RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 06 / 1717 (beroep vrijheidsontneming)
AWB 06 / 3769 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 30 januari 2006
A,
geboren op [...] 1978, van onbekende nationaliteit, verblijvende in het Grenshospitium, locatie Tafelberg, te Amsterdam,
eiser / verzoeker,
gemachtigde, tevens raadsman: mr. W.M. Blaauw, advocaat te Amsterdam.
de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
verweerder,
gemachtigden: mr. J.J. Hofland en mr. D. Kuiper, beiden werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1.1 De ambtenaar belast met de grensbewaking heeft bij besluit van 3 januari 2006 aan verzoeker op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd. Eiser heeft op 4 januari 2006 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 8 januari 2006 afgewezen en de vrijheidsontnemende maatregel voortgezet. Eiser heeft op 9 januari 2006 tegen het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel beroep ingesteld.
1.2 De openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 17 januari 2006. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaand door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J.J. Hofland. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder gelegenheid te geven nadere informatie in te brengen. Bij brief van 19 januari 2006 heeft verweerder zich uitgelaten en stukken overgelegd. Eiser heeft hier bij brief van 20 januari 2006 op gereageerd.
1.3 Eiser heeft op 18 januari 2006 een administratief beroepschrift ingediend tegen een (veronderstelde) toegangsweigering op 3 januari 2006. Op diezelfde datum heeft eiser gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt de toegangsweigering te schorsen totdat op het administratief beroep is beslist.
1.4 Op 26 januari 2006 is de openbare behandeling van het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel voortgezet. Gelijktijdig is het verzoek om voorlopige voorziening behandeld. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. D. Kuiper.
Het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel
2.1 Indien de rechtbank bij het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw het beroep gegrond.
2.2 Ingevolge artikel 6, eerste en tweede lid, Vw kan de vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd, worden verplicht zich op te houden in een door de ambtenaar belast met de grensbewaking aangewezen ruimte of plaats die is beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek.
2.3 De rechtbank betrekt de volgende feiten bij de beoordeling. Eiser is met een vlucht vanuit Banjul, Gambia, op 31 december 2005 omstreeks 16.00 uur op Schiphol aangekomen. Na het verlaten van het vliegtuig is eiser op enig moment in aanraking gekomen met het zogenaamde Sluisteam. Het Sluisteam is een mobiele brigade van de Koninklijke Marechaussee, belast met het opsporen van vreemdelingen die zich wederrechtelijk toegang tot Nederland proberen te verschaffen. Het Sluisteam heeft eiser vanwege twijfel over de geldigheid van zijn paspoort naar de afdeling Falsificaten gebracht. Om 20.01 uur is eiser aldaar aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht (WvS) (mensensmokkel). Eiser is de nacht van 31 december 2005 op 1 januari 2006 in het cellencomplex Schiphol-Oost ondergebracht. Op 1 januari 2006 om 10.36 uur is eiser in verzekering gesteld vanwege het opzettelijk gebruik maken van een niet op zijn naam gesteld reisdocument (artikel 231, tweede lid, WvS). Eiser is overgebracht naar cellencomplex Amsterdam-Oost en is daar twee dagen gedetineerd geweest. Op 3 januari 2006 om 13.40 uur is eiser in vrijheid gesteld en teruggebracht naar Schiphol-Centrum. Eiser heeft aldaar aangegeven asiel te willen aanvragen en op dat moment is hem de maatregel op grond van artikel 6 Vw opgelegd.
2.4 In beroep heeft eiser ontkend dat aan hem op 31 december 2005 de toegang tot Nederland is geweigerd en dat hem een rechtsmiddelenfolder is uitgereikt. Eiser heeft gesteld dat, zo sprake is geweest van toegangsweigering, die weigering eerst op 3 januari 2006 heeft plaatsgevonden en hem eerst toen is bekend geworden. Nu eiser op die datum reeds een aantal dagen op Nederlands grondgebied was toegelaten, kon hem niet alsnog de toegang worden geweigerd. Om deze reden is de oplegging van de maatregel onrechtmatig, aldus eiser.
2.5 Verweerder was op de zitting van 17 januari 2006 niet op de hoogte van het traject dat eiser tussen 31 december 2005 en 3 januari 2006 had doorlopen. In de brief van 19 januari 2006 en ter zitting van 26 januari 2006 heeft verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser op 31 december 2005 de toegang tot Nederland is geweigerd. Ter onderbouwing hiervan verwijst verweerder naar een openbare incidentnotitie, waarin is vermeld dat eiser op die dag door het Sluisteam de toegang is geweigerd. Verweerder stelt voorts dat aan eiser een rechtsmiddelenfolder in de Duitse taal (Merkblatt Rechtsmittel) is uitgereikt. Het feit dat eiser zich de toegangsweigering niet meer kan herinneren acht verweerder, gelet op de openbare incidentnotitie, onvoldoende voor twijfel aan de toegangsweigering.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.6 Onderhavig geschil spitst zich toe op de vraag of aan de aan eiser opgelegde maatregel een (geldende) toegangsweigering ten grondslag ligt.
2.7 De rechtbank stelt voorop, dat vast staat dat verweerder geen schriftelijk besluit tot toegangsweigering heeft genomen of uitgereikt en a fortiori geen zodanig besluit van 21 december 2005.
2.8 Het ligt op de weg van verweerder te bewijzen dat toegangsweigering van eiser op 31 december 2005 heeft plaatsgevonden.
