RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 05 / 44570
uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 16 maart 2006
A, geboren op [...] 1978, van Marokkaanse nationaliteit, verder te noemen eiser,
gemachtigde: mr. E. Metzger, advocaat te Amstelveen,
de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
verweerder,
gemachtigde: mr. M.M. van Asperen, advocaat te ’s-Gravenhage.
1.1 Op 28 april 2005 hebben hoofdagenten van regiopolitie Den Haag in opdracht van verweerder aan eiser mondeling het voornemen kenbaar gemaakt om hem ongewenst te verklaren. Eiser is toen ook geconfronteerd met de inhoud van een op 23 december 2004 uitgebracht individueel ambtsbericht van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) met kenmerk: 2282082/01. Eiser is op 28 april 2005 in de gelegenheid gesteld mondeling zijn zienswijze op dit voornemen te geven.
1.2 Bij besluit van 7 juni 2005 heeft verweerder eiser ongewenst verklaard. Eiser heeft hiertegen op 16 juni 2005 bezwaar gemaakt. Op 6 september 2005 is eiser door een ambtelijke commissie gehoord. Bij besluit van 29 september 2005 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit op 30 september 2005 beroep ingesteld.
1.3 Bij uitspraak van 20 oktober 2005 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank en nevenzittingsplaats (AWB 05 / 42360) een verzoek van eiser afgewezen om in verband met het beroep een voorlopige voorziening te treffen.
1.4 De rechtbank heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bij brief van 22 december 2005 verzocht om in zijn hoedanigheid van betrokken minister ten aanzien van de AIVD inlichtingen te verschaffen over op eiser betrekking hebbende individuele ambtsberichten en de inlichtingen en stukken toe te zenden, waarop de ambtsberichten zijn gebaseerd. Bij brief van 23 december 2005 heeft die minister de toezending geweigerd en met een beroep op artikel 8:29 Algemene wet bestuursrecht (Awb) meegedeeld dat uitsluitend de rechtbank op zijn kantoor van die inlichtingen en stukken mag kennisnemen. Bij brief van 13 januari 2006 heeft die minister vragen beantwoord.
1.5 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.6 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 2 februari 2006. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Ingevolge artikel 67, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw), zoals dat luidt sedert 1 november 2004, kan een vreemdeling door verweerder ongewenst worden verklaard:
a. (…)
b. (…)
c. indien hij een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid en geen rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e dan wel l, Vw;
d. (…)
e. in het belang van de internationale betrekkingen van Nederland.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
2.3 Eiser heeft op 23 februari 2004 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel arbeid als zelfstandige. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 1 november 2004 afgewezen. Verweerder heeft het daartegen ingediende bezwaar bij besluit van 7 juni 2005 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 20 oktober 2005 van deze rechtbank en nevenzittingsplaats (AWB 05 / 26745 en 05 / 26746) is dit besluit vernietigd, maar is ook bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven. Op 17 januari 2006 is eiser naar Marokko uitgezet.
2.4 Eiser heeft een relatie met B, van Nederlandse nationaliteit. Samen hebben zij twee zoons, geboren op respectievelijk [...] 2004 en [...] 2005.
2.5 Verweerder heeft eiser ongewenst verklaard op grond van artikel 67, eerste lid, onder c en e, Vw. In het individueel ambtsbericht van 23 december 2004 deelt de AIVD mee dat eiser deel uit maakt van het islamitische terroristisch netwerk onder leiding van de Syriër C alias C. De AIVD concludeert in het ambtsbericht dat eiser een gevaar oplevert voor de nationale veiligheid. Eiser is overeenkomstig artikel 4:8 Awb en paragraaf B1/2.2.4.4. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze naar voren te brengen op het voornemen om hem ongewenst te verklaren. Deze gang van zaken is zorgvuldig. Een ambtsbericht van de AIVD merkt verweerder aan als een deskundigenbericht. Verweerder gaat in dit geval uit van de juistheid van de informatie in het ambtsbericht. Op verweerder rust geen zelfstandige onderzoeksplicht naar de juistheid van de informatie van de AIVD. Verweerder ziet geen concrete feiten of aanwijzingen op grond waarvan zou moeten worden getwijfeld aan de inhoud van het ambtsbericht.
