ECLI:NL:RBSGR:2006:AV2287

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/40910
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • M.A.C. Hofman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor gezinsvorming en legalisatie huwelijksakte

In deze zaak heeft eiser, een Afghaanse nationaliteit, op 27 oktober 2004 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met het doel om bij zijn echtgenote te verblijven. De aanvraag werd door de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie afgewezen op 31 mei 2005, waarna eiser bezwaar maakte. Dit bezwaar werd ongegrond verklaard op 12 augustus 2005, wat leidde tot het indienen van beroep door eiser op 8 september 2005. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 29 december 2005, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door gemachtigden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de afwijzing van de aanvraag was gebaseerd op het ontbreken van een gelegaliseerde huwelijksakte. Eiser en zijn echtgenote hadden op 29 januari 2004 in New Delhi, India, een huwelijk gesloten, maar de Nederlandse ambassade weigerde de huwelijksakte te legaliseren. Eiser heeft in bezwaar aangegeven dat hij het huwelijk wilde ontbinden en een echtscheidingsakte wilde laten legaliseren om aan te tonen dat hij en zijn echtgenote ongehuwd waren, zodat hij in aanmerking kon komen voor het beleid voor gezinsvorming van ongehuwde partners.

De rechtbank oordeelde dat de minister onvoldoende rekening had gehouden met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die stelde dat legalisatie niet zelfstandig gericht is op rechtsgevolg. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, omdat het niet deugdelijk was gemotiveerd. De rechtbank gaf de minister de opdracht om een nieuw besluit te nemen, waarbij de omstandigheden van de zaak opnieuw in overweging moesten worden genomen. Tevens werd een voorlopige voorziening getroffen, waarbij de minister de hoofdpersoon tot 1 maart 2006 in de gelegenheid werd gesteld om de benodigde documenten over te leggen.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 05 / 40910
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 2 februari 2006
in de zaak van:
A,
geboren op [...] 1983, van Afghaanse nationaliteit, eiser,
gemachtigde, tevens hoofdpersoon: drs. B, wonende te C,
tegen:
de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
verweerder,
gemachtigde: mr. T. Ponte, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eiser heeft op 27 oktober 2004 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel ‘verblijf bij echtgenote’. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 31 mei 2005 afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit op 6 juni 2005 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 12 augustus 2005 ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit op 8 september 2005 beroep ingesteld.
1.2 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 29 december 2005. Eiser en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.
1.4 Het onderzoek is na de zitting van 29 december 2005 niet gesloten. Verweerder is verzocht schriftelijk te reageren op het verhandelde ter zitting. Bij brief van 10 januari 2006 heeft verweerder nadere informatie ingebracht. Eiser heeft hier bij brief van 16 januari 2006 op gereageerd, waarna de rechtbank het onderzoek met toestemming van beide partijen heeft gesloten.
2. Overwegingen
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Ingevolge artikel 72, tweede lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt een beschikking omtrent de afgifte van een visum, waaronder begrepen een mvv, voor de toepassing van hoofdstuk 7 “Rechtsmiddelen” van de Vreemdelingenwet 2000 gelijkgesteld met een beschikking omtrent een verblijfsvergunning regulier gegeven krachtens deze wet.
2.3 Verweerder pleegt de aanvraag tot het verlenen van een mvv te toetsen aan de voorwaarden die worden gesteld voor het verlenen van een verblijfsvergunning in Nederland.
2.4 Ingevolge artikel 14, tweede lid, Vw wordt een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan.
2.5 Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder g, Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden afgewezen indien de vreemdeling niet voldoet aan de beperking verband houdende met het doel waarvoor hij wil verblijven.
2.6 Ingevolge artikel 3.4, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 houden de in artikel 14, tweede lid, Vw bedoelde beperkingen onder meer verband met gezinshereniging en gezinsvorming.
2.7 Ingevolge artikel 3.13, eerste lid, Vb, voor zover relevant, wordt een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met gezinsvorming, verleend aan het in artikel 3.14 Vb genoemde gezinslid. Ingevolge artikel 3.14, eerste lid, onder a, Vb wordt de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, Vb, verleend aan de vreemdeling van achttien jaar of ouder die met de hoofdpersoon een naar Nederlands internationaal privaatrecht geldig huwelijk of een in Nederland geregistreerd partnerschap is aangegaan. Ingevolge artikel 3.14, eerste lid, onder b, Vb wordt de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, Vb verleend aan de vreemdeling van achttien jaar of ouder, die met de hoofdpersoon een duurzame en exclusieve relatie onderhoudt. In B2/2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) is het door verweerder gevoerde beleid ten aanzien van gezinsvorming met echtgenoten neergelegd en in B2/4 Vc het beleid ten aanzien van gezinsvorming met (ongehuwde) partners.
