ECLI:NL:RBSGR:2006:AW4872

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
31 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/30973
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van verblijfsvergunning met terugwerkende kracht en de rechtszekerheid van de betrokken vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 31 januari 2006 uitspraak gedaan over de intrekking van de verblijfsvergunning van eiseres, die op 30 januari 2003 was ingetrokken met terugwerkende kracht per diezelfde datum. Eiseres had een verblijfsvergunning voor verblijf bij haar partner, maar voldeed niet langer aan de voorwaarden waaronder deze was verleend. De rechtbank oordeelde dat eiseres procesbelang had bij de beoordeling van de intrekking, omdat de rechtmatigheid van de afwijzing van haar aanvraag tot wijziging van de beperking nog niet in rechte vaststond. De rechtbank concludeerde dat de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) geen expliciete grondslag biedt om aan te nemen dat een intrekking niet met terugwerkende kracht kan plaatsvinden. De rechtbank verwees naar jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) die bevestigt dat een intrekking van een begunstigende beschikking met terugwerkende kracht mogelijk is, mits het rechtszekerheidsbeginsel niet wordt geschonden. Eiseres was zich ervan bewust dat zij niet meer voldeed aan de voorwaarden voor haar verblijfsvergunning op het moment dat zij haar aanvraag indiende, wat de rechtbank als een belangrijke factor beschouwde.

Daarnaast werd de afwijzing van de aanvraag tot wijziging van de beperking van de verblijfsvergunning beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de aantekening 'arbeid vrij toegestaan' op zich geen recht gaf op voortgezet verblijf, en dat er een toets aan het bestaan van prioriteitgenietend aanbod op de arbeidsmarkt moest plaatsvinden. De rechtbank concludeerde dat verweerder op goede gronden had vastgesteld dat er voldoende prioriteitgenietend aanbod was voor de functie van eiseres, en dat de aanvraag om wijziging van de beperking terecht was afgewezen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
meervoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 04/30973 BEPTDN
[persoonsnummer]
inzake: [naam eiseres] , geboren op [geboortedatum] 1979, van Poolse nationaliteit, wonende te Amsterdam, eiseres,
gemachtigde: mr. B. Hoepelman, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. R. Reede, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. PROCESVERLOOP
1. Eiseres is kort na haar binnenkomst in Nederland in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 onder de beperking “verblijf bij [partner] ” met ingang van 6 september 2000 en geldig tot 6 september 2001. De geldigheidsduur van deze verblijfsvergunning is laatstelijk verlengd tot 6 september 2006. Op 30 januari 2003 heeft eiseres een aanvraag ingediend tot wijziging van de beperking van de aan haar verleende verblijfsvergunning in “(voortgezet verblijf voor) het verrichten van arbeid in loondienst bij het [bedrijf] ”. Bij besluit van 26 november 2003 heeft verweerder de aan eiseres verleende verblijfsvergunning onder de beperking “verblijf bij [partner] ” met terugwerkende kracht per 30 januari 2003 ingetrokken, en heeft verweerder de aanvraag om wijziging van de beperking afgewezen. Bij bezwaarschrift van 22 december 2003 heeft eiseres tegen dit besluit bezwaar gemaakt. De gronden van het bezwaar zijn ingediend bij brief van 6 april 2004. Het bezwaar is bij besluit van 14 juni 2004 ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 8 juli 2004 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 9 augustus 2004. Op 19 augustus 2004 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. Bij brief van 24 maart 2005 zijn de gronden van het beroep aangevuld. In het verweerschrift van 29 maart 2005 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2005. Eiseres is aldaar vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. FEITEN
In dit geding gaat de rechtbank uit van het volgende.
1. Ter onderbouwing van haar aanvraag heeft eiseres de volgende stukken overgelegd:
- een kopie van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde duur tussen eiseres en [bedrijf] te Amsterdam, gedateerd 3 april 2002;
- een brief van [bedrijf] aan eiseres van 24 februari 2003, waarin de werkgever van eiseres bevestigt dat haar arbeidsovereenkomst voor bepaalde duur met ingang van 1 maart 2003 zal zijn omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur;
- een drietal loonstroken uit het jaar 2003.
