ECLI:NL:RBSGR:2006:AV3344

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/25823
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van wezenlijk Nederlands belang bij arbeid als zelfstandige in de traditionele Chinese geneeskunde

In deze zaak hebben eisers, A en B, beiden van Chinese nationaliteit, een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning als zelfstandige in Nederland, waarbij zij zich richten op de uitoefening van traditionele Chinese geneeskunde. De rechtbank heeft de zaak behandeld naar aanleiding van een eerder besluit van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, waarin werd gesteld dat er geen wezenlijk Nederlands belang was gediend met de aanwezigheid van eisers in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat het aan de verweerder is om te beoordelen of er met de arbeid als zelfstandige een wezenlijk Nederlands belang is gediend, zoals vastgelegd in artikel 3.30 van het Vreemdelingenbesluit 2000. De rechtbank oordeelt dat de verweerder ten onrechte heeft nagelaten om andere adviseurs in te schakelen nadat de Minister van Economische Zaken en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport geen advies konden geven. De rechtbank benadrukt dat de aanwezigheid van eisers niet automatisch betekent dat er geen wezenlijk Nederlands belang is, en dat verweerder zelf tot een oordeel moet komen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en verplicht verweerder om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 05/25823
inzake: A, geboren op [...] 1962, eiser, en B, geboren op [...] 1964, eiseres, beiden van Chinese nationaliteit, wonende te C, eisers,
gemachtigde: mr. M.A.G. Reurs, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. M.M.B. Jansen, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van het ministerie van Justitie.
PROCESVERLOOP
1. Op 30 augustus 2002 hebben eisers bij de korpschef van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland een aanvraag ingediend tot wijziging van de beperking van de aan hen verleende verblijfsvergunningen regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 voor studie respectievelijk voor verblijf bij echtgenoot in de beperking “arbeid als zelfstandige”. Bij besluit van 21 maart 2003 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Bij bezwaarschrift van 18 april 2003 hebben eisers tegen dit besluit bezwaar gemaakt, aangevuld bij brieven van 9 mei 2003, 21 oktober 2003, 29 november 2004, 28 januari 2005 en 19 april 2005. Op 12 april 2005 zijn eisers gehoord door een ambtelijke commissie (AC). Het bezwaar is bij besluit van 10 mei 2005 ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 7 juni 2005 hebben eisers tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 26 juni 2005. Op 1 september 2005 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 17 oktober 2005 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep. Eisers hebben hun standpunt nog nader onderbouwd bij brief van 28 oktober 2005.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2005. Eisers zijn aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig A.H. Diels, als tolk in de Mandarijnen-Chinese taal.
4. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
I. FEITEN
In dit geding gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
1. Eisers zijn, na op onbekende datum Nederland te zijn ingereisd, op 19 maart 1999 in het bezit gesteld van een vergunning tot verblijf met als doel “studie hoger onderwijs” respectievelijk “gezinshereniging bij echtgenoot”. De geldigheidsduur van deze verblijfsvergunningen is laatstelijk verlengd tot 1 maart 2002.
2. Blijkens een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken van Amsterdam, gedateerd 26 juli 2002, zijn eisers vennoten in de op 26 juli 2002 opgerichte Vennootschap onder firma (VOF) genaamd ‘D’, gevestigd te E. Blijkens de bedrijfsomschrijving houdt de VOF zich bezig met de ‘Import van, groot- en detailhandel in Chinese kruiden en fysiotherapie-behandelapparatuur; gezondheidscentrum voor Chinese traditionele geneeskunde, acupunctuur en massage.
3. Bij brief van 28 februari 2003 heeft de Minister van Economische Zaken (Centrale dienst voor in- en uitvoer/Douane Noord/Groningen, hierna: de Minister van EZ) verweerder van advies gediend. Bij brief van 6 december 2004 heeft genoemde minister verweerder nogmaals (aanvullend) geadviseerd. Blijkens in het dossier aanwezige telefoonnotities, gedateerd 6 maart 2003 en 20 december 2004, heeft een ambtenaar van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) aan een medewerker van de IND desgevraagd inlichtingen verstrekt omtrent de vraag of de Minister van VWS om advies dient te worden gevraagd.
III. STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
1.1. Verweerder stelt zich blijkens het bestreden besluit op het volgende standpunt. Uit het advies van de Minister van EZ van 28 februari 2003 volgt dat eisers niet met bijvoorbeeld ondersteunende verklaringen van zo onafhankelijk mogelijke derden, zoals een branche-organisatie of belangenvereniging, aangetoond dan wel aannemelijk gemaakt hebben dat de door eisers uitgeoefende bedrijfsactiviteit een duidelijke innovatieve waarde heeft. Evenmin is vastgesteld dat het hier een zeer gespecialiseerde functie betreft waarvoor weinig of geen Nederlandse ingezetenen beschikbaar zijn. Bij brief van 6 december 2004 heeft de Minister van EZ in zijn advies verklaard dat de bedrijfsactiviteiten van eisers zich op het terrein van de volksgezondheid bevinden en dat hij niet kan vaststellen dat met de door eisers beoogde activiteiten een wezenlijk Nederlands economisch belang wordt gediend, overeenkomstig de criteria zoals die zijn opgenomen in hoofdstuk B5/9, onder c, van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000. Overigens kan de Minister van EZ niet beoordelen of er in Nederland behoefte bestaat aan de beoefening van Chinese traditionele geneeskunde. Omtrent deze laatste vraag verwijst de Minister van EZ naar de Minister van VWS. Uit bij laatstgenoemde Minister ingewonnen informatie, zoals blijkt uit de telefoonnotitie van 20 december 2004, is gebleken dat door deze Minister geen advies met betrekking tot alternatieve beroepsgroepen wordt gegeven. Gelet hierop heeft hetgeen eisers in bezwaar hebben aangevoerd met betrekking tot de innovatieve waarde van de bedrijfsactiviteit, het bijzondere karakter van de bedrijfsactiviteiten, het specialisme van de functie en de bijzondere kwaliteiten van eiser niet geleid tot een vaststelling van het wezenlijke economische belang van de door eisers uitgeoefende bedrijfsactiviteiten, dan wel tot een vaststelling van een wezenlijk Nederlands belang hiervan voor de volksgezondheid. Hetgeen ter zitting van de AC en in bezwaar is aangevoerd met betrekking tot de door eisers uitgeoefende traditionele Chinese geneeskunde zal evenwel niet kunnen leiden tot een advies van de Minister van VWS, aangezien het hier geen gereguleerd beroep betreft. In hetgeen is aangevoerd bestaat geen aanleiding de Minister van EZ te vragen om nogmaals om advies te dienen. De Minister van EZ heeft niet kunnen vaststellen dat met de door eisers beoogde activiteiten een wezenlijk Nederlands economisch belang zal worden gediend. Gelet hierop wordt aangenomen dat niet is aangetoond dat eisers voldoen aan de vereisten zoals die zijn gesteld in artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder c, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000.
1.2. In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder nog het volgende aangevoerd. Eisers stellen ten onrechte dat de Minister van EZ zich niet competent acht de vraag te beantwoorden of eisers een wezenlijk Nederlands economisch belang dienen. Blijkens het advies van 28 februari 2003 heeft de Minister van EZ verklaard dat eisers op geen enkele wijze hebben aangetoond dat met de beoogde (bedrijfs)activiteiten een wezenlijk Nederlands economisch belang is gediend en dat de te beoordelen activiteiten wellicht op het terrein van de Minister van VWS liggen.
