RECHTBANK ´S-GRAVENHAGE
ZITTINGHOUDENDE TE ROERMOND
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Vreemdelingenkamer
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Inzake : A, eiseres, gemachtigde mr. Z.M.K.J. Berger, advocaat te Venlo,
tegen : het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) te Rijswijk, verweerder.
Bij fax van 19 september 2005 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 7 september 2005. Bij dit besluit heeft verweerder het verzoek van eiseres om vergoeding van buitengewone kosten, zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder g, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005), afgewezen.
Bij schrijven van 20 oktober 2005 heeft eiseres de gronden van het beroep ingediend.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden. De ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan eiseres gezonden.
Bij fax van 10 januari 2006 heeft de rechtbank verweerder erop geattendeerd dat zij voornemens is ter zitting de vraag aan de orde te stellen of het onderhavige bestreden besluit wel is getekend door een daartoe bevoegde functionaris.
Een afschrift van deze fax is eveneens aan gemachtigde van eiseres verzonden.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 12 januari 2006, alwaar eiseres is verschenen bij haar gemachtigde, mr. Z.M.K.J. Berger.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Tardjopawiro.
Op 23 augustus 2005 heeft eiseres verweerder verzocht de door haar verschuldigde legeskosten te vergoeden. Die legeskosten houden verband met een aanvraag verblijfsvergunning regulier, die eiseres tijdens haar verblijf in het asielzoekerscentrum heeft ingediend.
Bij besluit van 7 september 2005 heeft verweerder het verzoek van eiseres afgewezen omdat legeskosten onder de werking van de Rva 2005 niet (langer) als buitengewone kosten in de zin van artikel 17 van de Rva 2005 worden aangemerkt.
Eiseres heeft in beroep bestreden dat legeskosten niet zouden behoren tot de buitengewone kosten als bedoeld in artikel 17 van de Rva. Verder heeft eiseres een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel.
Alvorens toe te komen aan een inhoudelijke behandeling van het geschil ziet de rechtbank zich geplaatst voor de vraag of het besluit van 7 september 2005 bevoegd genomen is. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Ingevolge artikel 10:3, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan mandaat verlenen, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de aard van de bevoegdheid zich tegen mandaatverlening verzet.
Ingevolge artikel 10:5, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan, hetzij een algemeen mandaat, hetzij een mandaat voor een bepaald geval verlenen. Ingevolge het tweede lid wordt een algemeen mandaat schriftelijk verleend.
Ingevolge artikel 10:9, eerste lid, van de Awb kan de mandaatgever toestaan dat ondermandaat wordt verleend. In het tweede lid is onder meer bepaald dat op zulk ondermandaat voormeld artikel 10:3, eerste lid, en artikel 10:5, eerste lid, van de Awb van overeenkomstige toepassing zijn.
Het onderhavige bestreden besluit is onder de vermelding “i.o.” getekend. Volgens de toelichting ter zitting van verweerders gemachtigde is het besluit getekend door de heer L. ter Hark, locatiecoördinator. Boven de handtekening is het volgende vermeld: “Het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, namens deze, de algemeen directeur, namens deze, B. de Zwart, Manager Opvang.”
Desgevraagd heeft de gemachtigde van verweerder voorts verklaard dat in casu de locatie-coördinator - die onder verantwoordelijkheid van de ‘Manager Opvang’ valt - het besluit niet alleen heeft getekend, maar het besluit ook feitelijk heeft genomen en dat er ten aanzien van die functionaris, anders dan ten aanzien van de ‘Manager Opvang’ geen sprake is van een formeel geregeld ondermandaat.
Voorts heeft verweerders gemachtigde ter zitting verklaard dat een afschrift van het bestreden besluit, zoals te doen gebruikelijk is, naar de betreffende ‘Manager Opvang’ is gestuurd. Zoals volgens verweerders gemachtigde moet worden aangenomen, heeft deze aldus het besluit onder ogen heeft gekregen en (daarmee kennelijk) voor zijn rekening genomen. Indien de heer De Zwart het niet eens zou zijn met dit besluit, zou het worden teruggetrokken, aldus verweerders gemachtigde.
De rechtbank constateert op grond van het vorenstaande dat de betreffende locatiecoördinator feitelijk het besluit genomen heeft, terwijl er geen sprake is van een formeel geregeld ondermandaat. Evenmin is gebleken dat de ‘Manager Opvang’ betrokken is geweest bij de totstandkoming van het besluit, dan wel dat hij het besluit achteraf daadwerkelijk voor zijn rekening heeft genomen. De verklaring ter zitting van de gemachtigde van verweerder dat de betrokken ‘Manager Opvang’ geacht kan worden het besluit voor zijn rekening te hebben genomen, acht de rechtbank daartoe onder de gegeven omstandigheden onvoldoende.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat het onderhavige bestreden besluit onbevoegd genomen is. Gelet hierop komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. Voor toepassing van artikel 6:22 van de Awb, zoals ter zitting door de gemachtigde van verweerder is bepleit, ziet de rechtbank geen aanleiding. Een bevoegdheidsgebrek als het onderhavige is immers van geheel andere orde dan de schending van een vormvoorschrift, waar artikel 6:22 van de Awb betrekking op heeft.
De rechtbank acht verder termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met deze procedure, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen worden twee punten toegekend (één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting ) met een waarde van € 322, per punt. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor één.
Met inachtneming van de aan de gemachtigde van eiseres gerichte brief van de griffier van 26 september 2005 en gelet op de omstandigheid dat tot op heden toezending van een toevoeging is uitgebleven, gaat de rechtbank ervan uit dat aan gemachtigde van eiseres geen toevoeging is verstrekt. Derhalve dient het bedrag van de proceskosten aan eiseres te worden vergoed.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit van verweerder van 7 september 2005;
bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van eiseres begroot op € 644,-- (zijnde de kosten van de rechtsbijstand), te vergoeden door de Staat der Nederlanden aan eiseres.
Aldus gedaan door mr. J.M.E. Derks in tegenwoordigheid van mr. E.M.J. Clermonts als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2006.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier,
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "hoger beroep vreemdelingenzaken", Postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 van de Vw 2000 bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak. Artikel 6:5 van de Awb bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak.