RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 05 / 50868 (voorlopige voorziening)
AWB 05 / 50878 (voorlopige voorziening)
AWB 05 / 51283 (voorlopige voorziening)
AWB 05 / 50875 (voorlopige voorziening)
AWB 05 / 50862 (beroep)
AWB 05 / 50876 (beroep)
AWB 05 / 51287 (beroep)
AWB 05 / 50873 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 februari 2006
A, geboren op [...] 1974,
B, geboren op [...]1972,
C, geboren op [...] 1988
D, geboren op [...] 1969,
allen van Dominicaanse nationaliteit,
verzoeksters,
gemachtigde: mr M.E. Muller, advocaat te Gouda,
de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
verweerder,
gemachtigde: mr. S. Leenders, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1.1 Verzoeksters hebben op 18 februari 2005 aanvragen ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘wedertoelating’. Verweerder heeft de aanvragen bij afzonderlijke besluiten van 5 augustus 2005 afgewezen. Verzoeksters hebben tegen deze besluiten op 29 augustus 2005 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar bij afzonderlijke besluiten van 8 november 2005 ongegrond verklaard. Verzoeksters hebben tegen deze besluiten op 11 november 2005 beroep ingesteld.
1.2 Verzoeksters hebben op 11 november 2005 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Zij verzoeken verweerder te verbieden hen uit te zetten voordat de rechtbank op de beroepen heeft beslist.
1.3 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4 De openbare behandeling van de geschillen heeft plaatsgevonden op 20 januari 2006. Verzoeksters zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.1 Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2.3 In de hoofdzaak toetst de voorzieningenrechter het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.4 Verweerder heeft de aanvragen afgewezen omdat verzoeksters de leges die zij ter zake van hun aanvragen zijn verschuldigd niet hebben voldaan.
2.5 Verzoeksters hebben hiertegen - verkort weergegeven en voor zover voor de beoordeling van de geschillen van belang - aangevoerd dat het niet voldoen van de leges niet kan dienen als (zelfstandige) grond tot afwijzing van de aanvragen van verzoeksters.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.6 In artikel 16 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan worden afgewezen indien:
(a... tot en met g.)
2.7 Ingevolge artikel 24, tweede lid, Vw in samenhang met artikel 3.34 Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Vv), is de vreemdeling terzake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier leges verschuldigd. Als betaling achterwege blijft, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen.
2.8 In B1/4.2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) staat, voor zover hier van belang, het volgende.
“Indien de leges zijn voldaan.... .
Indien evenwel de leges niet zijn voldaan binnen de daartoe gegeven termijn, de gegeven termijn voor herstel inbegrepen, wordt op grond van artikel 24, tweede lid, Vreemdelingenwet de aanvraag niet in behandeling genomen, dan wel niet afgegeven. Artikel 24, tweede lid, Vreemdelingenwet schrijft dwingend voor om van de bij artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht gegeven bevoegdheid om de aanvraag buiten behandeling te laten, gebruik te maken. De op grond van artikel 24, tweede lid, Vreemdelingenwet gegeven bevoegdheid om de aanvraag buiten behandeling te laten, wordt gezien het dwingende karakter van deze bepaling en vanwege het ontbreken van een afwijzingsgrond in de Vreemdelingenwet wegens het niet voldoen van leges, niet beperkt door de in artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht genoemde termijn van vier weken na ommekomst van de gegunde termijn, dan wel nadat de aanvrager heeft gereageerd”.
2.9 In zijn, door beide partijen ter ondersteuning van hun wederzijdse standpunten, aangehaalde uitspraak van 21 oktober 2004, nr. 200406363/1 heeft de Afdeling bestuursrechtspaak van de Raad van State (AbRS) onder meer het volgende overwogen.
“ Artikel 24, tweede lid, van de Vw 2000 wijkt slechts in zoverre af van artikel 4:5 van de Awb dat indien betaling van de voor afdoening van de aanvraag verschuldigde leges achterwege blijft, de minister niet slechts de bevoegdheid toekomt die aanvraag niet te behandelen, doch dat hij daartoe ook gehouden is. Uit de tekst, noch de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 24, tweede lid, van de Vw 2000 blijkt dat de wetgever met dat artikellid tevens heeft beoogd af te wijken van artikel 4:5, vierde lid, van de Awb. Ingevolge beide wettelijke bepalingen, in samenhang gelezen, is de minister, indien de vreemdeling na aanmaning onder termijnstelling in gebreke blijft de leges te betalen, gehouden binnen vier weken na afloop van de gestelde termijn te besluiten de aanvraag buiten behandeling te laten. Het in bezwaar tegen een zodanig besluit alsnog betalen van de leges kan aan dat besluit niet afdoen.