2.6 Eiser heeft zich in beroep onder meer op het volgende standpunt gesteld. Verweerder heeft eiser ten onrechte niet in staat gesteld de keuze te maken om zijn zienswijze schriftelijk of mondeling naar voren te brengen zoals in artikel 4:9 Awb is voorgeschreven. Bovendien was de korpschef in dit geval niet de aangewezen instantie om eiser te horen. Eiser is toen niet gehoord met bijstand van een tolk. Deze gang van zaken is onzorgvuldig. Eiser is hierdoor in zijn belangen geschaad. Voorts heeft verweerder ten onrechte het ambtsbericht van de AIVD aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. Geenszins kan worden vastgesteld dat eiser deel uitmaakt van een terroristisch netwerk. Eiser heeft in zijn zienswijze concreet de inhoud van het ambtsbericht bestreden zodat op verweerder een onderzoeksplicht rust. Niet is gebleken dat verweerder nader onderzoek heeft ingesteld naar de juistheid van het ambtsbericht van de AIVD.
2.7 Voordat een bestuursorgaan een beschikking geeft waartegen de belanghebbende die de beschikking niet heeft aangevraagd naar verwachting bedenkingen zal hebben, stelt het bestuursorgaan ingevolge artikel 4:8 Awb, voor zover hier van belang, die belanghebbende in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen.
2.8 Ingevolge artikel 4:9 Awb kan de belanghebbende bij toepassing van artikel 4:8 Awb naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren brengen.
2.9 Vast staat dat verweerder, noch de hoofdagenten die eiser op 28 april 2005 hebben gehoord, eiser een keuze hebben gelaten in de wijze van het naar voren brengen van zijn zienswijze. Eiser is slechts de gelegenheid gegeven zijn zienswijze op 28 april 2005 mondeling naar voren te brengen. Eiser heeft terecht aangevoerd dat deze gang van zaken in strijd is met artikel 4:9 Awb.
2.10 Dit voorbereidingsgebrek leidt echter niet tot vernietiging van het besluit op bezwaar. Eiser heeft weliswaar gesteld dat hij door de gang van zaken zich niet op de zienswijze heeft kunnen voorbereiden en vooraf geen overleg heeft kunnen voeren met zijn raadsvrouw, maar hij heeft niet gesteld en dat is de rechtbank ook anderszins niet gebleken dat hij in het gehoor op 28 april 2005 onjuiste verklaringen heeft afgelegd dan wel onvoldoende gelegenheid heeft gehad al dat gene naar voren te brengen, dat hij voor besluitvorming noodzakelijk achtte. Eiser heeft immers zijn zienswijze, zoals dat is vastgelegd in het proces verbaal van 28 april 2005, niet in bezwaar of in beroep aangevuld of verbeterd. Eiser heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat hij door de gang van zaken is benadeeld. In bezwaar heeft eiser bovendien zijn standpunt alsnog schriftelijk naar voren kunnen brengen. Daarnaast is hij op 6 september 2005 door een ambtelijke commissie in het bijzijn van zijn gemachtigde gehoord.
2.11 Eiser heeft evenmin onderbouwd dat hij door de afwezigheid van een tolk bij het geven van zijn zienswijze op 28 april 2005 is benadeeld. Hierbij weegt de rechtbank mee dat eiser blijkens het proces verbaal van dat gehoor heeft aangegeven dat hij de Nederlandse taal goed genoeg verstaat om te begrijpen waarover werd gesproken. Eiser heeft bovendien ook niet aangegeven dat door vertaalproblemen de inhoud van het proces-verbaal niet overeenkomt met hetgeen hij als zienswijze naar voren had willen brengen. Ook in dit verband geldt dat eiser in bezwaar nog de gelegenheid heeft gehad onjuistheden en onvolledigheden door taalproblemen bij het gehoor op 28 april 2005 recht te zetten. De afwezigheid van een tolk bij het gehoor op 28 april 2005 is daarom evenmin grond voor vernietiging van het besluit op bezwaar.
2.12 Zijn grief dat hij ten onrechte door de korpschef is gehoord, heeft eiser onderbouwd met het argument dat hij door een ambtelijke commissie had moeten worden gehoord op het voornemen, omdat er tegelijk een procedure over zijn aanvraag om een verblijfsvergunning liep. Deze grief verwerpt de rechtbank omdat zij geen steun vindt in enig wettelijk voorschrift of andere verweerder bindende regel en overigens niet valt in te zien waarom horen door de hoofdagenten in dit geval onzorgvuldig was.
