ECLI:NL:RBSGR:2006:AW6910
Rechtbank 's-Gravenhage
- Schadevergoedingsuitspraak
- Rechtspraak.nl
Bewaring en openbare orde in vreemdelingenzaken met betrekking tot vertrektermijnen en identiteitspapieren
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 23 maart 2006 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de inbewaringstelling van eiser, die op 23 februari 2006 in bewaring was gesteld. De inbewaringstelling was gebaseerd op het vermoeden van onttrekking aan de uitzetting, omdat eiser niet beschikte over een identiteitspapier zoals vereist door artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000. De verweerder heeft de gronden voor de inbewaringstelling later aangevuld met de stelling dat eiser verdacht werd van het plegen van een misdrijf en dat hij zich niet had gehouden aan zijn vertrektermijn.
De rechtbank overweegt dat er geen rechtsregel is die in de weg staat aan het wijzigen van een eerder genomen besluit door het bestuursorgaan, mits dit gebeurt op basis van informatie die ten tijde van het besluit beschikbaar was. De rechtbank concludeert dat de grond dat eiser zich niet aan de vertrektermijn heeft gehouden, in samenhang met het ontbreken van een identiteitspapier, voldoende basis biedt voor de inbewaringstelling. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de verweerder in de proceskosten van eiser moet worden veroordeeld, omdat de indiening van relevante stukken te laat was. De kosten voor rechtsbijstand worden vastgesteld op € 805,-, te betalen aan de griffier van de rechtbank. Partijen hebben het recht om tegen deze uitspraak hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, binnen een termijn van één week na verzending van de uitspraak.