Nadat derhalve voor verweerder is vast komen te staan dat een wezenlijk Nederlands economisch belang niet is aangetoond, heeft verweerder de Minister van VWS verzocht om van advies te dienen. Uit de mededeling van de Minister van VWS dient, blijkens de telefoonnotities van 6 maart 2003 en 20 december 2004, de conclusie te worden getrokken dat in het geval van eisers evenmin sprake is van een wezenlijk Nederlands belang op het gebied van de volksgezondheid. Niet valt in te zien waarom verweerder de door eisers overgelegde verklaringen van beroepsverenigingen op het gebied van de traditionele Chinese geneeskunde dient te beschouwen als deskundigenadvies.
Dat eisers waardevol zijn voor hun patiënten en artsen in de regio staat niet ter discussie, maar het gaat er om dat de aanwezigheid van eisers zodanig van wezenlijk belang is dat dit de algehele Nederlandse volksgezondheid raakt. Omdat eisers niet zijn ingeschreven in het BIG-register kan de Minister van VWS geen inhoudelijk advies geven. Daaruit valt af te leiden dat er geen wezenlijk Nederlands belang op het terrein van de volksgezondheid is gediend met de aanwezigheid van eisers hier te lande. Voor zover er sprake zou zijn van innovatieve waarde van eisers bedrijfsactiviteiten dient de Minister van EZ hieromtrent te adviseren. Verweerder is niet bekend met de door eisers overgelegde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Almelo van 10 juli 2002 inzake de Japanse paardentrainer. Verweerder is er mee bekend dat dezelfde problematiek als in deze zaak ook die van chiropraktors treft. Verweerder erkent dat het beleid zoals dat is opgenomen in hoofdstuk B5/8.1 van de Vc 2000 ruimte biedt voor het innemen van een zelfstandig standpunt.
2. Eisers hebben - zakelijk weergegeven - de volgende beroepsgronden tegen het bestreden besluit aangevoerd. Verweerder heeft ten onrechte op basis van de adviezen van de Minister van EZ en de telefonische mededeling van de Minister van VWS besloten dat in het geval van eisers geen sprake is van een wezenlijk Nederlands belang. Uit de adviezen, in onderlinge samenhang bezien, blijkt dat de Minister van EZ meent niet bevoegd of niet competent te zijn ten aanzien van de vraag of met de aanwezigheid van eisers hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gemoeid. Op grond van de bij de Minister van VWS opgevraagde informatie stelt verweerder voorts dat deze geen advies kan uitbrengen omdat geen sprake is van een wettelijk geregeld medisch beroep. Verweerder stelt zich ten onrechte op het standpunt dat gelet hierop geen wezenlijk Nederlands belang aanwezig is. Verweerder miskent daarmee de reikwijdte van de in artikel 3.30 van het Vb 2000 gegeven bevoegdheid, blijkens de Nota van Toelichting bij dit artikel. Hieruit valt af te leiden dat het primaat van de beoordeling bij verweerder ligt. Al naar gelang de aard van de arbeid kan advisering door derden zijn gewenst. Uit de tekst noch de toelichting bij artikel 3.30 van het Vb 2000 kan worden afgeleid dat een wezenlijk Nederlands belang slechts kan worden aangenomen indien sprake is van arbeid op het terrein van de gangbare adviseurs als de Ministers van EZ, VWS en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OC&W), binnen de kaders van het door die adviseurs bepaalde adviesbeleid. Het in hoofdstuk B5/8.1 van de Vc 2000 opgenomen beleid behelst voorbeelden van daarvoor in aanmerking komende adviseurs voor bepaalde specifieke gevallen en regelt derhalve niet uitputtend in welke gevallen sprake is van een wezenlijk Nederlands belang, dan wel een uitputtende opsomming van adviseurs die verweerder dient te raadplegen. Uit het enkele feit dat sprake is van arbeid buiten het terrein waarop de Ministers van EZ en VWS adviseren mocht verweerder niet de conclusie trekken dat reeds daarom een wezenlijk Nederlands belang ontbreekt. Het besluit is in zoverre onzorgvuldig gemotiveerd.
