ECLI:NL:RBSGR:2006:AV2862

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/7711
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen voortduren van bewaring van vreemdeling na Schipholbrand

In deze zaak gaat het om een beroep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling, die sinds 29 november 2004 in bewaring is gesteld. De rechtbank 's-Gravenhage heeft op 27 februari 2006 uitspraak gedaan in het beroep van de vreemdeling, die van Angolese nationaliteit is. De vreemdeling heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van zijn bewaring, omdat er onvoldoende zicht zou zijn op zijn uitzetting. De rechtbank heeft eerder in een uitspraak van 23 januari 2006 al overwogen dat er een BMA-advies nodig was, maar sindsdien is er weinig voortgang geboekt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling inmiddels vijftien maanden in bewaring zit, wat in strijd is met de redelijkheid van de maatregel. De rechtbank oordeelt dat de belangen van de vreemdeling om in vrijheid te worden gesteld zwaarder wegen dan het belang van de staat om de vreemdeling in bewaring te houden. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, heft de maatregel van bewaring op en kent de vreemdeling een schadevergoeding toe van € 910,-. Tevens worden de proceskosten van de vreemdeling vergoed, tot een bedrag van € 644,-. De uitspraak is openbaar gedaan door mr. L.W. Janssen, fungerend voorzitter, en er staan geen rechtsmiddelen open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Groningen, vreemdelingenkamer
Zaaknummer: Awb 06/7711
Uitspraak op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd, althans zich noemende:
[vreemdeling],
geboren op [geboortedatum],
van Angolese nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
eiser,
gemachtigde: mr. T. Bruinsma, advocaat te Lemmer.
1. Ontstaan en loop van het geschil
1.1. De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, hierna verweerder, heeft op 29 november 2004 aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd. Deze maatregel duurt tot op heden voort.
1.2. Eiser heeft tegen het voortduren van de bewaring op 13 februari 2006 beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.3. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken - daaronder begrepen de inlichtingen met betrekking tot de (voortgang van de voorbereiding van de) verwijdering van eiser - aan de rechtbank en aan eiser toegestuurd.
1.4. Het beroep is behandeld ter openbare terechtzitting van de rechtbank van 24 februari 2006. Eiser is aldaar niet in persoon verschenen. Voor eiser is verschenen zijn gemachtigde. Voor verweerder is als gemachtigde verschenen R.L.F. Zandbelt.
2. Rechtsoverwegingen
2.1. Vooropgesteld moet worden dat de rechtbank de maatregel van bewaring reeds eerder heeft getoetst en dat daarbij is komen vast te staan dat de toepassing en tenuitvoerlegging van de bewaring rechtmatig zijn. Derhalve staat thans slechts ter beoordeling of het voortduren van de bewaring gerechtvaardigd is.
2.2. Eiser heeft de rechtbank verzocht de opheffing van de bewaring te bevelen en schadevergoeding toe te kennen. Eiser heeft daartoe aangevoerd dat verweerder zich niet heeft gehouden aan hetgeen de rechtbank in de uitspraak van 23 januari 2006, Awb 06/1094, heeft bepaald. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat verweerder sinds voormelde uitspraak niets heeft ondernomen, terwijl in die uitspraak een duidelijke termijnstelling was opgenomen. Verweerder heeft onvoldoende voortvarend gehandeld en er is onvoldoende zicht op uitzetting.
2.3. Verweerder stelt zich op het volgende standpunt. Op 31 januari 2006 heeft de minister een debat gevoerd met de Tweede Kamer over de nazorg aan de vreemdelingen die tijdens de brand op 27 oktober 2005 in Uitzetcentrum Schiphol-Oost aldaar in bewaring zaten. De minister heeft vervolgens besloten dat in de zaken van alle vreemdelingen die bij de brand betrokken waren - een groep bestaande uit ongeveer zestig personen - nieuw advies aan het Bureau Medische Advisering (BMA) gevraagd moet worden, waarbij de vreemdelingen in de gelegenheid worden gesteld de huidige behandelaars bij het onderzoek te betrekken. Maandag 27 februari 2006 zouden de vreemdelingen in Zeist worden bezocht door een groep artsen, waarna zo spoedig mogelijk advies zou worden uitgebracht. Aldus is in de zaak van eiser geen advies van het BMA uitgebracht, maar dat zal alsnog voor de gehele groep gedaan worden. Het advies ziet op de vraag of de vreemdeling op korte termijn kan worden uitgezet. Verweerder heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en tot afwijzing van het verzoek om schadevergoeding.
2.4. Volgens paragraaf A5/5.3.5 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), voorzover thans van belang, geldt als beleidsuitgangspunt dat, als de bewaring voortduurt, het belang van de desbetreffende vreemdeling om in vrijheid te worden gesteld groter wordt. In de jurisprudentie van de rechtbanken wordt er doorgaans van uitgegaan dat na zes maanden bewaring het belang van de vreemdeling om in vrijheid gesteld te worden in het algemeen zwaarder weegt dan het algemeen belang om de vreemdeling ter fine van uitzetting in bewaring te houden. Onder omstandigheden kan die termijn evenwel langer dan wel korter zijn. De termijn kan langer dan zes maanden zijn, indien bijvoorbeeld sprake is van frustratie door de vreemdeling van het onderzoek naar de vaststelling van de identiteit of nationaliteit, of in het geval van ongewenstverklaring of zware criminele antecedenten. Voorts mag de bewaring niet langer duren dan met het oog op het doel van deze maatregel strikt noodzakelijk is. De rechtbank stelt vast dat eiser thans nagenoeg vijftien maanden in bewaring zit.
