ECLI:NL:RBSGR:2006:AW7447
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Klachtprocedure ex artikel 41a Wet BOPZ betreffende dwangmedicatie
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 1 mei 2006 uitspraak gedaan in een klachtprocedure ex artikel 41a van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet BOPZ). De klacht was ingediend door een verzoeker die gedwongen was opgenomen in Parnassia, een psycho-medisch centrum in Den Haag, op basis van een voorlopige machtiging van 9 januari 2006. De verzoeker had zich beklaagd over de beslissing van het behandelteam om dwangmedicatie toe te passen. De klachtencommissie van het ziekenhuis had de klacht op 10 maart 2006 ongegrond verklaard, waarna de verzoeker zich tot de rechtbank wendde.
De rechtbank oordeelde dat de klacht gegrond was. De rechtbank stelde vast dat de beslissing om dwangmedicatie toe te passen niet voldeed aan het gevaarscriterium zoals bedoeld in artikel 38 lid 5 van de Wet BOPZ. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een gevaarlijke situatie die dwangmedicatie rechtvaardigde, aangezien de verzoeker zich slechts schuldig had gemaakt aan verbale agressie en bedreigingen, maar niet tot daadwerkelijke gewelddadigheden was overgegaan. De rechtbank gaf aan dat het ziekenhuis niet had aangetoond dat de voorgestelde behandeling noodzakelijk was om gevaar voor de verzoeker of anderen af te wenden.
De rechtbank verklaarde de klacht gegrond en wees het meer of anders verzochte af. Tevens werd er geen dwangsom aan de uitspraak verbonden, omdat de rechtbank geen reden zag om aan te nemen dat het ziekenhuis de uitspraak niet zou naleven. De rechtbank merkte op dat de verzoeker zich bewust moest zijn van de gevolgen van zijn standpunt over medicatie, aangezien dit zijn situatie zou kunnen verergeren. De uitspraak benadrukte het belang van een zorgvuldige afweging van de noodzaak van dwangmedicatie in het kader van de geestelijke gezondheidszorg.