Verweerder heeft ten onrechte geen rekening gehouden met de door eisers overgelegde stukken ter staving van het wezenlijk Nederlands belang dat is gediend met hun aanwezigheid hier te lande. Verweerder diende langs andere weg kennis te verzamelen omtrent de vraag naar de aanwezigheid van een wezenlijk Nederlands belang. Verweerder diende een andere deskundige te raadplegen, dan wel daartoe in elk geval pogingen te ondernemen. Verweerder heeft dit nagelaten.
De door eisers overgelegde stukken – verklaringen van de beroepsverenigingen, adhesiebetuigingen, verklaringen van patiënten en dergelijke – bevestigen de bijzondere kwaliteiten van eiser en de stelling dat met zijn aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gemoeid. Niet valt in te zien waarom verweerder de verklaringen van deze beroepsverenigingen niet als deskundigenadvies heeft aangemerkt, dan wel waarom aan deze verklaringen in het geheel geen waarde is gehecht voor de vraag of er sprake is van een wezenlijk Nederlands belang.
Het betreft mede verklaringen van beroepsorganisaties en andere instanties die de bijzondere kwaliteiten van eiser benadrukken. De Ministers van EZ en OC&W hechten blijkens hun adviesbeleid nu juist nadrukkelijk waarde aan dergelijke ondersteunende verklaringen van een brancheorganisatie of belangenvereniging, zie bijvoorbeeld het advies van de Minister van EZ van 28 februari 2003. Ook in zoverre is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd.
V. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit, gelet op de daartegen aangedragen beroepsgronden, in rechte stand kan houden.
2. Ingevolge artikel 13 van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel indien internationale verplichtingen of klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
3. Op grond van artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 wordt een verblijfsvergunning als bedoeld in dat artikel verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beperkingen en voorschriften.
4. Ingevolge artikel 3.30, eerste lid, van het Vb 2000 kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, onder een beperking, verband houdende met het verrichten van arbeid als zelfstandige worden verleend aan de vreemdeling die:
a. arbeid als zelfstandige verricht of gaat verrichten, waar naar het oordeel van de Minister een wezenlijk Nederlands belang mee is gediend;
b. uit die werkzaamheden duurzaam en zelfstandig voldoende middelen van bestaan verwerft;
c. voldoet aan de bevoegdheidsvereisten voor de uitoefening van die arbeid en aan de vereisten voor het uitoefenen van het desbetreffende bedrijf.
5. In hoofdstuk B5/8.1 van de Vc 2000 is, voor zover hier van belang, opgenomen dat ten aanzien van vreemdelingen die een zelfstandig beroep of bedrijf in Nederland (willen) uitoefenen als uitgangspunt geldt dat in deze gevallen verblijf kan worden toegestaan, indien daarmee een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend. Dit belang kan gelegen zijn op het terrein van de volksgezondheid, de economie, cultuur of op sociaal-economisch terrein. Voor de beantwoording van de vraag of met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, zal in vele gevallen het oordeel van andere ministeries van belang zijn. Indien het gaat om het zelfstandig uitoefenen van een beroep of ondernemersactiviteiten zal in de regel advies moeten worden gevraagd aan de Minister van EZ. In geval van een kunstenaar zal het advies van de Minister van OC&W moeten worden gevraagd, in geval van een sportleraar het advies van de Minister van VWS.
6. De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder in de aanvraagfase advies heeft gevraagd aan de Minister van EZ en dat deze laatste bij brief van 28 februari 2003 een advies heeft uitgebracht dat, voor zover hier van belang, als volgt luidt:
Zoals bekend is een wezenlijk Nederlands economisch belang pas aan de orde als wordt voldaan aan drie achtereenvolgende criteria zoals weergegeven in de ‘zelfstandigen/brief EZ” (vreemdelingencirculaire 1994 C28 onder C2).
