ECLI:NL:RBSGR:2006:AV6320

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09/753685-04; 09/753235-02 (TUL)
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Poustochkine
  • A. Steeghs
  • J. van der Nat
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over terbeschikkingstelling en gevangenisstraf in kinderpornografiezaak

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 21 maart 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die een grote hoeveelheid kinderpornografie van internet had gedownload, opgeslagen en gedeeld via P2P-software. De psychiater en psycholoog hebben geadviseerd om de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging (TBS) op te leggen, maar de rechtbank oordeelt dat het indirecte gevaar dat de verdachte vormt voor de algemene veiligheid van personen niet van dien aard is dat dit het opleggen van TBS eist. De rechtbank overweegt dat het risico dat de verdachte zich rechtstreeks tot kinderen zou wenden niet groot is, ondanks eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten. De rechtbank acht de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar, wat meeweegt in de strafmaat. De verdachte is eerder veroordeeld en heeft geen blijk gegeven van inzicht in de ernst van zijn daden. De rechtbank legt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden op, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, en onttrekt inbeslaggenomen voorwerpen aan het verkeer. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 14g, 36b, 36c, 57 en 240b van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte strafbaar, maar spreekt hem vrij van andere tenlasteleggingen die niet bewezen zijn verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummers 09/753685-04; 09/753235-02 (TUL)
's-Gravenhage, 21 maart 2005
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende tussenvonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in PI [penitentiaire inrichting]
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 16 mei 2005, 10 augustus 2005 en 7 maart 2006.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr J.R. Juriaans, advocaat te Leiden, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Van der Leeuw heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht alsmede een maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de blijkens de lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen (hierna te noemen beslaglijst) onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer.
Voorts heeft de officier van justitie gepersisteerd bij de schriftelijke vordering tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf, waartoe verdachte bij vonnis van deze rechtbank d.d. 8 april 2003 is veroordeeld, te weten 7 maanden gevangenisstraf, tenzij de rechtbank van oordeel is dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling opgelegd dient te worden. In dat geval verzoekt de officier van justitie de rechtbank de vordering tenuitvoerlegging af te wijzen, opdat verdachte zo spoedig mogelijk met de behandeling kan beginnen.
De telastlegging.
Aan de verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopieën van de dagvaarding, gemerkt A1 en A2.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de telastgelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopieën daarvan, gemerkt B1 en B2.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Verdachte heeft gedurende een aantal maanden een grote hoeveelheid kinderpornografie van internet gedownload, deze kinderpornografie opgeslagen en door middel van P2P-software gedeeld met andere internetgebruikers. De productie van kinderpornografie doet de jeugdige slachtoffers daarvan vaak onherstelbaar leed. De kinderen die voor de pornografie worden gebruikt kunnen hierdoor grote psychische schade oplopen die ook vele jaren later nog diepe sporen nalaat. Hieraan heeft verdachte een bijdrage geleverd doordat hij met zijn niet aflatende behoefte aan dit materiaal de voortdurende productie van kinderporno in stand houdt. Het is de rechtbank niet gebleken dat verdachte het laakbare van zijn handelen inziet. Zijn veronderstelling dat hij niemand schade heeft berokkend is onjuist en ziet er aan voorbij dat verdachte in de wereld van de kinderpornografie een onmisbare schakel vormt.
Twee getuige-deskundigen hebben over verdachte gerapporteerd. Het rapport van psychologisch onderzoek door prof. dr. Bullens is gedateerd 24 juni 2005. Enige tijd later, op 20 juli 2005, heeft psychiater E.A. Beld zijn rapport over verdachte uitgebracht. Naar aanleiding van nadere vragen in het tussenvonnis van deze rechtbank van 24 augustus 2005 hebben de deskundigen op respectievelijk 4 november en 7 november 2005 geantwoord. Beiden zijn ter terechtzitting van 7 maart 2006 gehoord.
De psychiater en de psycholoog zijn tot de conclusie gekomen dat bij verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis. Het verdachte tenlastegelegde kan hem in verminderde mate worden toegerekend. Omdat beide deskundigen de kans dat verdachte zal recidiveren zeer hoog inschatten, bevelen zij aan dat verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging (TBS) wordt opgelegd.
In hun antwoord op nadere vragen van de rechtbank hebben de deskundigen schriftelijk en ter terechtzitting uitgelegd op welke wijze verdachte een gevaar vormt voor de veiligheid van anderen. Ook hebben zij verklaard waarom geen ruimte bestaat voor alternatieven voor, of (minder verstrekkende) varianten op de maatregel van TBS.
De rechtbank oordeelt als volgt.