2.13 Vervolgens zal de rechtbank onderzoeken of doel treft eisers grief, dat verweerder het besluit niet op de ambtsberichten, genoemd in het besluit, heeft kunnen baseren.
2.14 Verweerder heeft zijn voornemen en de ongewenstverklaring gebaseerd op het ambtsbericht van de AIVD van 23 december 2004. Dit ambtsbericht luidt als volgt:
“In het kader van zijn wettelijke taakuitvoering is de AIVD bekend geworden dat A (geb. [...] 1978 te D, Spaanse nationaliteit) alias A (geb. [...] 1978 te E, Marokkaanse nationaliteit) alias (A), deel uitmaakt van een islamitisch terroristisch netwerk welke onder leiding staat van de Syriër C, alias C en waarvan de AIVD heeft vastgesteld dat het jonge radicale moslims rekruteert. Betrokkene is door C in het verleden o.a. als coördinator aangewezen om geld in te zamelen voor een in Bosnië verblijvende broeder. Ook heeft C aan betrokkene gevraagd zaken te regelen om “een ramp voor alle broeders” te voorkomen.
Ten aanzien van A zijn twee ambtsberichten (d.d. 16 april 2004 met kenmerk 2154690/01 en d.d. 9 juni 2004 met kenmerk 2180029/01) aan de korpschef van het Korps Landelijke Politiediensten uitgebracht. Daarnaast is na de moord op Theo van Gogh een aanvullend ambtsbericht (d.d. 4 november 2004 met kenmerk 2254703/01) uitgegaan aan de Landelijk Officier van Justitie.
In het laatstgenoemd ambtsbericht deelt de AIVD mede dat A deel uitmaakt van het netwerk dat onder leiding staat van de Syriër C alias C (onderwerp van het ambtsbericht aan de IND met kenmerk 2258989/01 d.d. 12 november 2004) en jongeren die zoekende zijn naar religieuze duiding helpt door te ze enthousiasmeren voor de religieuze theorie van deze C.
A is een van de personen die zijn aangehouden na de moord op Theo van Gogh. A onderhield regelmatig contact met F, de verdachte van de moord op Van Gogh. Op de dag van de moord (i.e. 2 november 2004) zou F een tweede islamitisch huwelijk van A sluiten. Voor de rechter-commissaris verklaart hij te zijn genaamd A. Tot op heden is zijn ware identiteit niet bekend.
Bekend is voorts dat betrokkene werkzaam is geweest bij het Internet Phone Center te G en dat hij in die tijd contact onderhield met H (geb. [...] 1973 te Constantine, (Algerije); onderwerp van het ambtsbericht aan de IND met kenmerk 2258990/01 d.d. 12 november 2004). Het vermoeden bestaat dat betrokkene paspoorten verkreeg van H ten behoeve van leden van het islamitisch terroristisch netwerk welke onder leiding staat van de Syriër C.
De AIVD concludeert dat A een gevaar oplevert voor de nationale veiligheid.”
2.15 Verweerder heeft in dit verband als meest verstrekkend verweer aangevoerd, dat eiser niets naar voren heeft gebracht op grond waarvan reden bestond te twijfelen aan de juistheid van de inhoud van het ambtsbericht. De rechtbank kan verweerder hierin niet volgen.
2.16 Eiser heeft in zijn mondelinge zienswijze aangevoerd dat het ambtsbericht van de AIVD van 23 december 2004 onjuist is. Eiser heeft aangegeven dat hij mensen die in het ambtsbericht worden genoemd (indirect) kent, omdat hij hen hulp vroeg bij het vinden van werk en huis. F kent hij niet. Hij weet niets van eventuele terroristische activiteiten en was daar niet bij betrokken. Tijdens de hoorzitting op 6 september 2005 heeft eiser voorts ontkend dat F op de dag dat Theo van Gogh is vermoord, een tweede islamitisch huwelijk voor eiser zou sluiten. Eiser wilde wel een tweede huwelijk aangaan maar de plannen waren nog niet concreet. Voorts heeft eiser aangevoerd dat hij niets fout heeft gedaan en dat het feit dat hij bepaalde mensen kent, geen misdrijf is. Ook ontkende eiser dat hij tijdens zijn werkzaamheden bij het Phone Center heeft gehandeld in valse reisdocumenten. Ten slotte gaf eiser aan dat slechts bezig was met zijn gezin en het zoeken naar werk.