Wat betreft het eerste criterium - of de bedrijfsactiviteit een duidelijke innovatieve waarde heeft - kan worden opgemerkt dat betrokkenen dit niet, met b.v. ondersteunende verklaringen van zo onafhankelijk mogelijke derden zoals een branche-organisatie of belangenvereniging, hebben aangetoond dan wel aannemelijk gemaakt. Met betrekking tot het tweede criterium - of het een zeer gespecialiseerde functie betreft waarvoor weinig of geen Nederlandse ingezetenen beschikbaar zijn - daarvan heb ik niet kunnen vaststellen dat daar sprake van is en dat betrokkenen zich juist daarom in ons land zouden moeten vestigen. Tenslotte merk ik op dat dezerzijds niet kan worden beoordeeld of er in Nederland behoefte bestaat aan de beoefening van Chinese traditionele geneeskunde, wellicht kan het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport daaromtrent adviseren. Resumerend ben ik van mening dat betrokkenen op geen enkele wijze hebben aangetond dat met de beoogde (bedrijfs)activiteiten een wezenlijk Nederlands economisch belang wordt gediend.
De rechtbank stelt verder vast dat in de aanvraagfase een medewerker van verweerder op 6 maart 2003 telefonisch contact heeft gehad met een medewerker van Publieksvoorlichting van het Ministerie van VWS. In dit telefonisch contact is gevraagd of VWS kan adviseren of er een Nederlands belang bestaat op het gebied van de volksgezondheid. Volgens de medewerker van VWS hoeft geen advies te worden aangevraagd, aangezien eisers geen reguliere geneeskunde bedrijven en er geen beleid is met betrekking tot alternatieve beroepsgroepen.
7. De rechtbank stelt voorts vast dat verweerder in de bezwaarfase nogmaals advies heeft verzocht en, bij ambtsbericht van 6 december 2004, heeft verkregen van de Minister van EZ en dat het Ministerie van VWS in de bezwaarfase wederom telefonisch is verzocht is om te adviseren met betrekking tot de aanvraag van eisers. De Minister van EZ heeft (wederom) verwezen naar zijn ambtsgenoot van VWS. Blijkens de telefoonnotitie van 20 december 2004 heeft een medewerker van verweerder telefonisch contact gehad met een medewerker van de Afdeling Buitenlands Gediplomeerden van het Ministerie van VWS. De medewerker van VWS heeft in dit gesprek meegedeeld dat VWS zich niet bezig houdt met traditionele Chinese geneeskunde en dat het Ministerie daarover geen advies kan uitbrengen. Het betreft hier namelijk geen gereguleerd beroep.
8. Verweerder stelt zich blijkens het bestreden besluit, pagina 5, op het standpunt dat eisers niet hebben voldaan aan het bepaalde in artikel 3.30, eerste lid, onder c [de rechtbank leest: onder a], van het Vb 2000 aangezien zowel de Minister van EZ als de Minister van VWS niet in staat zijn te bepalen of met de aanwezigheid van eisers een wezenlijk Nederlands economisch respectievelijk gezondheidsbelang is gemoeid, zodat verweerder er van uitgaat dat dit belang er ook niet is.
9. Het standpunt van eisers komt er naar de kern bezien op neer dat verweerder niet heeft mogen volstaan met te verwijzen naar de brieven respectievelijk telefoonnotities van, respectievelijk naar gesprekken met, meergenoemde adviseurs, nu die adviseurs hebben aangegeven geen advies te kunnen uitbrengen inzake de onderhavige aanvragen, en dat verweerder naar andere deskundigen/adviseurs had dienen te zoeken, met name ook omdat eisers van hun zijde een aanzienlijke hoeveelheid stukken hebben overgelegd ter staving van hun stelling dat er met hun werkzaamheden hier te lande wel degelijk een wezenlijk Nederlands belang is gediend.
10.1 Uit de tekst van artikel 3.30, eerste lid, sub a, van het Vb 2000 volgt dat het aan verweerder is om een beoordeling te maken van, en tot een oordeel te komen over, de vraag of er met bepaalde arbeid als zelfstandige een wezenlijk Nederlands belang is gediend.