2. Bij telefonisch ingewonnen informatie van verweerder bij de werkgever van eiseres, neergelegd in een telefoonnotitie van 6 augustus 2003, is bevestigd dat eiseres werkzaam is in de functie van [naam functie] bij een handelsbedrijf. Haar werkzaamheden zijn van administratieve aard.
3. Bij brief van 6 augustus 2003 heeft verweerder in verband met de aanvraag van eiseres het Centrum voor werk en inkomen (CWI) verzocht advies uit te brengen met betrekking tot de vraag of in voldoende mate prioriteit genietend aanbod van werknemers op de Nederlandse arbeidsmarkt aanwezig is voor de werkzaamheden die eiseres verricht. Op 20 november 2003 heeft het CWI een advies uitgebracht en - samengevat - geconcludeerd dat uit een arbeidsmarktonderzoek is gebleken dat op dit moment voldoende prioriteitgenietend aanbod beschikbaar is voor de arbeidsplaats van eiseres en dat er dan ook bezwaren bestaan tegen de afgifte van een verblijfsvergunning ten behoeve van eiseres.
4. In bezwaar heeft eiseres een notitie van prof. mr. P. Boeles van 4 december 2003 overgelegd, waarin deze gemotiveerd ingaat op de intrekking van een verblijfsvergunning met terugwerkende kracht. In deze notitie concludeert prof. mr. Boeles dat een verleende verblijfsvergunning niet kan worden ingetrokken met terugwerkende kracht tot een vóór de intrekkingsbeschikking gelegen tijdstip. Intrekking van een vergunning waarvan de geldigheidsduur reeds is verstreken is derhalve volgens hem niet mogelijk.
III. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit, in het licht van de daartegen aangevoerde beroepsgronden, in rechte stand kan houden.
Ten aanzien van de intrekking van de aan eiseres verleende verblijfsvergunning
2. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres niet langer voldoet aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend en dat zij derhalve niet langer in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning onder deze beperking. Derhalve ziet de rechtbank zich allereerst geplaatst voor de vraag of eiseres belang heeft bij het onderhavige beroep, voor zover dit zich richt tegen de intrekking met terugwerkende kracht van de aan haar verleende verblijfsvergunning onder de beperking “verblijf bij [partner] ”.
3. De rechtbank is van oordeel dat niet op voorhand kan worden uitgesloten dat eiseres procesbelang heeft bij een rechterlijk oordeel met betrekking tot de intrekking met terugwerkende kracht van de aan haar verleende verblijfsvergunning. De rechtmatigheid van het besluit van 14 juni 2004, voor zover dit ziet op de afwijzing van de aanvraag van eiseres om wijziging van de beperking van de aan haar verleende verblijfsvergunning, staat nog niet in rechte vast. Het belang van eiseres is derhalve gelegen in de omstandigheid dat een verblijfsgat zou kunnen ontstaan, indien dat onderdeel van het besluit van 14 juni 2004 niet in rechte stand zou kunnen houden.
4. Vervolgens ziet de rechtbank zich geplaatst voor de vraag of de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht kon worden ingetrokken.
5.1. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de verblijfsvergunning op juiste gronden is ingetrokken per 30 januari 2003. Immers, niet is in geschil dat eiseres vanaf die datum niet meer voldoet aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning aan haar was verleend. Er is volgens verweerder geen rechtsregel die zich tegen intrekking met terugwerkende kracht verzet.
5.2. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat de wet- en regelgeving geen ruimte biedt om een verblijfsvergunning in te trekken tot een voor de intrekkingsbeschikking gelegen tijdstip. Eiseres heeft in dit verband verwezen naar de eerder genoemde notitie van prof. mr. Boeles. In deze notitie is, op basis van jurisprudentie- en literatuuronderzoek, opgemerkt dat intrekking van een verblijfsvergunning volgens de vaste uitvoeringspraktijk van verweerder neerkomt op het tussentijds beëindigen van de nog lopende geldigheidsduur van die vergunning met ingang van de datum van de intrekkingsbeschikking. Intrekking werkt dus volgens deze praktijk steeds “ex nunc”. Voorts past de opvatting dat intrekking van een verblijfsvergunning niet terug kan werken in het systeem van de Vw 2000, volgens welk de verlening van een verblijfsvergunning “van rechtswege rechtmatig verblijf inhoudt” en volgens welk de gevolgen van de meeromvattende beschikking intreden bij de intrekking van de verblijfsvergunning, en dus niet eerder. Weliswaar geeft de Vw 2000 geen specifieke regeling voor de intrekking van inwilligende beschikkingen, maar het rechtszekerheidsbeginsel verzet zich tegen het aanwenden van terugwerkende kracht.