2.8 De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Eiser en de hoofdpersoon zijn op 29 januari 2004 in New Delhi, India, in het huwelijk getreden. Hiervan is op 4 maart 2004 een akte opgemaakt. De Nederlandse ambassade in New Delhi heeft geweigerd deze huwelijksakte te legaliseren. In het besluit in primo is de aanvraag van eiser afgewezen, omdat geen officiële en gelegaliseerde huwelijksakte is overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van een geldig huwelijk tussen eiser en de hoofdpersoon. Hierop heeft de hoofdpersoon in bezwaar aangegeven dat in verband met de legalisatieproblemen besloten is om het huwelijk te ontbinden en de scheidingsakte te laten legaliseren, zodat hiermee kan worden aangetoond dat eiser en de hoofdpersoon ongehuwd zijn en in aanmerking kunnen komen voor het beleid voor gezinsvorming van (ongehuwde) partners. In afwachting van de afgifte en het legaliseren van de echtscheidingsakte is verweerder verzocht om de procedure aan te houden tot tenminste 1 maart 2006. In het bestreden besluit heeft verweerder herhaald dat niet is aangetoond dat sprake is van een geldig huwelijk tussen eiser en de hoofdpersoon en daarnaast overwogen geen aanleiding te zien voor (verdere) aanhouding van de procedure. Bij de behandeling ter zitting heeft de hoofdpersoon aangegeven dat de scheidingsprocedure inmiddels in gang is gezet, maar zij nog niet in het bezit is van een officiële echtscheidingsakte.
2.9 Verweerder heeft voorop gesteld dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt, omdat onvoldoende rekening is gehouden met hetgeen wordt overwogen in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) van 8 september 2004 (200303055/1). Ten onrechte is ten aanzien van het niet legaliseren van de huwelijksakte slechts verwezen naar het niet instellen van rechtsmiddelen hiertegen. Voorts is door verweerder gesteld dat, gelet op de uitzonderlijke situatie van de onderhavige zaak, in de bezwaarfase is tegemoetkomen aan eiser om hem in de gelegenheid te stellen een gelegaliseerde echtscheidingsakte te overleggen, zodat, bij uitzondering, zou kunnen worden getoetst aan het beleid inzake gezinsvorming van (ongehuwde) partners. De door de hoofdpersoon verzochte termijn tot 1 maart 2006 zou echter een onredelijke overschrijding van de beslistermijn tot gevolg hebben. Verweerder is thans van mening dat een echtscheidingsakte in onderhavige procedure geen rol meer kan spelen, nu niet meer kan worden voldaan aan de beperking waarvoor de aanvraag is ingediend. Er wordt daarom verzocht om het beroep gegrond te verklaren met instandlating van de rechtsgevolgen.
2.10 In beroep is hier, voor zover relevant, het volgende tegen aangevoerd. Niet valt in te zien waarom de bereidheid om aan het beleid inzake gezinsvorming voor (ongehuwde) partners te toetsen is omgeslagen. Nu verweerder kennelijk bereid is rekening te houden met de bijzondere omstandigheden, had een ruimhartige termijn gegeven moeten worden om de echtscheidingsakte te overleggen. Het is tijdrovend om deze over te leggen, aangezien echtscheiding in Afghanistan een ingewikkelde procedure is. Voorts hebben verschillende IND-medewerkers telefonisch toegezegd dat de aanvraag zou worden aangehouden in afwachting van de echtscheidingsakte. Van een helder oordeel over de onderhavige aanvraag, zoals verweerder thans wil doen voorkomen, was destijds geen sprake. Verzocht wordt daarom om het beroep gegrond te verklaren en te bepalen dat een termijn wordt gesteld waarbinnen verweerder en eiser en de hoofdpersoon naar pragmatische oplossingen kunnen zoeken.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.11 In de bestreden beschikking is de in de primaire beschikking gegeven motivering gehandhaafd, dat eiser geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen de weigering om zijn huwelijksakte te legaliseren, waarmee vast staat dat niet door middel van officiële en gelegaliseerde bescheiden is aangetoond dat sprake is van een rechtsgeldig huwelijk. De ABRS heeft echter in de hierboven genoemde uitspraak geoordeeld dat legalisatie slechts kan strekken tot bevestiging van de formele echtheid van een document, niet tot het bieden van uitsluitsel omtrent de juistheid van de inhoud daarvan en tevens dat legalisatie (en verificatie) een ondersteunende rol vervullen ten behoeve van de besluitvorming door de daartoe bevoegde instanties in procedures waarin de documenten als bewijsstuk moeten worden overgelegd, doch niet zelfstandig zijn gericht op rechtsgevolg. Er is hier dan ook geen sprake van een voor bezwaar vatbaar besluit. Niet in geschil is dat het bestreden besluit gelet hierop niet deugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb).