Uit de bewoordingen van het beleid, genoemd in overweging IV.5, leidt de rechtbank af dat verweerder zich bij de beoordeling van de bovengenoemde vraag kan laten adviseren. Niet is uitputtend geregeld in het beleid welke adviseurs verweerder hierbij van advies kunnen dienen. Het beleid vermeldt immers dat “in vele gevallen het oordeel van andere Ministeries van belang zal zijn”, waarna een aantal voorbeelden van situaties en mogelijk in te schakelen adviseurs worden genoemd.
10.2 Dit in aanmerking genomen, alsmede in ogenschouw genomen de aard en de hoeveelheid van de stukken die eisers ter staving van het door hen gestelde wezenlijk Nederlands belang in de bezwaarfase hebben overgelegd, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte nagelaten om - nadat het Ministerie van EZ had doorverwezen naar het Ministerie van VWS en het Ministerie van VWS had meegedeeld niet te kunnen adviseren - verdere pogingen te ondernemen om andere adviseurs in te schakelen.
De rechtbank acht daarbij met name van belang de stukken die zijn overgelegd bij brieven van 28 januari 2005, 20 maart 2005 en 19 april 2005, waaronder zich verklaringen van patiënten van eisers bevinden, alsmede verklaringen van huisartsen die naar eisers verwijzen, verklaringen van diverse brancheverenigingen en belangenorganisaties betreffende traditionele Chinese geneeskunde en diverse overige stukken betreffende de traditionele Chinese geneeskunde.
10.3 Verweerders redenering die er – kort gezegd – op neer komt dat wanneer een adviseur geen (wezenlijk Nederlands) belang kan vaststellen er dan ook niet een dergelijk belang aanwezig is, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gevolgd. Nog daargelaten dat deze redenering niet concludent te noemen is, omdat uit de omstandigheid dat een adviseur aangeeft niet te kunnen adviseren nog niet automatisch volgt dat een wezenlijk Nederland belang ook niet aanwezig is, heeft verweerder met deze redenering voorbij gezien aan het feit dat hij ingevolge artikel 3.30, sub a, van de Vb 2000 zelf tot een oordeel dient te komen over de vraag of er met arbeid als zelfstandige een wezenlijk Nederlands belang is gediend, en dat hij daarom, in een situatie waarin de vaste adviseurs aangeven niet in staat te zijn te adviseren, dient te bezien of op andere wijze kan worden vastgesteld of met de aanwezigheid van eisers hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gemoeid. Hierbij valt in dit geval te denken aan – ook reeds door de Minister van EZ in zijn advies genoemde - derden als een branche-, beroeps- of belangenorganisatie, en ook - gelet op de door eisers overgelegde stukken, waaronder adhesiebetuigingen en verklaringen van huisartsen, alsmede het verhandelde ter zitting - aan verzekeringsmaatschappijen en organisaties van (huis)artsen.
11. Uit het overwogene in 10.1 tot en met 10.3 vloeit voort dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en ondeugdelijk is gemotiveerd.
12. Gelet op vorenstaande overwegingen zal het beroep gegrond worden verklaard, het bestreden besluit worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb, alsmede 3.30 van het Vb 2000, en worden bepaald dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak.
13. Hetgeen overigens door partijen is aangevoerd behoeft geen bespreking meer.
14. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op EUR 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt EUR 322,--, wegingsfactor 1).
V. BESLISSING
De rechtbank
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder binnen acht weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op EUR 644,-- (zegge: zeshonderd en vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan eisers;
5. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eisers betaalde griffierecht ad EUR 138,-- (zegge: eenhonderd achtendertig euro).
Gewezen door mr. drs. H.J.M. Baldinger, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.D.R. Gorter, griffier, en openbaar gemaakt op 15 februari 2006.
De griffier is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen. De voorzitter,
Afschrift verzonden op 15 februari 2006.
Conc: JG
Coll: MK
Bp: -
D: B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.