6.1. Zoals ook door verweerder ter zitting is aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat in de Vw 2000 geen wettelijke grondslag kan worden gevonden om aan te nemen dat de intrekking van een verblijfsvergunning niet met terugwerkende kracht zou kunnen plaatsvinden. Een specifieke regeling op dit punt ontbreekt in de Vw 2000. Nu de Vw 2000 als lex specialis op dit punt geen uitsluitsel biedt, zal door de rechtbank ook worden bezien of in het algemene bestuursrecht een intrekking van een begunstigende beschikking met terugwerkende kracht mogelijk is. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en verwijst hiertoe naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) met betrekking tot uitkeringen krachtens de Algemene bijstandswet en de Werkloosheidswet, onder meer bij uitspraken van 8 september 2004 (RSV 2004/329) en van 17 oktober 2000 (JABW 2000/190).
6.2. Eiseres heeft voorts betoogd, onder verwijzing naar de meeromvattende beschikking in de zin van artikel 45 van de Vw 2000, dat het systeem van de wet zich verzet tegen de intrekking van een verblijfsvergunning met terugwerkende kracht. De rechtbank volgt eiseres niet in dat standpunt. De enkele omstandigheid dat sommige - voor de vreemdeling positieve - rechtsgevolgen van een beschikking wellicht na de intrekking daarvan niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden (de rechtbank denkt hierbij onder meer aan genoten opvang), maakt nog niet dat artikel 45 van de Vw 2000 zich verzet tegen een intrekking met terugwerkende kracht.
6.3. Voor zover eiseres, onder verwijzing naar de notitie van prof. mr. P. Boeles, ten slotte heeft aangevoerd dat het een vaste uitvoeringspraktijk van verweerder is om verblijfsvergunningen niet met terugwerkende kracht in te trekken overweegt de rechtbank het volgende. Anders dan door eiseres betoogd kan niet worden gezegd dat dit niet een vaste uitvoeringspraktijk van verweerder is. De rechtbank is ambtshalve bekend dat verweerder in voorkomende gevallen overgaat tot intrekking van een verblijfsvergunning met terugwerkende kracht. In sommige gevallen vindt de intrekking zelfs plaats ab initio, onder meer indien onjuiste gegevens zijn verstrekt die geleid hebben tot verlening van de verblijfsvergunning. Nog daargelaten het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat, al zou de vaste uitvoeringspraktijk zijn zoals door eiseres geschetst, hieruit niet zonder meer voortvloeit dat reeds daarom een verblijfsvergunning niet met terugwerkende kracht zou kunnen worden ingetrokken. De afweging die volgens de eerder genoemde vaste jurisprudentie van de CRvB in een dergelijk geval moet worden gemaakt is of het rechtszekerheidsbeginsel zich al dan niet verzet tegen een intrekking met terugwerkende kracht. De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval de intrekking met terugwerkende kracht tot 30 januari 2003 niet in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. Eiseres wist ten tijde van de indiening van haar aanvraag om wijziging van de beperking van de aan haar verleende verblijfsvergunning op 30 januari 2003 dat zij niet langer voldeed aan de beperking waaronder deze verblijfsvergunning aan haar was verleend. Dit was immers de reden waarom zij de aanvraag om wijziging van de beperking heeft ingediend.
6.4. Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat verweerder de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht heeft kunnen intrekken.
Ten aanzien van de afwijzing van de aanvraag om wijziging van de beperking van de aan eiseres verleende verblijfsvergunning
7.1. De rechtbank ziet zich vervolgens geplaatst voor de vraag of verweerder op goede gronden de aanvraag om wijziging van de beperking van de aan eiseres verleende verblijfsvergunning heeft afgewezen.