2.17 Hetgeen eiser heeft aangevoerd, is een concrete, gemotiveerde betwisting van het ambtsbericht van de AIVD. Hetgeen eiser naar voren heeft gebracht ter betwisting van het ambtsbericht, was zodanig dat verweerder daar in aanleiding had moeten zien de juistheid en overtuigende kracht van de conclusies in het ambtsbericht nader te onderzoeken. De rechtbank weegt bij dit oordeel mee dat eiser geen inzage heeft in het onderzoek dat ten grondslag ligt aan het ambtsbericht of de daarin genoemde overige ambtsberichten. Voorts heeft eiser in de tekst van de in het ambtsbericht van 23 december 2004 genoemde, ambtsberichten van de AIVD van 16 april 2004, 9 juni 2004, beide ambtsberichten van 4 november 2004 en beide ambtsberichten van 12 november 2004 voor het uitbrengen van het besluit in primo geen inzage gehad. Ten slotte is het ambtsbericht opgesteld in een algemene bewoording en wordt op een aantal onderdelen gesproken van vermoedens. Tegen die achtergrond is de betwisting van eiser voldoende om nader onderzoek naar de juistheid van de stellingen in het ambtsbericht te rechtvaardigen.
2.18 Verweerder heeft ter zitting bevestigd geen inzage te hebben gehad in de onderliggende stukken, waarop de feitenvaststelling en conclusies in het ambtsbericht zijn gebaseerd. Verweerder is derhalve niet nagegaan of het onderliggende onderzoek de feitenvaststelling en de conclusies in het ambtsbericht kan rechtvaardigen.
2.19 Verweerder beschouwt het ambtsbericht als deskundigenadvies. Verweerder deelt echter niet de visie van eiser dat op verweerder de verplichting kan rusten om door inzage van de onderliggende stukken bij het ambtsbericht bij de AIVD onderzoek te doen naar de vraag of de feitenvaststelling en conclusie in het ambtsbericht kunnen worden gedragen door het onderzoek van de AIVD.
2.20 De rechtbank overweegt over dit geschilpunt als volgt. Wanneer verweerder een ambtsbericht van een ander bestuursorgaan aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, kan zo’n bericht worden aangemerkt als een deskundigenbericht aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Een dergelijk deskundigenadvies dient wel op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie te verschaffen, onder aanduiding – voor zover mogelijk en verantwoord – van de bronnen waaraan de feitelijke informatie in het bericht is ontleend. Als aan die eisen is voldaan, mag verweerder bij zijn besluitvorming van de juistheid van die feitelijke informatie uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van die informatie. Verweerder dient in het kader van de voorbereiding van een besluit, voor zover mogelijk, te onderzoeken of een ambtsbericht aan die eisen voldoet. Daartoe dient hij te onderzoeken op welke wijze het ambtsbericht tot stand is gekomen en zich er van te vergewissen of de feitenvergaring voldoende zorgvuldig heeft plaatsgevonden en of de concrete feiten die aan de informatie in het ambtsbericht ten grondslag liggen de daarop gebaseerde feitenvaststelling en conclusies kunnen dragen. Pas wanneer verweerder aan deze vergewisplicht (de zogenaamde REK-check) heeft voldaan, mag verweerder de informatie bij zijn besluitvorming betrekken. Zulks is slechts anders indien de vreemdeling op wie de informatie in het ambtsbericht betrekking heeft de gegevens en conclusies in het ambtsbericht als juist heeft aanvaard.
2.21 Deze verplichting geldt a fortiori in een situatie als de onderhavige waar het een voor de betrokkene belastend en niet op zijn initiatief genomen besluit betreft. Verweerder dient in een dergelijke situatie op grond van artikel 3:2 Awb voldoende feiten te stellen die het belastende besluit rechtvaardigen en die feiten aan de hand van concrete gegevens aannemelijk te maken. Indien hij zich in een dergelijke situatie mede op feitenvergaring van een ander bestuursorgaan wil verlaten, dient hij zich van de juistheid van die feitenvergaring naar vermogen te vergewissen. Zulks geldt nog sterker als de informatie in het ambtsbericht summier en weinig concreet is, gesproken wordt van vermoedens en eiser in het geheel geen inzage heeft in de onderliggende stukken.