2.12 Verweerders verzoek om hierbij de rechtsgevolgen in stand te laten, wordt niet gehonoreerd, nu naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van een situatie waarin eiser niet meer in bezit van de gevraagde mvv kan worden gesteld. Bij vernietiging van het bestreden besluit valt de bezwaarfase weer open en kan, gelet op de in bezwaar toepasselijke ex nunc-beoordeling, de omstandigheid dat eiser en de hoofdpersoon niet langer zijn gehuwd bij de beoordeling worden meegenomen. Eiser en de hoofdpersoon dienen ter onderbouwing hiervan wel een gelegaliseerde echtscheidingsakte te overleggen. De omstandigheid dat eiser en de hoofdpersoon niet langer gehuwd zijn, staat er niet aan in de weg dat nog immer kan worden voldaan aan de voorwaarden voor het gevraagde verblijfsdoel ‘gezinsvorming’, zoals genoemd in artikel 3.4, eerste lid, onder a, Vb, op grond van het toepasselijke beleid voor (ongehuwde) partners. Bovendien acht ook verweerder, blijkens de brief van 10 januari 2006, toetsing aan dit beleid mogelijk in het kader van onderhavige aanvraag. De rechtbank zal daarom het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen, waarin dient te worden beoordeeld of wordt voldaan aan de voorwaarden voor het verlenen van een mvv voor het doel ‘verblijf bij partner’.
2.13 Ingevolge artikel 8:72, vijfde lid, van de Algemene Wet Bestuursrecht Awb kan de rechtbank, bij vernietiging na een gegrond beroep met de opdracht een nieuw besluit te nemen, zo nodig een voorlopige voorziening treffen.
2.14 De hoofdpersoon heeft verzocht om een termijn om de gelegaliseerde echtscheidingsakte te overleggen, zodat verweerder in staat is om te toetsen aan het beleid voor gezinsvorming van (ongehuwde) partners. Gelet op het uitzonderlijke karakter van de onderhavige zaak, hetgeen ook door verweerder is erkend, bestaat aanleiding een voorziening te treffen op grond van de in artikel 8:72, vijfde lid, Awb gegeven bevoegdheid, inhoudende dat verweerder de hoofdpersoon tot 1 maart 2006 -de door de hoofdpersoon in dit verband genoemde datum- in de gelegenheid zal stellen de voor de beoordeling op grond van het beleid voor gezinsvorming van ongehuwde partners benodigde documenten en gegevens over te leggen. Deze voorziening betekent dat verweerder zich voor 1 maart 2006 onthoudt van het nemen van een nieuw besluit op het bezwaarschrift van 6 juni 2005. Verweerder zal voorts worden opgedragen na deze datum binnen zes weken te beslissen.
2.16 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de door eiser gemaakte kosten en de rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
2.17 Met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb zal de rechtbank de Staat der Nederlanden aanwijzen als rechtspersoon die het betaalde griffierecht moet vergoeden.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 treft een voorlopige voorziening in die zin, dat verweerder de hoofdpersoon tot 1 maart 2006 in de gelegenheid zal stellen de voor de beoordeling op grond van het beleid voor gezinsvorming van (ongehuwde) partners benodigde documenten en gegevens over te leggen;
3.4 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na 1 maart 2006 opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift van 6 juni 2005 met inachtneming van deze uitspraak;
3.5 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,- en wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die deze kosten aan eiser moet voldoen;
3.6 draagt de Staat der Nederlanden op het betaalde griffierecht ad € 138,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.C. Hofman, rechter, en op 2 februari 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. A.M. den Dulk, griffier.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.