2.9 Het procesdossier, dat verweerder voor de zitting van 17 januari 2006 had toegezonden, bevat geen bewijsstuk ter onderbouwing van de juistheid van verweerders stelling. Op die zitting kon verweerder daarom geen toelichting op de gang van zaken geven.
2.10 Verweerder heeft, ter onderbouwing van de gestelde toegangsweigering op 31 december 2005, verwezen naar een op 17 januari 2006 uitgedraaide openbare incidentnotitie, die is opgemaakt door douanebeambte wachtmeester Hurkmans. Hierin is onder meer het volgende opgenomen:
“ALGEMEEN
Op 31-12-2205 te 21.00 uur bevond ik, wmr Hurkmans P5118, mij op post Aankomst 3. Door personeel van het Sluisteam Koninklijke Marechaussee Schiphol werd een mij onbekende vreemdeling [eiser] aangeleverd welke door hen was aangehouden als verdachte van mensensmokkel.
OVERIGE
Naar aanleiding van het bovenstaande heb ik contact opgenomen met HDLP Aoo VISSER die mij mededeelde dat hem de toegang tot Nederland zal worden geweigerd op grond van artikel 3 lid 1 onder b van de Vreemdelingenwet, omdat hij een gevaar oplevert voor de openbare orde. (…)
TOLK
Door personeel van het Sluisteam is hem mondeling medegedeeld dat hem de toegang tot Nederland is geweigerd.”
2.11 De rechtbank is van oordeel dat met bovenstaande openbare incidentnotitie niet vast is komen te staan dat eiser op 31 december 2005 de toegang tot Nederland is geweigerd. Zo blijkt uit de incidentnotitie niet wie eiser nu precies de toegang zou hebben geweigerd, aangezien in de notitie noch verslag wordt gedaan van een eigen gedraging ter zake door Hurkmans, noch de naam van een andere beambte wordt genoemd. Bovendien heeft verweerder ter zitting erkend dat Hurkmans niet zelf aan eiser de toegang heeft geweigerd. Hetgeen onder ‘OVERIGE’ is opgenomen betreft slechts een mededeling dat de toegang aan eiser in een niet nader bepaalde toekomst zal worden geweigerd. De rechtbank acht deze incidentnotitie daarom te vaag en onvoldoende specifiek om als bewijs voor de gestelde toegangsweigering en mededeling daarvan aan eiser op 31 december 2005 te kunnen gelden. De rechtsmiddelenfolder in het Duits kan evenmin als een onderbouwing hiervoor dienen, reeds vanwege het feit dat een datering op dit stuk ontbreekt en ook overigens niet blijkt dat dit stuk aan eiser is uitgereikt. Gedingstuk B5 (Legal Remedies Booklet) wijst bovendien op een latere uitreiking van dergelijke voorlichting. Ten slotte wijst de rechtbank nog op een door verweerder op 25 januari 2006 toegezonden processtuk (met nummer “35”), waarin is vermeld dat aan eiser op 31 december 2005 aan eiser de maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw is opgelegd. Hiervan staat vast dat dit feit niet overeenkomt met de werkelijkheid, nu de maatregel, zoals verweerder ook ter zitting bevestigde, pas op 3 januari 2006 aan eiser is opgelegd. Dit stuk is een aanwijzing te meer dat de overgelegde stukken en het aangeboden bewijs onvoldoende is om de werkelijkheid te reconstrueren.
2.12 Gelet op het voorgaande moet het ervoor worden gehouden dat aan eiser de toegang tot Nederland op 31 december 2005 niet is geweigerd en aan eiser met zijn ophouding en inverzekeringstelling toegang tot Nederland is verleend. In deze situatie kon aan eiser op 3 januari 2006 niet een maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw worden opgelegd.
2.13 De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en de opheffing van de maatregel bevelen per datum van verzending van deze uitspraak.
2.14 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die de vreemdeling heeft gemaakt en de rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht € 805,- (1 punt voor het beroepschrift, 1,5 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Omdat aan de vreemdeling een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, moet dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb worden betaald aan de griffier.
Het verzoek om een voorlopige voorziening
2.15 Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit administratief beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.16 Het aan het onderhavige verzoek connexe administratief beroep is gericht tegen een toegangsweigering op 3 januari 2006. Nu, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel, aan verzoeker nimmer de toegang tot Nederland is geweigerd, dient dit administratief beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2.17 De voorzieningenrechter zal daarom het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
2.18 De voorzieningenrechter ziet, gelet op de aan verweerder te wijten verwarring ten aanzien van de gestelde toegangsweigering aan verzoeker, aanleiding om met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die verzoeker heeft gemaakt en de rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht € 322,- (1 punt voor het verzoekschrift, wegingsfactor 1). Omdat aan verzoeker een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, moet dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb worden betaald aan de griffier.
2.19 Met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, Awb zal de voorzieningenrechter de Staat der Nederlanden aanwijzen als rechtspersoon die het betaalde griffierecht moet vergoeden.
3.1 verklaart het beroep gegrond en beveelt de opheffing van de maatregel ex artikel 6 Vw met ingang van 30 januari 2006;
3.2 veroordeelt verweerder in de kosten ad € 805,- en draagt de Staat der Nederlanden op deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, te voldoen.
3.3 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.4 veroordeelt verweerder in de kosten ad € 322,- en draagt de Staat der Nederlanden op deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, te voldoen;
3.5 draagt de Staat der Nederlanden op het betaalde griffierecht ad € 138,-- aan verzoeker te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, rechter, tevens voorzieningenrechter en op 30 januari 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. A.M. den Dulk, griffier.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze het beroep tegen het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van deze uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Voor het overige staat geen gewoon rechtsmiddel open.