7.2. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiseres ten tijde van de onderhavige aanvraag in het bezit was van een verblijfsvergunning met daarop de aantekening “arbeid vrij toegestaan - twv niet vereist”. Partijen worden verdeeld gehouden over de vraag of verweerder in een dergelijk geval nog mag toetsen of met het verrichten van de arbeid een wezenlijk Nederlands arbeidsmarktbelang is gediend.
8.1. Ingevolge artikel 13 van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel indien internationale verplichtingen of klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
8.2. Op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 is verweerder bevoegd een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in dat artikel te wijzigen, hetzij op aanvraag van de houder van de vergunning hetzij ambtshalve wegens veranderde omstandigheden. Ingevolge artikel 3.81 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) wordt een aanvraag tot het wijzigen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als hierboven bedoeld beoordeeld als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning.
8.3. Op grond van artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 wordt een verblijfsvergunning als bedoeld in dat artikel verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beperkingen en voorschriften.
8.4. Ingevolge artikel 3.31 van het Vb 2000 wordt de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, onder een beperking verband houdend met het verrichten van arbeid in loondienst verleend aan de vreemdeling die in Nederland arbeid in loondienst verricht of gaat verrichten en waarvoor na toetsing aan prioriteitgenietend aanbod op de Nederlandse arbeidsmarkt een tewerkstellingsvergunning (twv) als bedoeld in artikel 1, onder e, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) is afgegeven. De aanvraag om voortgezet verblijf voor het verrichten van arbeid in loondienst wordt getoetst aan het beleid zoals neergelegd in hoofdstuk B5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
8.5. Volgens paragraaf B1/2.1.4.1 van de Vc 2000 blijft de arbeidsmarktaantekening ongewijzigd wanneer de beperking wijzigt waaronder de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd is verleend. Uit het feit dat een vreemdeling reeds in het bezit is van de arbeidsmarktaantekening “arbeid vrij toegestaan - twv niet vereist” kan, volgens paragraaf B1/2.1.4.2 van de Vc 2000, echter niet worden afgeleid dat met zijn voortgezet verblijf een wezenlijk Nederlands belang in de zin van de Vw 2000 wordt gediend op grond waarvan opnieuw verblijf zou moeten worden toegestaan.
8.6. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wav is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Wav is het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wav, niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die beschikt over een krachtens de Vw 2000 afgegeven vergunning, welke is voorzien van een aantekening van Onze Minister van Justitie waaruit blijkt dat aan die vergunning geen beperkingen zijn verbonden voor het verrichten van arbeid.
8.7. Ingevolge artikel 2, aanhef en onder d, van het Besluit ter uitvoering van de Wav wordt een aantekening als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wav afgegeven aan een vreemdeling die in het verleden heeft beschikt over een krachtens de Vw of Vw 2000 afgegeven vergunning met daarop een aantekening als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wav en die nadien zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft gevestigd.
9.1. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres weliswaar houdster is geweest van een verblijfsdocument met de aantekening “arbeid vrij toegestaan, twv niet vereist”, maar dat deze aantekening op zichzelf geen recht geeft op voortgezet verblijf. Uit hoofdstuk B1/2.1.4.2. van de Vc 2000 volgt dat uit een dergelijke arbeidsmarktaantekening niet kan worden afgeleid dat met het voortgezet verblijf van eiseres een wezenlijk Nederlands belang in de zin van de Vw 2000 wordt gediend op grond waarvan opnieuw verblijf zou moeten worden toegestaan. Er dient alsnog getoetst te worden aan het beleid als neergelegd in paragraaf B2/5.2.3.1 van de Vc 2000. Voor de arbeid die eiseres verricht is ingevolge het advies van het CWI van 20 november 2003 in voldoende mate prioriteitgenietend aanbod op de Nederlandse arbeidsmarkt. Gelet hierop bestaat er geen verplichting om de verblijfsvergunning onder de gevraagde beperking te verlenen. Niet is gebleken van bijzondere feiten en omstandigheden op grond waarvan, bij afweging van alle aan de orde komende belangen, aanleiding bestaat de aanvraag desondanks in te willigen.