Niet in geschil is dat de minister in dit geval evenwel niet heeft voldaan aan de ingevolge voormelde bepalingen op hem rustende verplichting om de aanvraag buiten behandeling te laten door een daartoe strekkend besluit binnen de in artikel 4:5, vierde lid, van de Awb gestelde termijn aan de vreemdeling bekend te maken. Ten gevolge daarvan stond artikel 24, tweede lid, van de Vw 2000 niet langer in de weg aan het in behandeling nemen van de aanvraag, zodat voldoening door de vreemdeling aan de op hem rustende verplichting om de verschuldigde leges te betalen, betrokken diende te worden bij die behandeling. Nu de vreemdeling de verschuldigde leges in bezwaar alsnog heeft betaald, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de minister het tegen het besluit van 11 november 2002 gemaakte bezwaar gegrond had moeten verklaren en een inhoudelijke beslissing op die aanvraag had moeten nemen.”
2.10 Niet in geschil is dat verzoeksters de verschuldigde leges niet hebben betaald. Vast staat dat verweerder geen gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid tot buiten behandeling stellen van de aanvragen, welke bevoegdheid op grond van artikel 24, tweede lid, Vw jo 4:5, vierde lid, Awb heeft opengestaan tot vier weken na de aan verzoekers gestelde termijn tot betaling van de leges. Uit de uitspraak van de AbRS van 21 oktober 2004 volgt immers dat, anders dan in B1/4.2.1 is vermeld, de op grond van artikel 24, tweede lid, Vw bestaande bevoegdheid de aanvraag buiten behandeling te laten wel wordt beperkt door de in artikel 4:5, vierde lid, Awb genoemde termijn van vier weken.
2.11 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan het niet betalen van de leges niet dienen als grond tot afwijzing van een verblijfsvergunning regulier. Ter onderbouwing van dat oordeel overweegt de voorzieningenrechter het navolgende.
2.12 Artikel 16 van de Vw, waarin de afwijzingsgronden limitatief zijn opgesomd, is het niet betalen van verschuldigde leges niet als afwijzingsgrond opgenomen en in B1/4.2.1 is vermeld dat een afwijzingsgrond in de Vw wegens het niet voldoen van leges ontbreekt. Verweerders standpunt dat gelet op het woordje “kan” in het eerste lid van artikel 16 Vw ook andere gronden van afwijzing mogelijk zijn deelt de voorzieningenrechter niet. Dat standpunt is niet in overeenstemming met hetgeen in de wetsgeschiedenis over deze bepaling naar voren komt en niet in overeenstemming met het systeem van de Vw. Naar het inzicht van de voorzieningenrechter is in het eerste lid van artikel 16 Vw slechts gekozen voor een facultatieve formulering om de mogelijkheid voor verweerder open te laten in bijzondere gevallen de gevraagde vergunning toch niet af te wijzen wanneer zich wel een afwijzingsgrond voordoet. Verweerders visie dat uit de hierboven aangehaalde uitspraak van de AbRS volgt dat wanneer de verschuldigde leges door de vreemdeling in bezwaar niet alsnog zijn betaald verweerder dat feit dan in dier voege bij het besluit op bezwaar kan betrekken dat het niet betalen van de leges als afwijzingsgrond kan dienen, kan de voorzieningenrechter niet volgen.
2.13 De voorzieningenrechter zal de beroepen gegrond verklaren. De bestreden besluiten zijn gebaseerd op een onjuiste wettelijke grondslag. In het bijzonder zijn de besluiten genomen in strijd met artikel 16 Vw.
2.14 De voorzieningenrechter zal de bestreden besluiten vernietigen en verweerder opdragen opnieuw op het bezwaar van 29 augustus 2005 te beslissen.
2.15 Nu in de hoofdzaken wordt beslist, zal de voorzieningenrechter de verzoeken om een voorlopige voorziening afwijzen.
2.16 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die verzoeksters hebben gemaakt en de rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- in verband met de samenhangende verzoeken om een voorlopige voorziening (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1) en € 322,- in verband met de samenhangende beroepen (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 1). Omdat aan verzoeksters een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, moeten deze bedragen ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb worden betaald aan de griffier.
2.17 Met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, Awb zal de voorzieningenrechter de Staat der Nederlanden aanwijzen als rechtspersoon die het betaalde griffierecht moet vergoeden.
3.1 verklaart de beroepen gegrond;
3.2 vernietigt de bestreden besluiten;
3.3 draagt verweerder op binnen 6 weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van 29 augustus 2005 met inachtneming van deze uitspraak;
3.4 wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af;
3.5 veroordeelt verweerder in de kosten in verband met de verzoeken om een voorlopige voorziening ad € 644,- en in verband met de beroepen ad € 322,- en draagt de Staat der Nederlanden op deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, te voldoen;
3.6 draagt de Staat der Nederlanden op het betaalde griffierecht ad tweemaal € 138,- aan verzoeksters te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, voorzieningenrechter, en op 3 februari 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. P.J. van de Pol, griffier.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.