De maatregel van TBS kan worden opgelegd aan personen die bepaalde strafbare feiten hebben gepleegd, terwijl bij hen sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Door deze personen binnen een gedwongen kader te behandelen, tracht men de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen te beschermen. Vanzelfsprekend bestaat daarbij doorgaans de hoop dat de behandeling er toe zal leiden dat een terbeschikkinggestelde op enig moment zal kunnen terugkeren in de maatschappij. De ervaring leert evenwel dat met zo een behandeling vaak langere tijd gemoeid is en dat in sommige gevallen de behandeling niet tot het beoogde resultaat leidt. Het opleggen van de maatregel van TBS kan daarom voor een veroordeelde zeer verstrekkende gevolgen hebben. Om die reden verdient het de voorkeur dat de rechtbank bij haar afweging ook oog heeft voor eventueel minder verstrekkende alternatieven. Uit de door de deskundigen verstrekte informatie is gebleken dat die alternatieven er in het geval van verdachte niet zijn, omdat elke behandeling in meer voorwaardelijke vorm verdachte te veel ruimte zal bieden om door te gaan met zijn strafbare handelen. Dit betekent dat, mocht de rechtbank enige vorm van behandeling aangewezen achten, deze in de meest verstrekkende vorm van terbeschikkingstelling met dwangverpleging moet worden opgelegd, wil de behandeling effectief kunnen zijn.
De wet stelt twee voorwaarden aan het opleggen van de maatregel van TBS. Zo moet sprake zijn van een misdrijf waarop vier jaar gevangenisstraf is gesteld, of van (één van) de in artikel 37a Wetboek van Strafrecht nader genoemde misdrijven. Aan deze eerste voorwaarde is voldaan, omdat het door verdachte gepleegde misdrijf is bedreigd met een gevangenisstraf van maximaal zes jaren.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of en zo ja, op welke wijze, de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van TBS eist. De kans dat verdachte opnieuw kinderpornografie zal gaan verzamelen is aanzienlijk. Verdachte is hiervoor in het verleden veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke straf, heeft behandeling ondergaan, maar is desondanks doorgegaan met zijn zoektochten op het internet, zelfs tijdens die behandeling. De rechtbank onderkent dat verdachte met dergelijke zoektochten bijdraagt aan het instandhouden van kinderpornografie op het internet. Indirect is verdachte verantwoordelijk voor het leed dat de slachtoffers van kinderpornopraktijken wordt aangedaan. De rechtbank gaat er evenwel niet van uit dat het gevaar dat kinderen in dit verband bedreigt, met de terbeschikkingstelling van verdachte zal zijn geweken. Dat zou anders zijn indien het risico bestond dat verdachte zich rechtstreeks tot kinderen zou wenden. Dit risico acht de rechtbank echter niet groot. Ofschoon verdachte eenmaal eerder is veroordeeld voor ontucht met minderjarigen, is hij de afgelopen jaren niet weer voor dergelijke delicten veroordeeld en geeft het dossier en het verhandelde ter terechtzitting ook overigens geen aanleiding te vermoeden dat er gerede kans bestaat dat hij zich hieraan wederom schuldig zal maken.
In aanmerking genomen het hierboven beschreven ingrijpende karakter van de maatregel van TBS, acht de rechtbank het indirecte gevaar dat verdachte vormt voor de algemene veiligheid van personen niet van dien aard dat dit het opleggen van de maatregel van TBS eist.
Het bovenstaande doet vanzelfsprekend aan de strafwaardigheid van het bewezenverklaarde niet af. Verdachte is daarvoor strafbaar, zij het dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, hetgeen zal meewegen bij de op te leggen straf.
In aanmerking genomen dat verdachte reeds tweemaal eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal de blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 3 tot en met 32 onttrekken aan het verkeer, zijnde deze voorwerpen voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien deze voorwerpen kunnen worden beschouwd als een gezamenlijkheid van voorwerpen met behulp waarvan de bewezenverklaarde feiten zijn begaan, op grond waarvan gezegd kan worden dat die gezamenlijkheid van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet
Vordering tenuitvoerlegging.
De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie van 12 april 2005 tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf, waartoe verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van deze rechtbank d.d. 8 april 2003, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, aangezien hij zich voor het einde van de proeftijd, die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan soortgelijke feiten.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14g, 36b, 36c, 57, 240b van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
Een gewoonte maken van het verspreiden en openlijk tentoonstellen en in bezit hebben van een afbeelding en een gegevensdrager, bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 24 (VIERENTWINTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 01-02-2005,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 04-02-2005,
verklaart onttrokken aan het verkeer de blijkens de aan dit proces-verbaal gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 3 tot en met 32;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van
deze rechtbank d.d. 8 april 2005, gewezen onder parketnummer 09/753235-02, te weten:
gevangenisstraf voor de duur van 7 (ZEVEN) MAANDEN;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Poustochkine, voorzitter,
Steeghs en Van der Nat, rechters,
in tegenwoordigheid van Groot, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 maart 2005.