9.2. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder de aanvraag om wijziging van de beperking van de aan haar verleende verblijfsvergunning ten onrechte heeft afgewezen. Verweerder verwijst naar het ontbreken van een wezenlijk Nederlands (arbeidsmarkt)belang en doelt daarbij blijkbaar op het bepaalde in artikel 13 van de Vw 2000. Hiermee miskent verweerder, dat artikel 13 van de Vw 2000 een algemeen artikel is dat ziet op eerste toelating, terwijl eiseres een aanvraag om verlenging tevens wijziging van beperking van de aan haar verleende verblijfsvergunning heeft ingediend.
Voorts heeft eiseres gedurende rechtmatig verblijf gevraagd om wijziging van de beperking. Zij had op dat moment vrije toegang tot de arbeidsmarkt, gelet op het bepaalde in artikel 4, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wav en artikel 2, aanhef en onder d, van het Besluit ter uitvoering van de Wav. De wettelijke aanspraken die eiseres aan genoemde bepalingen kan ontlenen, kunnen niet terzijde worden gesteld door middel van beleidsregels. Toetsing aan prioriteitgenietend aanbod valt voorts niet te rijmen met het gesloten stelsel van de Wav, nu deze toetsing plaatsvindt in het kader van de aanvraag om een twv. Als uit het stelsel van de Wav en de ter uitvoering van die wet genomen besluiten volgt dat geen twv vereist is, dan moet daarmee de vraag naar de eventuele aanwezigheid van prioriteitgenietend aanbod op de arbeidsmarkt als reeds beantwoord worden aangemerkt. Bovendien valt niet in te zien waarom het CWI in een geval waarin het niet bevoegd is om een besluit te nemen omtrent de verlening van een twv, wel bevoegd zou zijn om te adviseren over de vraag of er prioriteitgenietend aanbod is.
Ter onderbouwing van haar betoog heeft eiseres verwezen naar een beschikking van 16 maart 2005 van een vreemdeling met het V-nummer 270.232.4175. Voorts is verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 4 maart 2005 (AWB 04/31927).
10. Anders dan door eiseres betoogd is de rechtbank van oordeel dat artikel 13 van de Vw 2000 niet slechts ziet op aanvragen om eerste toelating, maar tevens op aanvragen om voortgezet verblijf, zulks ongeacht of dit aanvragen om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde of voor onbepaalde tijd betreft. Dit blijkt zowel uit de tekst van de bepaling zelf alsook uit de specifieke plaats van de bepaling in afdeling 2 van hoofdstuk 3, voorafgaand aan de bepalingen ten aanzien van de verschillende verblijfsvergunningen die kunnen worden verleend zoals neergelegd in de afdelingen 3 en 4. Dit argument kan derhalve niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
11.1. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat verweerder in een geval als het onderhavige niet meer mag toetsen of met het verrichten van de arbeid een wezenlijk Nederlands arbeidsmarktbelang is gediend, overweegt de rechtbank het volgende.
11.2. De rechtbank maakt uit het hiervoor weergegeven samenstel van regels op dat zolang een vreemdeling, die in het bezit is van de arbeidsmarktaantekening “arbeid vrij toegestaan - twv niet vereist”, zijn hoofdverblijf niet wijzigt, zijn arbeidsmarktaantekening rechtsgeldigheid behoudt zolang hij in het bezit is van een krachtens de Vw 2000 afgegeven verblijfsvergunning. Dit recht op verblijf kan evenwel niet uitsluitend worden gebaseerd op de arbeidsmarktaantekening. De rechtbank leidt zulks onder meer af uit de Nota van Toelichting op het Besluit ter uitvoering van de Wav (St.b. 1995, 406, p.6), waarin wordt vermeld dat de arbeidsmarktaantekening wordt behouden indien voortgezet verblijf wordt toegestaan. Nu eiseres aan de in rechtsoverweging III.8.7 genoemde bepalingen geen verblijfsrecht kan ontlenen, kan het argument van eiseres, dat de aanspraken die zij aan de genoemde bepalingen kan ontlenen niet terzijde kunnen worden gesteld door beleidsregels, reeds hierom niet slagen. Evenmin kan uit het feit dat eiseres in het bezit was van bedoelde aantekening worden afgeleid dat met haar verblijf een wezenlijk Nederlands belang in de zin van artikel 13 van de Vw 2000 wordt gediend op grond waarvan een recht op verblijf zou moeten worden aangenomen.
