ECLI:NL:RBSGR:2006:AW6910

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/10795
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en openbare orde in vreemdelingenzaken met betrekking tot vertrektermijnen en identiteitspapieren

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 23 maart 2006 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de inbewaringstelling van eiser, die op 23 februari 2006 in bewaring was gesteld. De inbewaringstelling was gebaseerd op het vermoeden van onttrekking aan de uitzetting, omdat eiser niet beschikte over een identiteitspapier zoals vereist door artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000. De verweerder heeft de gronden voor de inbewaringstelling later aangevuld met de stelling dat eiser verdacht werd van het plegen van een misdrijf en dat hij zich niet had gehouden aan zijn vertrektermijn.

De rechtbank overweegt dat er geen rechtsregel is die in de weg staat aan het wijzigen van een eerder genomen besluit door het bestuursorgaan, mits dit gebeurt op basis van informatie die ten tijde van het besluit beschikbaar was. De rechtbank concludeert dat de grond dat eiser zich niet aan de vertrektermijn heeft gehouden, in samenhang met het ontbreken van een identiteitspapier, voldoende basis biedt voor de inbewaringstelling. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de verweerder in de proceskosten van eiser moet worden veroordeeld, omdat de indiening van relevante stukken te laat was. De kosten voor rechtsbijstand worden vastgesteld op € 805,-, te betalen aan de griffier van de rechtbank. Partijen hebben het recht om tegen deze uitspraak hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, binnen een termijn van één week na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Zitting houdende te Dordrecht
procedurenummer: AWB 06/10795
uitspraak van de enkelvoudige kamer
inzake
A, eiser,
gemachtigde: mr. M.C. Heijnneman, advocaat te Goes,
tegen
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie te 's-Gravenhage, verweerder,
gemachtigde: mr. J.J. Nooteboom, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Op 1 maart 2006 is de rechtbank, door middel van een namens eiser ingediend beroepschrift, ervan in kennis gesteld dat verweerder eiser op 23 februari 2006 in bewaring heeft gesteld.
1.2. De zaak is op 10 maart 2006 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer.
Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. F.A.M. te Braake, gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Voorts is ter zitting verschenen J.A.M. Goncalves de Sousa Martins, tolk in de Portugese taal.
1.3. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst. Eisers gemachtigde heeft desgevraagd bij brief van 15 maart 2006 zijn standpunt ten aanzien van een “aanvullende maatregel van bewaring” en de door verweerder ter zitting aangehaalde jurisprudentie kenbaar gemaakt. De gemachtigde van verweerder heeft hierop bij brief van 17 maart 2006 gereageerd en toestemming verleend om de zaak zonder nadere zitting af te doen. Eisers gemachtigde heeft bij brief van 21 maart 2006 toestemming verleend om de zaak zonder nadere zitting af te doen. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Krachtens artikel 94, vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de onderwerpelijke vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. Gelet op het bepaalde in artikel 94, eerste lid, laatste volzin, van de Vw 2000 staat tevens ter beoordeling of er aanleiding is eiser schadevergoeding toe te kennen.
2.2. Blijkens de maatregel van bewaring is eiser op 23 februari 2006 in bewaring gesteld op de grond dat het belang van de openbare orde de inbewaringstelling vordert wegens het vermoeden van onttrekking aan de uitzetting omdat eiser niet beschikt over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit.
Verweerder heeft, blijkens pas op 9 maart 2006 per faxbericht toegezonden stukken, op 24 februari 2006 het besluit tot bewaring aangevuld met de gronden dat eiser wordt verdacht van het plegen van een misdrijf en dat hij zich niet heeft gehouden aan zijn vertrektermijn.
Ten aanzien van de stelling van eisers gemachtigde dat de Vw 2000 noch het Vreemdelingenbesluit 2000 een grondslag biedt voor het aanvullen van een maatregel van bewaring, en dat de nadere gronden derhalve niet kunnen worden meegenomen, overweegt de rechtbank dat geen rechtsregel er aan in de weg staat dat een bestuursorgaan een eenmaal genomen besluit wijzigt door het, zoals in het onderhavige geval, van een nadere motivering te voorzien, indien daartoe, op basis van de informatie zoals die ten tijde van het nemen van het besluit beschikbaar was, bij nader inzien aanleiding is.
Naar het oordeel van de rechtbank kon in ieder geval de grond dat eiser zich niet heeft gehouden aan de vertrektermijn alsnog aan de bewaring ten grondslag worden gelegd. Immers, blijkens het proces-verbaal van gehoor (artikel 59 Vw jo. 5.2. Vb) van 23 februari 2006 heeft eiser voorafgaand aan de inbewaringstelling verklaard dat hij is uitgeprocedeerd als asielzoeker en dat hij wist dat hij weg moest uit Nederland.
Deze grond, in samenhang bezien met de grond dat eiser niet beschikt over een identiteitspapier, heeft verweerder tot de conclusie kunnen doen komen dat de openbare orde de inbewaringstelling vordert wegens het vermoeden van onttrekking aan de uitzetting.
Het beroep is gelet op het voorgaande ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding dient derhalve te worden afgewezen.
2.3. De rechtbank ziet in de te late indiening van relevante stukken aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb, te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende bijstand zijn begroot op € 805,- (1 punt voor het beroepschrift, een halve punt voor het aanvullend beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, € 322,- per punt, wegingsfactor 1).
Omdat aan eiser ter zake van dit geschil een toevoeging is verleend, dient voormeld bedrag aan proceskosten aan de griffier van de rechtbank te worden betaald.
2.4. Gezien het voorgaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage,
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van zijn beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke zijn begroot op € 805,- ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die voormelde proceskosten aan de griffier van de rechtbank dient te vergoeden.
Aldus gegeven door mr. M.J.M. Marseille, rechter, en door deze en B. Simi, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 23 maart 2006
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Men wordt verzocht een afschrift van de uitspraak mee te zenden.