandse nationaliteit van het kind, aangezien de erkenning in Nederland niet was geregistreerd.
De rechtbank oordeelde dat de Nederlandse rechter rechtsmacht had, omdat het verzoek voldoende aanknoping had met de Nederlandse rechtssfeer. Echter, het kind had zijn gewone verblijfplaats in Duitsland, waardoor Duits recht van toepassing was. Volgens het Duitse recht was gerechtelijke vaststelling van het vaderschap niet mogelijk, omdat het kind al erkend was door de man. De rechtbank concludeerde dat de erkenning van het kind door de man naar Duits recht ook in Nederland erkend kon worden, maar dat het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap niet kon worden toegewezen.
De rechtbank wees het verzoek van de vrouw af, omdat de erkenning van het kind door de man naar Duits recht niet in strijd was met de Nederlandse openbare orde. De rechtbank concludeerde dat er voldoende bewijs was van een nauwe persoonlijke relatie tussen de man en het kind, wat de erkenning rechtvaardigde. De uitspraak benadrukte de complexiteit van internationale familierechtelijke kwesties en de noodzaak om zowel Nederlands als Duits recht in overweging te nemen.