11.3. De rechtbank is verder van oordeel dat uit bovengenoemd samenstel van regels volgt dat, indien de vreemdeling verzoekt om voortgezet verblijf en hij beschikt over bedoelde arbeidsmarktaantekening, zijn aantekening rechtsgeldigheid blijft behouden indien hij voldoet aan de voorwaarden die zijn gesteld aan de beperking waaronder hij dat voortgezet verblijf vraagt, ook al zou die aantekening niet voor deze specifieke beperking gelden. Eiseres beoogt voortgezet verblijf onder de beperking “het verrichten van arbeid in loondienst”. Eén van de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om in aanmerking te komen voor verblijf onder die beperking is dat geen sprake moet zijn van prioriteitgenietend aanbod op de arbeidsmarkt. Eiseres zal aldus aan deze voorwaarde moeten voldoen om aanspraak te kunnen maken op voortgezet verblijf voor het verrichten van arbeid in loondienst, en kan deze aanspraak niet reeds ontlenen aan de arbeidsmarktaantekening. Indien niet aan die voorwaarde is voldaan, is geen sprake van recht op voortgezet verblijf en vervalt de arbeidsmarktaantekening. Anders dan eiseres is de rechtbank van oordeel dat een toetsing aan prioriteitgenietend aanbod niet in strijd is met het stelsel van de Wav. Dat eiseres vrijgesteld is van het vereiste van een twv en om die reden op grond van de Wav derhalve geen toets aan het bestaan van prioriteitgenietend aanbod op de arbeidsmarkt wordt verricht, betekent immers niet dat deze toets niet zou mogen worden verricht in het kader van de vraag of aan eiseres voortgezet verblijf dient te worden toegestaan op grond van de Vw 2000. Ook het argument van eiseres dat het CWI niet bevoegd zou zijn om een advies uit te brengen in onderhavige zaak, omdat er evenmin een bevoegdheid bestaat op grond van de Wav om een toetsing aan prioriteitgenietend aanbod op de arbeidsmarkt te verrichten, kan op grond hiervan niet leiden tot een gegrond beroep.
11.4. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft getoetst of sprake is van prioriteitgenietend aanbod.
12. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het advies van het CWI blijkt dat er voldoende prioriteitgenietend aanbod beschikbaar is voor de door eiseres beoogde arbeidsplaats. Nu dit advies van het CWI niet inhoudelijk is bestreden, bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte heeft geconcludeerd dat met de aanwezigheid van eiseres geen wezenlijk Nederlands belang is gediend. Met verweerder is de rechtbank dan ook van oordeel dat de door eiseres gevraagde wijziging van de beperking van de verblijfsvergunning op die grond kon worden geweigerd.
13. Ten aanzien van de door eiseres overgelegde beschikking in een - zo begrijpt de rechtbank - vergelijkbare zaak, overweegt de rechtbank dat verweerder dienaangaande ter zitting heeft verklaard dat deze beschikking moet worden gezien als een ambtelijke misslag die niet strookt met de uitleg door verweerder van de relevante regelgeving. Zoals hiervoor is overwogen acht de rechtbank de door verweerder in de onderhavige zaak gegeven uitleg van de regels niet onjuist. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van verweerder dat bij die beschikking sprake is geweest van een ambtelijke misslag. Onder deze omstandigheden dient te worden geoordeeld dat eiseres aan de overgelegde beschikking met betrekking tot het onderhavige beroep geen rechten kan ontlenen.
14. De conclusie is dan ook dat het bestreden besluit de rechterlijke toets kan doorstaan. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
15. Van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht zou moeten vergoeden dan wel een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
IV. BESLISSING
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Gewezen door mr. W.J. van Bennekom, voorzitter en mrs. P.H.A. Knol en H.J.M. Baldinger, rechters, in tegenwoordigheid van L. Fernández Ferreiro, griffier, en openbaar gemaakt op: 31 januari 2006
De griffier, De voorzitter,
Afschrift verzonden op:
Conc.: LFF
Coll:
D: C
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.