2.22 Verweerder mag de feitelijke informatie en de daar op gebaseerde conclusies in het ambtsbericht van de AIVD van 23 december 2004 derhalve slechts aan zijn besluit ten grondslag leggen, indien die informatie voldoet aan de hiervoor onder 2.20 genoemde eisen die gesteld moeten worden aan een deskundigenadvies. Verweerder had zich er daarom vooraf van dienen te vergewissen of het ambtsbericht voldoende zorgvuldig is voorbereid en of de in de ambtsberichten opgenomen feiten en conclusies worden gedragen door het verrichte onderzoek en de vergaarde informatie.
2.23 De rechtbank volgt niet de stelling van verweerder dat een onderzoek door verweerder naar de onderliggende stukken van de onderhavige ambtsberichten geheel afstuit op het vertrouwen dat hij mag stellen in de AIVD. De Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (WIV) biedt voor deze stelling geen aanknopingspunten. Met name in de artikelen 36 en 37 WIV is een grondslag te vinden voor inzage door verweerder om de informatie te verkrijgen die nodig is voor het voldoen aan de vergewisplicht onder voorwaarde van geheimhouding. In de Memorie van Toelichting bij het wetsontwerp voor de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (MvT II, 25877, nr. 3, p. 55) is bovendien bij paragraaf 3.3.2 “De externe verstrekking van gegevens” het volgende vermeld: “In de gevallen dat een maatregel voor de betrokkene verstrekkende gevolgen heeft en de beslissende instantie over weinig of geen ander belastend materiaal beschikt, wordt de bevoegde instantie, op voorwaarde van geheimhouding, als regel in de gelegenheid gesteld kennis te nemen van de gegevens die ten grondslag liggen aan het uitgebrachte ambtsbericht. Dit om de instantie in staat te stellen zich, als een zorgvuldig bestuurder, er van te overtuigen, dat de feiten worden gedragen door de achterliggende gegevens die, bijvoorbeeld uit een oogpunt van bronbescherming, geheim moeten blijven.” In onderhavig geval beschikt verweerder over geen ander belastend materiaal dan de ambtsberichten van de AIVD.
2.24 Verweerders standpunt dat een eventueel gebrek in de voorbereiding kan worden geheeld doordat de rechtbank zelf de onderliggende stukken kan inzien, volgt de rechtbank niet. Dit standpunt miskent dat, zoals hiervoor is aangegeven, het bestuursorgaan gelet op artikel 3:2 Awb een eigen verantwoordelijkheid heeft om zich er van te vergewissen of de voorhanden zijnde informatie juist en toereikend is om een ingrijpend besluit als het onderhavige op te baseren. De mogelijkheid voor de rechtbank om bij andere bestuursorganen op de voet van artikel 8:45 Awb inlichtingen te verkrijgen, heeft niet de strekking om onzorgvuldig handelen door verweerder op dit punt te sauveren.
2.25 Nu eiser het ambtsbericht concreet heeft betwist en verweerder niet aan de vergewisplicht heeft voldaan, heeft verweerder het besluit niet kunnen baseren op het ambtsbericht van de AIVD van 23 december 2004. Hieruit volgt dat verweerder het bestreden besluit niet zorgvuldig heeft voorbereid, zodat het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 Awb tot stand is gekomen en niet in stand blijven.
2.26 De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. Verweerder heeft gehandeld in strijd met 3:2 Awb.
2.27 Gezien het voorgaande behoeven de overige gronden van beroep niet te worden besproken. De rechtbank heeft bij deze stand van zaken ook afgezien van het inzien van de inlichtingen en stukken die ten grondslag liggen aan het ambtsbericht, c.q. de ambtsberichten, waarop het besluit is gebaseerd.
2.28 De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen.
2.29 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de door eiser gemaakte kosten en de rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn € 644,- ( 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
2.27 Met toepassing van artikel 8:74, eerste lid Awb zal de rechtbank de Staat der Nederlanden aanwijzen als rechtspersoon die het betaalde griffierecht moet vergoeden.
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift van 16 juni 2005 met inachtneming van deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,- en wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die deze kosten aan eiser moet voldoen;
3.5 draagt de Staat der Nederlanden op het betaalde griffierecht ad € 138,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, voorzitter, en mrs. G.D. de Jong en H.P. van der Lelie, leden van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2006, in tegenwoordigheid van mr. A.W. Martens als griffier.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.