ECLI:NL:RBSGR:2006:AW2569

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/5840
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 6 april 2006 uitspraak gedaan in een beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van een bezwaar tegen de intrekking van een verblijfsvergunning. Eiser, geboren in 1966 en van Turkse nationaliteit, had op 1 juli 2004 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 12 februari 2004, waarin zijn verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd was ingetrokken. Verweerder, de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, stelde dat het besluit op 20 februari 2004 was verzonden naar het laatst bekende adres van eiser, waardoor het bezwaar niet binnen de wettelijke termijn was ingediend. Eiser betwistte echter de ontvangst van het besluit en voerde aan dat er geen bewijs was van aangetekende verzending.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bewijs was van de aangetekende verzending van het besluit. Het verzendstempel op het uitreikingsblad werd niet als voldoende bewijs beschouwd. De rechtbank concludeerde dat het besluit niet op 20 februari 2004 was verzonden en dat een kopie pas op 16 juni 2004 naar de gemachtigde van eiser was gestuurd. Hierdoor was het bezwaar van eiser tijdig ingediend. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiser.

Daarnaast werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 644,- werden vastgesteld. De Staat der Nederlanden werd aangewezen als rechtspersoon die het betaalde griffierecht van € 136,- aan eiser moest vergoeden. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. P.J. van de Pol.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 05 / 5840
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 6 april 2006
in de zaak van:
A,
geboren op [...] 1966, van Turkse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. J.W. Aartsen, advocaat te Utrecht,
tegen:
de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.E.W. Buskens, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Bij besluit van 12 februari 2004 is de aan eiser verleende verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd ingetrokken. Eiser heeft tegen het besluit op 1 juli 2004 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 3 februari 2005 niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit op 8 februari 2005 beroep ingesteld.
1.2 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 9 februari 2006. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
1.4 De rechtbank heeft op 17 februari 2006 de zaak heropend en aan verweerder verzocht nadere informatie te verstrekken. Bij brief van 23 februari 2006 heeft verweerder gereageerd. Eiser heeft hierop gereageerd bij brief 1 maart 2006. Partijen zijn ermee akkoord gegaan dat geen nadere zitting wordt gehouden. Op 13 maart 2006 heeft de rechtbank het onderzoek in deze zaak gesloten.
2. Overwegingen
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het besluit van 12 februari 2004 op 20 februari 2004 is verzonden naar het laatst bekende adres van eiser. Verwezen wordt naar de artikelen 24, eerste lid, aanhef en onder c, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en 3.104 Vreemdelingenbesluit 2000 en hoofdstuk B1/4.5.1 Vreemdelingencirculaire 2000. Het bezwaarschrift van 1 juli 2004 is derhalve niet binnen de in artikel 69, eerste lid, Vw gestelde termijn ingediend. Nu de door eiser opgegeven reden van termijnoverschrijding niet afdoende is om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten, is het bezwaarschrift gelet op het bepaalde in artikel 6:9 Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 6:11 Awb kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Op grond van artikel 7:3, onder a, Awb is afgezien van het horen van eiser.
2.3 In beroep heeft eiser aangevoerd dat hij het besluit van 12 februari 2004 niet heeft ontvangen. Hij betwist dat het besluit aangetekend is verzonden. Er is namelijk geen bewijs van aangetekende verzending. Eiser is sedert 14 jarige leeftijd onafgebroken woonachtig in Nederland, heeft zijn familie hier wonen, inclusief vrouw en kinderen. Verweerder wil aan een toetsing aan klemmende redenen van humanitaire aard en artikel 8 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden niet toekomen, door het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.
2.4 In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder het standpunt nader toegelicht. Op het uitreikingsblad van het bestreden besluit staat een kruisje bij de zin “aangetekend verzonden naar het laatst bekende adres van betrokkene”. In het procesdossier is geen bewijs te vinden van aangetekende verzending van het bestreden besluit. Het verzendstempel op het uitreikingsblad is het bewijs dat dit besluit aangetekend is verzonden. Hiermee is, conform vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, afdoende vast komen te staan dat het besluit ook daadwerkelijk op 20 februari 2004 is verzonden.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.5 Niet in geschil is dat verweerder geen bewijs heeft van aangetekende verzending van het besluit van 12 februari 2004. De stelling dat het verzendstempel op het uitreikingsblad het bewijs is van aangetekende verzending wordt door de rechtbank niet gevolgd. Immers met het verzendstempel heeft verweerder nog steeds niet aannemelijk gemaakt dat het bestreden besluit van 12 februari 2004 op 20 februari 2004 aangetekend naar het laatst bekende adres van eiser is verzonden.
2.6 Verweerder heeft in zijn brief van 23 februari 2006 aangegeven dat er geen aanleiding is te veronderstellen dat naast de aangetekende post tevens sprake is van afzonderlijke verzending van het besluit per gewone post. De rechtbank stelt dan ook vast dat het besluit evenmin op 20 februari 2004 per gewone post naar eiser is toegezonden. Aannemelijk is geworden dat een kopie van het bestreden besluit eerst op 16 juni 2004 naar de (voormalige) gemachtigde van eiser is verzonden en dat namens eiser op 1 juli 2004, derhalve binnen de in artikel 69, eerste lid, Vw gestelde termijn, bezwaar is gemaakt. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard.
2.7 De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren.
2.8 De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
2.9 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de door eiser gemaakte kosten en de rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn € 644,- ( 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
2.10 Met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb zal de rechtbank de Staat der Nederlanden aanwijzen als rechtspersoon die het betaalde griffierecht moet vergoeden.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift van 1 juli 2004 met inachtneming van deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,- en wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die deze kosten aan eiser moet voldoen;
3.5 draagt de Staat der Nederlanden op het betaalde griffierecht ad € 136,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, rechter, en op 6 april 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. P.J. van de Pol, griffier.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.