2.5. Uit de uitspraak van 23 januari 2006 van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, Awb 06/1094, blijkt dat de gemachtigde van verweerder ter zitting van 16 januari 2006 heeft meegedeeld dat de minister eerder had toegezegd dat alle bij de brand betrokken vreemdelingen medisch zouden worden onderzocht. Voorts blijkt uit die uitspraak het volgende. Eiser is begin december 2005 medisch beoordeeld door een arts van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), welke arts een advies van het BMA noodzakelijk heeft geacht. Verweerder heeft daarop besloten dat uitzetting van eiser niet eerder zou plaatsvinden, dan nadat advies van het BMA was ingewonnen en achtte een ambtshalve toets aan artikel 64 Vw 2000 noodzakelijk. Op 12 januari 2006 heeft het BMA de aanvraag van eiser in behandeling genomen en heeft laten weten de aanvraag met spoed te zullen behandelen. Verweerder heeft ter zitting van 16 januari 2006 meegedeeld te verwachten dat het onderzoek naar verwachting binnen enkele weken zou zijn afgerond. De rechtbank heeft in voormelde uitspraak overwogen het van groot belang te achten dat verweerder op zo kort mogelijke termijn het resultaat van het onderzoek door het BMA verkrijgt en heeft daarbij als volgt overwogen:
"De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat verweerder binnen drie weken na de datum van deze uitspraak de uitslag van het medisch onderzoek zal kunnen meedelen en voorts ook uitsluitsel zal kunnen geven - indien het resultaat van het medisch rapport daartoe strekt - over de vraag of eiser op zeer korte termijn kan worden uitgezet.".
2.6. De rechtbank stelt vast dat uit de door verweerder aan de rechtbank en de gemachtigde van eiser gezonden inlichtingen met betrekking tot de (voortgang van de voorbereiding van de) verwijdering van eiser, niet anders is gebleken dan het volgende:
"16-02-06 Nog geen bericht van IND [naam] ontvangen dat (-) uitgezet kan worden.". In het licht van hetgeen in meergenoemde uitspraak van 23 januari 2006 door de rechtbank is overwogen, acht de rechtbank dit volstrekt onvoldoende om de nog immer voortdurende inbewaringstelling van eiser te rechtvaardigen. Daarenboven dient verweerder in het kader van een zogenoemd vervolgberoep telkenmale concreet aan te geven waaruit blijkt dat de bewaring van de vreemdeling nog mag voortduren en of er nog zicht op uitzetting is. De rechtbank stelt vast dat daar in het onderhavige geval geen sprake (meer) van is. Hetgeen de gemachtigde van verweerder ter zitting naar voren heeft gebracht, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om de bewaring van eiser nog langer te laten voortduren. Verweerder heeft - zonder eiser en diens gemachtigde daarvan in kennis te stellen, naar eisers gemachtigde ter zitting onweersproken heeft gesteld - de insteek van het op 12 januari 2006 ingezette traject van een BMA-onderzoek laten vallen en heeft eiser laten opgaan in een groep van ongeveer zestig vreemdelingen, die alsnog dan wel opnieuw zullen worden onderzocht naar aanleiding van de vraag óf ze op korte termijn kunnen worden uitgezet.
2.7. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake meer is van een (mogelijk) tijdelijk beletsel voor de uitzetting van eiser. Het thans ingezette onderzoek kan immers nog weer enkele weken duren, hetgeen ook reeds ten tijde van de behandeling ter zitting op 16 januari 2006 door verweerder is gezegd, doch welk onderzoek - naar nu is gebleken - niet is afgerond. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verweerder volstrekt onvoldoende voortvarend handelt en dat thans geen concreet zich op uitzetting meer aanwezig is. Op voorhand is immers niet duidelijk óf eiser kan worden uitgezet.
2.8. De rechtbank acht hierbij van belang dat eiser niet ongewenst is verklaard en niet veroordeeld is voor dan wel verdacht wordt van misdrijven. Het door eiser gefrustreerd zijn van reeds ingezette pogingen tot feitelijke uitzetting, heeft de rechtbank reeds in de uitspraak van 23 januari 2006 meegewogen.
2.9. Uit al het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, volgt dat de bewaring bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet langer gerechtvaardigd is te achten. Het beroep dient dan ook gegrond te worden verklaard, waaruit voortvloeit dat de opheffing van de maatregel dient te worden bevolen.
2.10 De rechtbank ziet aanleiding voor het toekennen van schadevergoeding voor de dagen die eiser ten onrechte in bewaring heeft doorgebracht. De rechtbank neemt daarbij als uitgangspunt de termijn die de rechtbank in de uitspraak van 23 januari 2006 heeft gehanteerd, te weten drie weken na datum van de uitspraak, hetgeen tot de datum 14 februari 2006 leidt. Ondanks de bewoordingen van die termijnstelling ziet de rechtbank geen reden die termijn langer te laten doorlopen, nu van de zijde van verweerder geen omstandigheden zijn gesteld dan wel is gebleken van omstandigheden om van een langere termijn uit te gaan. De rechtbank acht het dan ook redelijk eiser een bedrag toe te kennen van 13 x € 70,- = € 910,-.
2.11 Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser. Deze worden op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift; 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarbij de waarde per punt € 322,- bedraagt; wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van heden, 27 februari 2006;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan eiser ten laste van de Staat
der Nederlanden een vergoeding toe van € 910,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ad € 644,-, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank dient te vergoeden.
Aldus gegeven door mr. L.W. Janssen en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van H.M. Eleveld als griffier op 27 februari 2006.
Tegen deze uitspraak staan geen rechtsmiddelen open.
Afschrift verzonden:
Beslissing tot tenuitvoerlegging
De voorzitter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 910,- (zegge: negenhonderdentien Euro).
Aldus gedaan door mr. L.W. Janssen, fungerend voorzitter, op 27 februari 2006.